RBDHA 200319 taxichauffeur neergestoken door even tevoren op vrije voeten gestelde verwarde man met zakmes; Politie en Parnassia niet aansprakelijk voor schade
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 200319 taxichauffeur neergestoken door even tevoren op vrije voeten gestelde verwarde man met zakmes; Politie en Parnassia niet aansprakelijk voor schade
2 De feiten
Steekincident
2.1.
[eiser] was als zelfstandig taxichauffeur aangesloten bij de taxicentrale H.T.M.C. Op zondag 15 mei 2016 is [eiser] in zijn taxi neergestoken door [X] , die hij even tevoren had opgehaald bij het hoofdbureau van politie aan de Burgemeester Patijnlaan te Den Haag. [eiser] is hierdoor ernstig gewond geraakt.
2.2.
Aan het steekincident ging het navolgende vooraf.
Aanhouding van [X] en gang van zaken daarna
2.3.
Op vrijdag 13 mei 2016 om 10.55 uur kwam bij de Politie een melding binnen dat [X] , die zich in een woning aan [adres 1] bevond, in een psychose verkeerde en met spullen aan het gooien was en dat de melder bang was dat [X] een gevaar was voor zichzelf of voor een ander.
2.4.
Hierop zijn twee verbalisanten naar de woning aan [adres 1] gegaan. Om omstreeks 11.10 uur is [X] daar aangehouden wegens verboden vuurwapenbezit. [X] was emotioneel tijdens het bezoek van de verbalisanten, hij heeft de verbalisanten het vuurwapen, de patroonhouder en de bundel patronen overhandigd, die vervolgens in beslag zijn genomen.
[X] op politiebureau De Heemstraat
2.5.
[X] is overgebracht naar het politiebureau aan de Heemstraat, te Den Haag, alwaar hij is ingesloten. Na voorgeleiding voor de hulp officier van justitie op 13 mei 2016 te 15.55 uur is [X] , in het belang van het onderzoek, diezelfde dag te 16.05 uur in verzekering gesteld. De inverzekeringstelling liep officieel af op zondag 15 mei 2016 te 15.55 uur.
2.6.
Op 13 mei 2016 te 19.30 uur is [X] als verdachte verhoord. Het door [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2] , hoofdagenten van politie, opgemaakte proces-verbaal van bevindingen houdt onder meer in:
“Tijdens dat verhoor namen wij het volgende gedrag van [X] waar:
Dat hij soms ineens begon te huilen. Dat hij soms vanuit het niets agressief werd. Wij zagen dat hij zich begon aan te spannen en met zijn voeten begon te stampen. Dat hij zich zomaar van zijn stoel liet vallen in de richting van de advocate. Dat hij onsamenhangende verhalen vertelde en van onderwerp naar onderwerp ging. Dat hij over god en de engelen verklaarde. Dat hij de luizen in zijn cel had vermoord, en dat hij hoopte dat hij geen onschuldige luizen had vermoord.”
2.7.
[hoofdagent 3] , hoofdagent van politie, heeft inzake [X] op 13 mei 2016 een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt waarin is vermeld:
“( ... ) Ik, verbalisant [hoofdagent 3] , heb geprobeerd om de verdachte te progrissen. Dit is niet gelukt omdat de verdachte te hard drukte met zijn vingers op de scanner van de progrisszuil. Omdat de verdachte hierop ook op de grond ging liggen en wartaal begon uit te slaan, heb ik besloten in verband met mijn veiligheid om het te laten zitten. ( ... .)”
2.8.
Het proces-verbaal van bevindingen van [hoofdagent 4] en [hoofdagent 5] , hoofdagenten van politie, van 15 mei 2016 houdt onder meer in:
“Tijdens de afhandeling van deze zaak is ons, verbalisanten, gebleken dat [X] ernstig verward gedrag vertoonde. Ik verbalisant [hoofdagent 5] , zag, tijdens zijn ophouding op vrijdag 13 mei 2016, op de camerabeelden van zijn observatiecel dat [X] met zijn ondergoed de binnenzijde van de toiletpot schoonmaakte en vervolgens zijn ondergoed weer aantrok. Ook heb ik contact gehad met [X] . [X] vroeg mij of hij bij de politie kon werken. Toen ik hem mededeelde dat dit niet mogelijk was begon hij te huilen. Tevens vroeg [X] mij om schoonmaakmiddelen om zijn cel schoon te kunnen maken. Ik heb deze ervaringen aan de dienstdoende recherchecoördinator, [recherchecoördinator] , kenbaar gemaakt.”
2.9.
De officier van justitie is op 13 mei 2016 om circa 20.00 uur nagegaan of [X] op een andere strafrechtelijke titel kon worden vastgehouden, maar dat was niet het geval. Er waren, naar het oordeel van de officier van de justitie, geen gronden voor verlenging van de inverzekeringstelling aanwezig (ingevolge artikel 58 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv)) en evenmin gronden om over te gaan tot het vorderen van de inbewaringstelling van [X] (op de voet van artikel 63 Sv). Omdat [X] een verwarde, agressieve en psychotische indruk maakte, heeft de officier van justitie besloten dat [X] moest worden overgebracht naar het hoofdbureau van politie aan de Burgemeester Patijnlaan te Den Haag (hierna het hoofdbureau), naar de afdeling Opvang Verwarde Personen (OVP).
2.10.
In de OVP vangt een zorgteam met forensisch psychiatrische expertise en GGZ Reclassering verwarde personen op die in aanraking zijn gekomen met politie. De OVP valt onder de verantwoordelijkheid van Parnassia. Parnassia is een instelling voor geestelijke gezondheidszorg.
[X] op het hoofdbureau van politie
2.11.
[X] is vervolgens om 22.37 uur overgebracht naar het hoofdbureau. Hij heeft daar echter niet verbleven op de OVP maar in het arrestantencomplex, omdat hij werd verdacht van het plegen van een strafbaar feit. Verwarde verdachten zoals [X] worden ingesloten in het arrestantencomplex. Personen die verblijven in het arrestantencomplex vallen onder de verantwoordelijkheid van de Politie.
2.12.
