Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 100419 Eiser stelt dat hij door de politie is mishandeld; bewijslast omgekeerd. De politie dient gestelde toedracht te bewijzen.

RBDHA 100419 Eiser stelt dat hij door de politie is mishandeld; bewijslast omgekeerd. De politie dient gestelde toedracht te bewijzen.

De beoordeling

4.1.
Partijen strijden over de vraag of de politie aansprakelijk is wegens mishandeling van [eiser] . Ingevolge artikel 150 Rv. draagt de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast van die feiten of rechten, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. Volgens voormeld artikel rust dus op [eiser] de stelplicht en de bewijslast dat hij in de cel door een politiemedewerker is mishandeld en dat hij daardoor schade heeft geleden, tenzij de eisen van redelijkheid en billijkheid tot een andere verdeling van de bewijslast nopen. In laatstgenoemd geval kan de bewijslast, bij wijze van uitzondering, worden omgekeerd. Vaste jurisprudentie van de Hoge Raad leert dat met omkering van de bewijslast terughoudend moet worden omgegaan. Als de rechter de uitzondering toepast, dient hij de omstandigheden vast te stellen die hem tot zijn beslissing hebben geleid en dient hij inzicht te geven in de gedachtegang die hij daarbij heeft gevolgd. De Hoge Raad heeft eerder omkering van de bewijslast gerechtvaardigd bevonden in gevallen waarin de specifieke onderlinge verhouding van partijen daartoe aanleiding gaf en ook in gevallen waarin de ene partij de andere partij in bewijsnood heeft gebracht.

4.2.
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen staat vast dat verbalisant [agent A] de neus van [eiser] met zijn knie heeft geraakt waardoor deze is gebroken, terwijl laatstgenoemde met de armen op de rug geboeid werd opgehouden in een politiecel. Vaststaat dat in die cel op het moment van het voorval, naast [eiser] , in totaal drie verbalisanten aanwezig waren. [eiser] neus is dus gebroken op een moment dat hij in het politiebureau was. [eiser] was op het moment van het voorval aan de zorg van de politie toevertrouwd en was in zijn fysieke bewegingsvrijheid beperkt. Hierdoor wordt de onderlinge verhouding van partijen gekenmerkt. Daarbij komt dat [eiser] voor wat betreft het incident in de cel in bewijsnood verkeert. Hij kan daarover immers alleen zelf een (partijgetuige)verklaring afleggen en hij heeft de door de politie gemaakte camerabeelden van zijn aankomst op de binnenplaats van het politiebureau tot en met de cellengang, ondanks zijn verzoek daartoe, niet ontvangen. De politie daarentegen heeft diverse processen-verbaal in het geding gebracht en kan vijf verbalisanten laten horen. De camerabeelden zijn thans bij het openbaar ministerie. De politie heeft aangevoerd dat zij deze beelden ook niet krijgt. Niet kan worden geoordeeld dat de politie hierdoor heeft veroorzaakt dat [eiser] in bewijsnood verkeert. Echter, de inrichting van het strafproces en de wijze waarop met door de politie gemaakte camerabeelden wordt omgegaan vormen omstandigheden die in dit geding niet voor risico van [eiser] mogen komen. Gezien voormelde, specifieke omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de bewijslast moet worden omgekeerd. Dit betekent dat de politie zal worden belast met het bewijs van haar stelling dat [eiser] neus is gebroken doordat [agent A] hem tijdens de celprocedure een, op zijn dijbeen gerichte, attentietik wilde geven om hem tot knielen te bewegen maar dat ten gevolge van een ongelukkige samenloop van omstandigheden [agent A] knie onbedoeld tegen [eiser] neus aan kwam.

4.3.
De door de politie gestelde ongelukkige samenloop van omstandigheden is de volgende: [eiser] stond op het moment van het voorval voorovergebogen; zijn bovenlichaam ten opzichte van zijn benen in een hoek van 90 graden. Op het moment dat [agent A] , die zich aan de rechterzijde van [eiser] bevond, zijn knie omhoog bewoog in de richting van het linker bovenbeen van [eiser] om de attentietik te geven, deed [eiser] in de gebogen houding waarin hij nog steeds stond plotseling een kleine pas naar achteren en draaide hij naar [agent A] toe. Daarbij belandde de knie van [agent A] onbedoeld op het gezicht van [eiser] .