[X] is op zaterdag 14 mei 2016 gezien door een medewerker van de OVP, waarna overlegd is met een psychiater in de achterwacht. [X] vertoonde toen afwerend en theatraal gedrag. Het toestandsbeeld van [X] was onvoldoende duidelijk. Hierom heeft de OVP besloten tot een vervolgbezoek aan [X] . Het is de OVP niet gelukt [X] nog dezelfde dag te bezoeken.
2.13.
De officier van justitie heeft op 14 mei 2016 een aantal malen gevraagd om haar te adviseren over [X] . Hierop heeft de OVP medegedeeld dat, omdat [X] zich in de arrestantenzorg bevond, het strafrecht voorging.
2.14.
Op zondagochtend 15 mei 2016 is [X] nogmaals beoordeeld door medewerkers van de OVP. [X] wilde niet meewerken aan een gesprek. Tijdens deze beoordeling zijn geen psychotische symptomen waargenomen. Voor de zekerheid heeft de OVP aan het crisisteam van de OVP verzocht om na te gaan of er een indicatie bestond voor het opstellen van een medische verklaring ten behoeve van de aanvraag van een inbewaringstelling op de voet van artikel 21 van de Wet Bijzondere Opneming Psychiatrische Ziekenhuizen (Wet Bopz).
2.15.
Op basis van de voormelde medische verklaring kan de burgemeester ingevolge art. 20 Wet Bopz bij beschikking een last tot inbewaringstelling (ibs) afgeven indien aan de in dat artikel genoemde, stringente èn cumulatieve, voorwaarden is voldaan, te weten dat:
a. de betrokkene gevaar veroorzaakt,
b. het ernstige vermoeden bestaat dat een stoornis van de geestvermogens de betrokkene het gevaar doet veroorzaken,
c. het gevaar zo onmiddellijk dreigend is dat een rechterlijke machtiging niet kan worden afgewacht, en
d. het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend.
2.16.
Op grond van de door de burgemeester afgegeven ibs kan een persoon gedwongen, tegen zijn zin, worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. De burgemeester draagt het ten uitvoer leggen van ibs op aan een of meer politieambtenaren, bijgestaan door personen met kennis van de zorg voor personen die gestoord zijn in hun geestvermogens (art. 20 lid 4 Wet Bopz).
Beoordeling [X] door het crisisteam van de OVP
2.17.
[X] is op 15 mei 2016 in zijn cel vanaf omstreeks 12.00 uur beoordeeld door het crisisteam van de OVP. Het crisisteam bestond uit een arts en een behandelmedewerker, met een psychiater in de achterwacht.
2.18.
Tijdens de beoordeling door het crisisteam werkte [X] niet mee en gaf hij geen toestemming om inlichtingen in te winnen bij familie, de politie en de reclassering. Het crisisteam beschikte niet over de (hiervoor deels geciteerde) processen-verbaal van de politie, noch over informatie van de familie. Het crisisteam is in het interne informatiesysteem van Parnassia nagegaan of [X] bij Parnassia bekend was, maar dat was niet het geval. Het crisisteam is vervolgens tot de conclusie gekomen dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor een acuut psychiatrisch ziektebeeld waaruit het onmiddellijk dreigende gevaar voorkomt dat een ibs rechtvaardigt. Hierom is besloten geen medische verklaring op te stellen.
2.19.
Parnassia heeft dit vervolgens aan de officier van justitie laten weten.
Mededeling aan [Y] dat [X] wordt heengezonden
2.20.
Op 15 mei 2016 hebben [hoofdagent 4] en J. [hoofdagent 5] , hoofdagenten van politie, de partner van [X] , [Y] , in haar woning aan [adres 1] bezocht. Het hiervan door hen opgemaakte proces-verbaal houdt onder meer in:
“( ... ) Op zondag 15 mei 2016, omstreeks 12:50 uur, bevonden wij verbalisanten ( ... ) ons in het perceel de [adres 1] .( ... ) Wij, verbalisanten, hoorden dat wij direct werden binnengelaten in de woning van [Y] . [Y] was op dit moment aan de telefoon. De advocaat van [X] had [Y] medegedeeld dat [X] opgenomen zou worden bij Parnassia. Wij, verbalisanten, hadden van de dienstdoende operationeel coördinator ( ... ), [A] , de opdracht gekregen om [Y] mede te delen dat [X] in vrijheid zou worden gelaten. Na dit [Y] te hebben medegedeeld ontstond er verwarring bij [Y] .
Wij, verbalisanten, zagen dat [Y] begon te huilen. Wij hoorden [Y] verklaren dat zij onmiddellijk de woning wilde verlaten, dat zij daar niet wilde blijven als hij thuis zou komen en dat zij doodsbang was voor [X] . ( ... ) Wij, verbalisanten, hoorden [Y] meerdere malen verklaren dat [X] ziek in zijn hoofd is en geholpen moet worden. [Y] verklaarde dat zij heel erg bang is dat [X] gekke dingen zal gaan doen. Wij, verbalisanten, hoorden [Y] verklaren dat zij ervan overtuigd was dat [X] haar niets aan zou doen, omdat zij zijn enige houvast is. Zij verklaarde dat ze erg bang was dat [X] zichzelf of anderen iets aan zal doen. Zij verklaarde dat [X] in het verleden iemand had neergeschoten ( ... )
[Y] verklaarde dat [X] in het verleden, als jong persoon iemand had geprobeerd te worgen. Tevens had hij onlangs een taxichauffeur bedreigd nadat hij vanaf sportschool [Sportschool] op weg was naar zijn woning. ( ... )
Het is ons, verbalisanten, bekend dat [X] een zoon en een schoondochter heeft. Ik, verbalisant [hoofdagent 4] , heb tijdens het bezoek aan de woning van [Y] telefonisch contact gehad met de schoondochter. De schoondochter verzocht mij, of ik, voordat [Y] de woning zou verlaten, de historische lijsten uit de huistelefoon zou willen verwijderen. Dit omdat [X] niet mag weten dat [Y] , zijn zoon en de schoondochter van [X] veelvuldig contact hebben. Het contact wat zij hadden vond in het geheim plaats omdat ze bang zijn dat [X] door zou draaien wanneer hij hier achter zou komen.
De zoon en schoondochter van [X] hebben in ons bijzijn aan [Y] verklaard dat zij niet bij de woning van [X] durfde[n, rb.] te komen. Zij wilden zo ver mogelijk bij [X] uit de buurt blijven. Vlak voordat [X] in vrijheid werd gesteld had [Y] met zijn zoon en schoondochter afgesproken dat [Y] op het Hobbemaplein zou worden opgehaald door [X] zijn zoon en schoondochter, omdat zij [Y] niet voor de woning wilde[n, rb.] ophalen uit angst voor zijn vader. Dit ondanks het feit [dat, rb.] [X] op dat moment nog door de politie werd opgehouden.
Uit bovenstaande bevindingen werd ons verbalisanten duidelijk hoe groot de angst van betrokkenen voor [X] is.
( ... ) wij [besloten, rb.] de operationeel recherche coördinator van bureau De Heemstraat, [A] , in kennis te stellen van onze bevindingen. Wij hebben hem verzocht nogmaals contact op te nemen met de Opvang voor Verwarde Personen om onze bevindingen aan hen over te dragen, teneinde hen een zo volledig beeld te geven van de geestelijke gesteldheid van [X] . Ik, verbalisant [hoofdagent 5] , werd kort hierna door de operationeel recherche coördinator van bureau De Heemstraat, [A] , in kennis gesteld van het feit dat onze bevindingen, bij de medewerkers van de Opvang van Verwarde Personen niet tot een andere diagnose had geleid.”
Heenzending [X]
2.21.
Op 15 mei 2016 in de middag kreeg de arrestantenzorg via de dienstdoende wachtcommandant het bericht dat [X] kon worden heengezonden. De arrestantenverzorger heeft [X] zijn cel laten opruimen en heeft hem, samen met een collega, naar de hoofdingang van het hoofdbureau gebracht.
2.22.
Op last van de officier van justitie is [X] vervolgens door de Politie in vrijheid gesteld. Aan hem is toen onder meer zijn sleutelbos teruggegeven, waaraan, naar later bleek, een klein ingeklapt zakmes hing.
Taxirit met steekincident
2.23.
Op verzoek van [X] heeft de Politie vervolgens een taxi gebeld.
2.24.
Op 15 mei 2016 in de middag kreeg [eiser] via de taxicentrale H.T.M.C. een oproep om te komen naar het hoofdbureau. [eiser] is daar toen met zijn taxi naar toe gereden. Aan [eiser] werd verzocht om [X] naar [adres 1] te brengen.
2.25.
Over wat er vervolgens is gebeurd, heeft [eiser] , kort gezegd, het volgende verklaard. Op het moment dat [X] in de taxi stapte was [X] heel relaxed en happy. Tijdens de rit zei [X] dat hij niet naar [adres 1] wilde, maar naar de [adres 2] . Hierop is [eiser] met [X] naar de [adres 2] gereden. Bij de [adres 2] is [X] uitgestapt, maar daar was niemand thuis. Toen [X] terug kwam en weer in de taxi stapte leek hij een geheel andere persoon. [X] zei toen dingen als: “Ze willen me dood hebben” en dat hij terug wilde naar het politiebureau. [X] was wisselend verward en dan weer normaal. Op weg naar het politiebureau bleek [X] een klein zakmes in zijn hand te hebben. [X] heeft daarmee [eiser] in zijn slaap gestoken. Toen [eiser] probeerde uit de taxi te komen, stak [X] hem in zijn rug. [X] stapte vervolgens uit en wilde om de taxi heen lopen naar [eiser] toe. [eiser] is toen weggereden, opdat [X] hem niet meer kon raken.
2.26.
[eiser] is door het steekincident ernstig gewond geraakt.
Aanhouding en vervolging van [X]
2.27.
Op 15 mei 2016 te omstreeks 14.36 uur zijn politie-eenheden naar de Savornin Lohmanlaan te Den Haag gestuurd vanwege de melding dat er een taxichauffeur was neergestoken. Dit bleek [eiser] te zijn. [X] is kort daarna, na een gericht schot in zijn been, door de politie aangehouden op een in de buurt gelegen sportpark.
2.28.
Op woensdag 18 mei 2016 is [X] voorgeleid aan de rechter-commissaris, ter zake van poging tot doodslag op [eiser] . [X] is in dat verband door een psychiater beoordeeld. Vervolgens is op grond van de door de psychiater afgegeven medische verklaring de inbewaringstelling van [X] bevolen.
2.29.
[X] is vervolgd wegens poging tot doodslag op [eiser] en verboden wapenbezit. Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 21 november 2016 is hij ter zake deze feiten ontslagen van alle rechtsvervolging en is ter beschikkingstelling van de regering met bevel tot verpleging van overheidswege gelast. Verder is hem de maatregel tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij [eiser] opgelegd tot een bedrag van € 5.898 subsidiair 64 dagen hechtenis, is de vordering van [eiser] als benadeelde partij tot dit bedrag toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is geoordeeld dat [eiser] in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat dat deel slechts voor de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Het pistool met de munitie is onttrokken aan het verkeer.
Incidentencommissie Parnassia en Inspectie voor de Volksgezondheid
2.30.