4.4.
De politie heeft aangeboden [agent A] , [agent B] , [agent D] , [agent C] en [verbalisant] als getuige te doen horen. Zij zal tot dit bewijs worden toegelaten.

4.5.
Vast staat dat de meergenoemde camerabeelden ter kennis zijn gebracht van de strafrechter. Op het tegen de weigering van het openbaar ministerie om de camerabeelden aan [eiser] te verstrekken namens [eiser] gemaakte bezwaar was ten tijde van de behandeling ter zitting nog niet beslist. De rechtbank acht het, in het kader van de waarheidsvinding, van belang om eveneens kennis te nemen van de camerabeelden. De rechtbank wenst de door de verbalisanten af te leggen verklaringen aan deze beelden te kunnen toetsen, ook omdat de thans in het geding gebrachte verklaringen van diverse verbalisanten niet (geheel) overeenkomen met de verklaring van [verbalisant] over hetgeen hij op de camerabeelden heeft waargenomen. Bovendien komen de verklaringen van [verbalisant] en mr. Vis over deze beelden niet overeen. Daarom verzoekt de rechtbank de meest gerede partij om de camerabeelden (eventueel op de voet van artikel 39e of 39f Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens) in het geding te brengen of het openbaar ministerie te verzoeken om de camerabeelden aan de rechtbank te verstrekken, dan wel om, minst genomen, de rechtbank, in aanwezigheid van partijen, in de gelegenheid te stellen deze beelden te bekijken.

4.6.
In het geval de politie niet slaagt in het haar opgedragen bewijs, moet met [eiser] ervan worden uitgegaan dat sprake is van mishandeling, dat wil zeggen van een gedraging die in het geheel niet als dwangmiddel kan worden opgevat, voor de gevolgen waarvan de politie aansprakelijk is. Volgens vaste rechtspraak is de politie immers aansprakelijk indien sprake is geweest van hetzij het gebruik van een dwangmiddel in strijd met regels van geschreven of ongeschreven recht, waaronder begrepen het geval dat de toepassing van het dwangmiddel in de gegeven omstandigheden zo disproportioneel was dat zij daarom in strijd met de zorgvuldigheid kwam, hetzij van een gedraging die in het geheel niet als het gebruik van enig dwangmiddel kan worden opgevat (vergelijk HR 18 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7755).

4.7.
In het geval de politie wel slaagt in het haar opgedragen bewijs, zal de rechtbank zich bij eindvonnis voorts buigen over de vraag of de handelwijze van de politie, zoals daarvan na bewijslevering is gebleken, voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. In elk geval zal moeten komen vast te staan dat, zoals de politie heeft gesteld, [eiser] (meermalen) tevoren voor de toepassing van geweld is gewaarschuwd. Immers, ingevolge artikel 7 van de Politiewet 2012 en artikel 1 van de Ambtsinstructie gaat aan het gebruik van geweld zo mogelijk een waarschuwing vooraf. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] niet tevoren voor de toepassing van geweld kon worden gewaarschuwd. Dat ligt naar het oordeel van de rechtbank in de voormelde setting ook niet in de rede.

4.8.
[agent A] en [agent B] hebben in hun, direct na het incident opgemaakte, processen-verbaal niet vermeld dat [eiser] tevoren is gewaarschuwd. De politie heeft ter zitting verklaard dat de waarschuwing wel is opgenomen in de door de politie opgemaakte geweldsrapportage, die in het strafdossier moet hebben gezeten, waarvan [eiser] via mr. Vis inzage zou moeten hebben. Ook zou [agent A] aan mr. Ceulen in een e-mail hebben bevestigd dat hij [eiser] tevoren heeft gewaarschuwd. De geweldsrapportage en de e-mail bevinden zich evenwel niet bij de gedingstukken. [eiser] heeft betwist dat hij is gewaarschuwd. Bij deze stand van zaken kan vooralsnog niet ervan worden uitgegaan dat [eiser] is gewaarschuwd. In het geval niet komt vast te staan dat [eiser] tevoren is gewaarschuwd dat geweld zou worden gebruikt als hij niet meewerkte, mocht geen geweld worden toegepast. Ook dan is de politie reeds hierom in beginsel aansprakelijk.

4.9.
Als de politie in beginsel aansprakelijk is, komt nog aan de orde het door de politie gedane beroep op eigen schuld en op de billijkheidscorrectie.

4.10.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan. ECLI:NL:RBDHA:2019:3431