De Incidentencommissie van Parnassia, bestaande uit een voorzitter en twee leden waaronder de geneesheer-directeur (allen niet betrokken bij de beoordeling door het crisisteam) heeft onderzoek gedaan naar de gang van zaken bij de beoordeling door het crisisteam op 15 mei 2016. In dat kader zijn de leden van het crisisteam en de OVP-behandelmedewerker gehoord, is overleg gepleegd met een vertegenwoordiger van de politie en het openbaar ministerie en is kennis genomen van het verslag van het crisisteam en de rapportage van de OVP. Het hiervan opgemaakte, vertrouwelijke, rapport omvat onder meer de volgende conclusie:
“- Er was sprake van een gevaarlijke man (wapenbezit, eerdere veroordelingen wegens geweld) zonder psychiatrische voorgeschiedenis en zonder duidelijke psychiatrische stoornis;
- Verschillende korte beoordelingen hebben plaatsgevonden bij een man die niet coöperatief was;
- over de verantwoordelijkheid voor betrokkene was strijd: OvJ wilde dat GGZ die overnam;
- De informatie van politie was wisselend en verwarrend (geen last van gehad dan wel onrustig en verward);
- Informatie van reclassering was richtinggevend naar justitie maar mocht formeel niet gebruikt worden;
- Zijn aanhouding bij justitie was vanwege verboden wapenbezit en had geen duidelijke achtergrond van verwardheid of gedragsproblemen;
- De aanwezigheid van een steunsysteem was niet bekend bij medewerkers van OVP of crisisdienst en geen toestemming voor heteroanamnese;
- Met de achterwacht psychiater is uitgebreid overleg geweest;
- Op grond van bovenstaande is de conclusie “geen aanwijzingen voor acuut psychiatrisch ziektebeeld waar vanuit het gevaar zou kunnen voorkomen, wat een IBS zou rechtvaardigen”, te begrijpen en te billijken;
- De geldende procedures zijn gevolgd;
- De afwegingen zijn zorgvuldig gemaakt;
- We hebben geen oorzakelijk verband vast kunnen stellen tussen de beoordeling en het steek- en schietincident ( ... )”
2.31.
Parnassia heeft het incident gemeld bij de Inspectie voor de Volksgezondheid. Daarbij heeft zij tevens het onderzoeksverslag van de Incidentencommissie overgelegd met als bijlagen het verslag van de crisisdienst en het verslag van de OVP. De Inspectie heeft geconcludeerd dat de Incidentencommissie de gebeurtenis voldoende zorgvuldig heeft onderzocht en dat haar conclusies navolgbaar zijn.
Aansprakelijkstelling en procedures
2.32.
[eiser] heeft Parnassia, de Politie en de Staat (in verband met het optreden van de officier van justitie) in verband met het steekincident aansprakelijk gesteld voor de schade die hij ten gevolge daarvan heeft geleden. Parnassia, de Politie en de Staat hebben elke aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.33.
[eiser] heeft vervolgens in kort geding gevorderd Parnassia en de Politie te veroordelen tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding van € 25.000. Bij vonnis van 11 oktober 2016 heeft de voorzieningenrechter in deze rechtbank de vordering van [eiser] afgewezen.
2.34.
Daarna heeft [eiser] de onderhavige bodemprocedure aanhangig gemaakt.
3 Het geschil
3.1.
In deze zaak vordert [eiser] vordert samengevat - te verklaren voor recht dat Parnassia en de Politie hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval op 15 mei 2016, nader op te maken bij staat, met veroordeling van Parnassia en de Politie in de kosten van het geding.
3.2.
Parnassia en de Nationale Politie voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
Centrale vraag
4.1.
In dit geding staat centraal de vraag of Parnassia en de Politie hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de door [eiser] ten gevolge van het, door [X] gepleegde, steekincident opgelopen (letsel)schade.
Grondslagen van de vordering
4.2.
[eiser] stelt daartoe dat, als gevolg van gebrekkige communicatie en een gebrek aan informatieoverdracht, de psychiater van Parnassia niet de juiste beslissing heeft genomen. De psychiater beschikte ten tijde van de advisering niet over stukken uit het politiedossier en evenmin over alle informatie uit de directe omgeving van [X] . Op de psychiater rustte echter de verplichting om zelfstandig en actief om alle informatie te vragen bij de Politie om zo te weten te komen waarom de Politie meende dat [X] geestelijk verward was en niet gewoon agressief of crimineel. De psychiater heeft vervolgens ten onrechte niet de ibs van [X] geadviseerd aan de burgemeester. Parnassia is als werkgever op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk voor fouten van haar ondergeschikten.
4.3.
[eiser] verwijt de Politie te hebben nagelaten Parnassia tijdig te voorzien van alle relevante informatie uit het politiedossier, zodat de arts op basis van onvolledige informatie een onjuiste beoordeling heeft afgegeven. Verder verwijt [eiser] de Politie dat zij [X] onbegeleid naar huis heeft laten gaan en door een taxi te bellen het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat de Politie zou instaan voor de veiligheid van [eiser] . Bovendien heeft de Politie, in strijd met een op haar rustende zorgvuldigheidsnorm nagelaten om hem, [eiser] , te informeren over het eventueel zich openbarende veiligheidsrisico. [eiser] was immers eerder veroordeeld voor verboden vuurwapenbezit en hij vertoonde verward gedrag. Als [eiser] geïnformeerd was, had hij ervoor kunnen kiezen [X] niet mee te nemen in zijn taxi. Het steekincident zou dan niet hebben plaatsgevonden.
4.4.
Parnassia en de Politie hebben dus fouten gemaakt, waarvan [eiser] als toevallig passant het slachtoffer is geworden. Hiervoor houdt [eiser] zowel de Politie als Parnassia aansprakelijk. In elk geval dient het risico van het handelen van [X] volledig voor rekening van Parnassia en de Politie te komen, althans kan dit risico niet op [eiser] worden afgewenteld. [eiser] is door het steekincident niet langer in staat zijn werkzaamheden als taxichauffeur uit te oefenen, hij heeft sindsdien geen inkomsten en hij heeft ernstige psychische klachten aan het steekincident overgehouden. Tot zover [eiser] .
Verweer van Parnassia en van de Politie
4.5.
Parnassia en de Politie hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Zij hebben betoogd dat hen niets te verwijten valt en dat [X] degene is geweest die [eiser] heeft neergestoken. Ze hebben verder aangevoerd dat, zo zij al een norm hebben geschonden, deze norm niet strekt ter bescherming tegen schade zoals deze door [eiser] is geleden. Tevens ontbreekt het vereiste causaal verband tussen de normschending en de opgetreden schade, is de schade niet onderbouwd en kunnen de gevolgen van het steekincident niet aan de Politie worden toegerekend. Tot zover Parnassia en de Politie.
Kader Wet Bopz
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat Parnassia, door de officier van justitie, is geconsulteerd om [X] in het kader van de Wet Bopz te beoordelen ten behoeve van een eventueel op te stellen medische verklaring. Op basis van zo’n medische verklaring kan de burgemeester een ibs afgeven, in het geval is voldaan aan de strikte en cumulatieve criteria van de Wet Bopz, die hiervóór bij rov. 2.15 zijn vermeld. Toetsing aan de genoemde criteria door de psychiater (en vervolgens door de burgemeester) vindt ex nunc plaats, dat wil zeggen op basis van de op dat moment voorhanden informatie betreffende de actuele geestestoestand van de betrokkene, in dit geval [X] .
Vooropstelling
4.7.
Uit de vaststaande feiten volgt dat op het moment dat het steekincident heeft plaatsgevonden de termijn van de inverzekeringstelling nog niet was afgelopen. Immers, op 15 mei 2016 te omstreeks 14.36 uur zijn politie-eenheden naar de Savornin Lohmanlaan gestuurd vanwege de melding dat er een taxichauffeur ( [eiser] ) was neergestoken. De inverzekeringstelling van [X] liep op 15 mei 2016 te 15.55 officieel af. [X] diende dus uiterlijk om 15.55 in vrijheid te zijn gesteld. Daaraan voorafgaand heeft hij het bericht gekregen dat hij werd heengezonden, moest hij zijn cel nog opruimen en moest nog de nodige administratieve afhandeling plaatsvinden.
4.8.
Voor partijen is in dit geding uitgangspunt dat, in het geval een door de burgemeester verstrekte Bopz-titel voorhanden was geweest, [X] het hoofdbureau van politie niet zou hebben kunnen verlaten. In dat geval zou [X] niet bij [eiser] in de taxi kunnen zijn gestapt. Het steekincident zou dan ook niet hebben plaatsgevonden. De rechtbank gaat hier dus van uit.
4.9.
De rechtbank zal nu de verwijten van [eiser] , zoveel mogelijk in de volgorde van de gebeurtenissen, bespreken.
Heeft de Politie nagelaten Parnassia tijdig van alle informatie uit het politiedossier te voorzien?
4.10.
[eiser] verwijt de Politie dat zij heeft nagelaten Parnassia tijdig te voorzien van alle relevante informatie uit het politiedossier, zodat de arts op basis van onvolledige informatie een onjuiste beoordeling heeft afgegeven.
4.11.
Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt. Burgers zoals [X] hebben recht op de bescherming van hun privacy. Slechts in de in de wet voorziene gevallen mogen over hen verzamelde gegevens aan een ander worden verstrekt. Dit is neergelegd in art. 8 EVRM, en art. 10 Grondwet alsmede in artikel 7 en 8 Handvest Grondrechten EU.
Op de Politie rust een geheimhoudingsplicht die is neergelegd in artikel 7 Wet politiegegevens. De door de Politie over [X] verzamelde gegevens dient de Politie dus in beginsel geheim te houden. De geheimhoudingsplicht kan worden doorbroken in de artikel 7 lid 1 Wpg genoemde gevallen:
- als een bij of krachtens wet gegeven voorschrift tot verstrekking van de gegevens verplicht,
- als de bepalingen van paragraaf 3 Wpg (de doorgifte of verstrekking van politiegegevens aan anderen dan politie en Koninklijke Marechaussee) verstrekking toelaten of
- als de taak bedoeld in artikel 1, onderdeel a (de politietaak bedoeld in artikel 3 en 4 van de Politiewet 2012) in bijzondere gevallen verstrekking noodzakelijk maakt.
4.12.
In 2012 is tussen de Politie en de Vereniging geestelijke gezondheidszorg Nederland een convenant gesloten, te vinden via https://www.ggznederland.nl/uploads/publication/Convenant%20Politie%20GGZ%202012.pdf. Op pagina 8 onder G van het convenant zijn enkele handvatten voor de praktijk neergelegd ten behoeve van de uitwisseling van informatie tussen ggz-instellingen, politie, partners en familie. Partijen strijden over de vragen wat de status is van dit convenant en in hoeverre [eiser] zich daarop jegens de Politie kan beroepen. Nu de Politie met juistheid heeft gesteld dat de genoemde bepaling uit het convenant geen andere regels bevat dan uit het wettelijk stelsel voortvloeien, laat de rechtbank het convenant hier verder onbesproken.
4.13.
De Politie heeft onweersproken en met juistheid gesteld geen taak of bevoegdheden te hebben in het kader van de beoordeling of een ibs op grond van de Wet Bopz nodig is. Verder is de Politie ingevolge artikel 32 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (Besluit van 8 april 1994, Stb. 1994, 275, laatstelijk gewijzigd Stb. 2018, 157, bekend gemaakt bij Stb. 2018, 143) gehouden om, als er aanwijzingen zijn dat een ingeslotene medische bijstand behoeft met een arts te overleggen. Als de ingeslotene te kennen geeft geen medische hulp te willen hebben terwijl er aanwijzingen zijn dat medische bijstand gewenst is, moet de ambtenaar de arts waarschuwen en deze houding van de ingeslotene meedelen Vaststaat dat de officier van justitie, op basis van door de politie aan haar verstrekte informatie, heeft besloten [X] van het bureau De Heemstraat naar het hoofdbureau van politie te laten vervoeren, waar de OVP is gevestigd, opdat hij daar door een aan Parnassia verbonden arts kon worden beoordeeld.
4.14.
De Politie heeft terecht betoogd dat het haar, op grond van art. 19 sub c Wpg en artikel 20 sub c Wpg, was toegestaan om door haar over [X] verzamelde informatie te verstrekken aan Parnassia, voor zover dit althans strookte met de hulpverlenende taak van de Politie. Ingevolge de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit moet het belang van verstrekking dermate zwaarwegend zijn, dat het belang bij verstrekking aan een derde zwaarder weegt dan het belang bij bescherming van de persoonlijke levenssfeer van degene op wie de gegevens betrekking hebben. Daarbij mocht de Politie dus niet meer informatie verstrekken dan noodzakelijk was voor Parnassia om haar beoordeling uit te voeren.
4.15.
Vaststaat dat de Politie Parnassia heeft geïnformeerd dat [X] was aangehouden wegens illegaal vuurwapenbezit, dat [X] mogelijk in een psychose zou verkeren en dat hij verward gedrag vertoonde. Gesteld noch gebleken dat enig ander wettelijk voorschrift de Politie in dit geval tot het verstrekken van meer informatie aan Parnassia over [X] verplichtte. De Politie heeft in dat verband met juistheid aangevoerd dat het niet noodzakelijk was om informatie over [X's] verre strafrechtelijke verleden (een registratie wegens poging moord/doodslag en mishandeling) door te geven, omdat deze informatie te oud was om nu in de beoordeling te betrekken en deze geen aanleiding kan vormen voor een gedwongen opname op grond van art. 20 van de Wet Bopz. Van de Politie kon ook niet worden verlangd de inzake [X] recent opgemaakte processen-verbaal aan Parnassia te overhandigen, omdat deze veel privacygevoelige informatie bevatten. De Politie kon daarom volstaan met een meer algemene beschrijving van het gedrag dat [X] tijdens zijn verblijf op het politiebureau had vertoond. Vaststaat dat de Politie Parnassia dienovereenkomstig heeft geïnformeerd, opdat hij beoordeeld kon worden door Parnassia. Ook is door de Politie aan Parnassia doorgegeven dat [X] , eenmaal in zijn cel op het hoofdbureau, geen bijzonder gedrag vertoonde. Dit spoort met de door de Politie op verzoek van de rechtbank in het geding gebrachte loggings, waarin over het gedrag van [X] meermalen is genoteerd dat er geen bijzonderheden waren. De tot het moment van de verklaring van [Y] aan de Politie gemaakte verwijten zijn ongegrond.
Moest Parnassia actief en zelfstandig op zoek gaan naar informatie?
4.16.
Mede op basis van voormelde, aan Parnassia verstrekte informatie, is het crisisteam van de OVP tot de conclusie gekomen dat geen geneeskundige verklaring zou worden opgesteld. [eiser] verwijt Parnassia kort gezegd allereerst dat zij, in strijd met een op haar rustende verplichting, niet actief en zelfstandig naar informatie over [X] op zoek is gegaan.
4.17.
De rechtbank overweegt als volgt. Parnassia heeft op, verzoek van de officier van justitie, [X] onderzocht en zijn gezondheidstoestand beoordeeld. Daarom stond Parnassia, ingevolge artikel 7:446 lid 2 BW, in een behandelrelatie tot [X] . Vaststaat dat [X] niet aan het onderzoek van Parnassia meewerkte en dat hij aan het crisisteam geen toestemming gaf om informatie bij familie op te vragen of om gegevens met de Politie uit te wisselen. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:457 BW stond het Parnassia niet vrij om die informatie zelfstandig en actief bij de politie of anderen in te winnen. Zij was daartoe dus ook niet verplicht. Vaststaat echter dat het crisisteam, om zichzelf zo goed mogelijk te informeren, contact heeft gehad met de Politie en de Officier van Justitie. Gelet op voormeld kader kan aan Parnassia niet worden verweten dat zij niet meer heeft gedaan. Parnassia was dus bij haar advisering afhankelijk van hetgeen zij van de officier van justitie en van de Politie te horen kreeg, van haar eigen waarnemingen en van haar eigen interne informatiesysteem. Het eerste verwijt aan Parnassia treft geen doel.
Heeft de psychiater van Parnassia de verkeerde beslissing genomen?
4.18.
[eiser] verwijt Parnassia verder dat de psychiater niet de juiste beslissing heeft genomen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
4.19.
Vaststaat dat de Politie aan Parnassia heeft medegedeeld dat [X] was aangehouden wegens illegaal vuurwapenbezit, dat hij verward gedrag had vertoond, had gesproken over de angst om luizen vermoorden en dat hij voedsel in zijn onderbroek had gestopt en mogelijk in een psychose verkeerde. Parnassia heeft onweersproken gesteld dat zij later ook van de Politie te horen heeft gekregen dat er geen bijzonderheden over het gedrag van [X] te melden waren.
4.20.
Naar aanleiding van de door de rechtbank gestelde vragen is niet komen vast te staan dat de officier van justitie meer of andere informatie over [X] aan Parnassia heeft verstrekt dan de Politie al had gedaan. De rechtbank acht dit ook niet aannemelijk, omdat kan worden aangenomen dat de officier van justitie voor haar mededelingen over het gedrag van [X] afhankelijk was van waarnemingen door politieambtenaren ter plaatse.
4.21.
Parnassia heeft onweersproken gesteld dat de leden van het crisisteam geen psychotisch gedrag hebben waargenomen. Dit sluit ook aan op hetgeen in de conclusies van de Incidentencommissie is weergegeven en op de inhoud van de, op verzoek van de rechtbank, door de Politie in het geding gebrachte loggings. Hieruit volgt dat er, vanaf het moment dat [X] was overgebracht naar het hoofdbureau van politie, weinig tot geen bijzonderheden over het gedrag van [X] te melden waren.
4.22.
Parnassia heeft verder onweersproken gesteld dat uit haar eigen, interne informatiesysteem volgde dat [X] bij Parnassia niet bekend was en dat Parnassia bovendien in Den Haag vrijwel monopolist is op het gebied van de psychiatrische zorg. Hieruit volgt dat, als [X] recent onder behandeling zou zijn geweest voor ernstige psychiatrische problematiek, dit bij Parnassia bekend zou zijn geweest. Indachtig het strenge criterium van art. 20 Wet Bopz acht de rechtbank begrijpelijk dat Parnassia op basis van de bij haar voorhanden informatie tot de conclusie is gekomen dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor een acuut psychiatrisch ziektebeeld waaruit het onmiddellijk dreigende gevaar vootrkomt dat een ibs rechtvaardigt. Ook de incidentencommissie van Parnassia is tot deze conclusie gekomen. Zij heeft voorts geconstateerd dat de procedures zijn gevolgd en de afwegingen zorgvuldig zijn gemaakt. De Inspectie voor de Volksgezondheid heeft deze conclusie navolgbaar geacht. Het verwijt dat de aan Parnassia verbonden psychiater niet de juiste beslissing heeft genomen is ongegrond.
De verwijten over de handelwijze van de Politie en Parnassia na de verklaring van [Y]
4.23.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis overwogen behoefte te hebben aan nadere informatie betreffende de uitwisseling van informatie van de Politie en Parnassia rond het moment van heenzending van [X] , in het bijzonder naar aanleiding van de verklaring van [Y] . Zij heeft daarom vragen gesteld aan Parnassia en de Politie. Parnassia en de Politie hebben hierop bij akte gereageerd. De Politie heeft de tevens de verzochte loggings en dagrapporten in het geding gebracht. Na een reactie daarop van [eiser] hebben Parnassia en de Politie een antwoordakte genomen.
4.24.
Parnassia heeft betoogd dat de crisisdienst op 15 mei 2016 om 12.33 uur aan de officier van justitie heeft teruggekoppeld dat geen ibs wordt afgegeven. Na de beoordeling op 15 mei 2016 van [X] door de crisisdienst, was een van de medewerkers van de OVP met een collega op de afdeling arrestantenzorg om een patiënt op te halen. Zij zag toen bij de balie dat [X] door politiemedewerkers begeleid werd om het bureau te verlaten. In het dienstverslag van het crisisdienstkoppel staat bij 13.30 uur uitstroom. Later, toen zij weer op de OVP was, werd zij gebeld door een politieagent van Bureau De Heemstraat, waarvan zij de naam niet meer weet, dit was om circa 13.30 uur. [X] had het bureau toen al verlaten. De politieagent wilde weten of [X] al weg was want de vrouw/vriendin van [X] zou helemaal in paniek geraakt zijn toen zij hoorde dat [X] weer naar huis zou komen. Toen Bureau De Heemstraat belde had [X] het pand al verlaten zodat bespreking met de crisisdienst of de psychiater in de achterwacht niet meer opportuun was. De informatie was verder niet concreet zodat daar niet uit kon worden afgeleid dat sprake was van een acute psychiatrische stoornis waaruit het gevaar zou kunnen voorkomen dat een ibs zou rechtvaardigen. De informatie kon dan ook niet tot een andere beslissing leiden. Parnassia gaat ervan uit dat zij dit in het telefonisch contact met Bureau De Heemstraat heeft meegedeeld.
4.25.
De Politie heeft aangevoerd dat de hoofdagenten [hoofdagent 5] en [hoofdagent 4] om ongeveer 12.50 uur naar de woning van [Y] zijn gegaan. Zij hebben daar met [Y] gesproken. Zij zijn ongeveer een uur à anderhalf uur ter plaatse geweest. [Y] raakte overstuur toen zij hoorde dat [X] zou worden heengezonden. [hoofdagent 5] en [hoofdagent 4] hebben eerst geprobeerd haar te kalmeren. Toen hen duidelijk werd dat [Y] vreesde dat [X] een gevaar was voor zichzelf en voor zijn directe omgeving, heeft [hoofdagent 5] de operationeel recherche coördinator [A] gebeld, ook al wist hij dat Parnassia voor een ibs geen aanleiding had gezien. [A] heeft vervolgens gebeld met de heer [B] van de OVP terwijl hij op dat moment nog [hoofdagent 5] op de andere lijn in de wacht had. [A] heeft in niet mis te verstane bewoordingen aan de heer [B] doorgegeven dat sprake was van doodsangst bij [Y] over de vrijlating van [X] en dat zij bang was dat hij zichzelf of anderen iets aan zou doen. De heer [B] heeft hierop gezegd dat [X] eerder was beoordeeld door een deskundige en dat reeds besloten was dat geen ibs zou volgen. De nieuwe informatie veranderde de diagnose niet. De heer [B] heeft volgens [A] geen contact meer gelegd met de achterban. De Politie heeft niet kunnen achterhalen op welk tijdstip [hoofdagent 5] belde met [A] en [A] vervolgens belde met de OVP. Beide gesprekken zullen voorbij halverwege het bezoek aan de woning van [Y] hebben plaatsgevonden. Dit zal rond 13.20 uur geweest zijn. Om 13.30 uur was [X] feitelijk nog niet vrijgelaten. [X] heeft omstreeks 13.50 uur zijn cel verlaten. Het heeft ongeveer een kwartier geduurd voordat [eiser] in zijn taxi arriveerde en [X] instapte en wegreed. Naar de rechtbank begrijpt stelt de Politie dus dat dit omstreeks 14.05 uur moet zijn gebeurd.
4.26.
[eiser] heeft gesteld dat nog steeds onduidelijk is welke informatie precies tussen de politie en Parnassia is gewisseld en dat dit niet voor zijn risico mag komen. Naar de rechtbank begrijpt stelt [eiser] verder dat de Politie alle van [Y] verkregen informatie aan Parnassia had moeten verstrekken en dat Parnassia de doodsangst van [Y] had moeten delen met het crisisteam en/of de dienstdoende psychiater, zodat een nieuwe ibs-beoordeling kon worden uitgevoerd.
4.27.
De rechtbank overweegt als volgt. Parnassia en de Politie hebben betoogd dat de aan Parnassia doorgegeven informatie veel beperkter is dan wat [Y] eerder aan de Politie heeft verklaard. Zeker in retrospectief bezien, met kennis van het [eiser] als taxichauffeur overkomen steekincident, springt in het oog dat [Y] ook aan de Politie heeft verklaard dat [X] ziek in zijn hoofd is en geholpen moet worden, dat zij heel erg bang is dat hij gekke dingen zal gaan doen, dat hij vroeger iemand heeft neergeschoten en heeft geprobeerd om iemand te wurgen en dat hij onlangs een taxichauffeur had bedreigd.
4.28.
De rechtbank kan in het midden laten of de Politie alle in 4.27 genoemde, in het proces-verbaal van [hoofdagent 5] en [hoofdagent 4] vermelde, omstandigheden heeft doorgegeven aan Parnassia dan wel alleen dat [Y] doodsbang was voor [X] en helemaal in paniek was geraakt toen zij hoorde dat hij zou worden vrijgelaten.
Daartoe overweegt zij als volgt.
4.29.
Zoals eerder overwogen rust op de Politie een geheimhoudingsplicht die slechts in bepaalde, op de wet gegronde, gevallen, kan worden doorbroken, onder meer in verband met de hulpverlenende taak van de Politie. [hoofdagent 5] en [hoofdagent 4] moesten ter plekke handelen en zich afvragen of en zo ja welke informatie zij, via de operationeel recherche coördinator, aan Parnassia zouden doorgeven. Ondanks dat [hoofdagent 5] en [hoofdagent 4] ermee bekend waren dat Parnassia geen aanleiding had gezien voor een ibs, hebben zij in de verklaring van [Y] aanleiding gezien Parnassia direct te berichten over de doodsangst van [Y] , opdat eventueel een nieuwe ibs-beoordeling kon plaatsvinden. Met de mededeling dat [Y] doodsbang was voor [X] , hebben zij de kern uit het betoog van [Y] overgebracht. De Politie mocht in het kader van haar hulpverlenende taak ook niet meer informatie aan Parnassia verstrekken dan noodzakelijk was voor Parnassia om haar beoordeling uit te voeren. Voor het overige was de informatie te oud om van belang te kunnen zijn bij een ibs-beoordeling (het verre strafrechtelijke verleden van [X] ), kon deze niet worden gecheckt (de Politie heeft onweersproken gesteld dat de taxichauffeur die recent door [X] zou zijn bedreigd daarvan geen aangifte had gedaan) of voegde de informatie niets wezenlijks toe aan hetgeen de Politie al aan Parnassia had laten weten (verward en psychotisch gedrag). Tot het verschaffen van meer of andere informatie aan Parnassia was de Politie naar het oordeel van de rechtbank rechtens niet gehouden.
Had Parnassia de doodsangst van [Y] moeten delen met het crisisteam en/of de dienstdoende psychiater, zodat een nieuwe ibs-beoordeling kon worden uitgevoerd?
4.30.
De rechtbank kan, op basis van de voorhanden stukken, niet vaststellen op welk tijdstip de operationeel recherche coördinator precies heeft vernomen over de doodsangst van [Y] . Evenmin kan worden vastgesteld op welk tijdstip de operationeel recherche coördinator informatie van die strekking heeft doorgegeven aan Parnassia. Tot slot kan niet worden vastgesteld of dat is gebeurd op een moment dat (het crisisteam van) Parnassia daar redelijkerwijs, in het kader van een beoordeling van de actuele geestestoestand van [X] , nog iets mee had kunnen doen, en of [X] zich toen nog in het hoofdbureau van politie bevond. Voor zover Parnassia en de Politie de gang van zaken achteraf in de tijd hebben kunnen reconstrueren lopen hun lezingen daarover uiteen.
4.31.
Maar zelfs in het geval Parnassia tijdig had vernomen over de doodsangst van [Y] en deze informatie had verstrekt aan het crisisteam, moet er, met Parnassia, vanuit worden uitgegaan dat dit niet tot een andere conclusie van het crisisteam zou hebben geleid. Er kan immers slechts een ibs worden afgegeven als is voldaan aan de stringente en cumulatieve voorwaarden van art. 20 Wet Bopz. De verstrekte informatie was daartoe onvoldoende concludent. Daaruit kon immers niet worden afgeleid dat [X] leed aan een psychiatrische stoornis, waaruit het onmiddellijk dreigend gevaar voortvloeit dat oplegging van een ibs rechtvaardigt. Die informatie was voorts gebaseerd op gedrag van [X] van enkele dagen geleden, terwijl het crisisteam wisselende informatie van de Politie had ontvangen en het crisisteam zelf geen verward of gevaarlijk gedrag had waargenomen. Met Parnassia is de rechtbank van oordeel dat tenminste een nadere confrontatie door het crisisteam van [X] met deze informatie nodig was alvorens deze informatie – in combinatie met zijn reactie daarop – bruikbaar zou kunnen zijn geweest. Parnassia ging er bovendien, gelet op haar in zoverre onweersproken verklaring, van uit dat [X] het hoofdbureau toen al had verlaten. Ook deze verwijten aan Parnassia treffen geen doel.
4.32.
Ook in het geval alle in 4.27 genoemde omstandigheden aan Parnassia waren doorgegeven, kan er overigens redelijkerwijs van worden uitgegaan dat dit niet tot een ander resultaat zou hebben geleid. Ook dan zou het crisisteam [X] daarmee tenminste moeten hebben confronteren alvorens deze informatie – in combinatie met zijn reactie daarop – bruikbaar zou kunnen zijn geweest.
Moest de Politie [eiser] voor [X] waarschuwen?
4.33.
Gelet op de op de Politie rustende geheimhoudingsplicht, nu Parnassia geen grond had gezien om een geneeskundige verklaring voor een ibs op te stellen, en nu [X] , op het moment dat hij in de taxi stapte, relaxed en happy was, kan ook niet aan de Politie worden verweten dat zij [eiser] niet eigener beweging voor [X] gewaarschuwd heeft. In de eerste plaats mocht de Politie afgaan op het oordeel van Parnassia dat een ibs niet op haar plaats was. Bovendien had de Politie zelf op het hoofdbureau geen bijzonderheden opgemerkt aan het gedrag van [X] en was het vuurwapen, waarmee hij gevaar veroorzaakte, in beslag genomen. Dat [X] recent een taxichauffeur had bedreigd was de politie niet ambtshalve bekend en kon ook niet worden geverifieerd. Van een concreet, acuut en voor de Politie kenbaar veiligheidsrisico voor [eiser] was op dat moment dus geen sprake. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] over [X] vragen aan de Politie heeft gesteld. Hierom kan ook niet worden gezegd dat de politie op grond van art. 19 Wpg informatie aan [eiser] mocht verstrekken. Dat de Politie mede tot taak heeft om misdrijven te voorkomen en dit een grond kan vormen om de geheimhoudingsplicht te doorbreken maakt dit niet anders, nu voor de Politie op dat moment geen concrete aanwijzingen bestonden dat een incident als dit zich zou voordoen.
Heeft de Politie het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij voor [eisers] veiligheid zou instaan?
4.34.
Evenmin kan worden geoordeeld dat de Politie, door de enkele omstandigheden 1) dat zij [X] onbegeleid naar huis heeft laten gaan en 2) dat zij, op verzoek van [X] en via de taxicentrale H.T.M.C., een taxi heeft gebeld, bij [eiser] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat de Politie zou instaan voor zijn veiligheid. Deze omstandigheden volstaan hiertoe niet. Immers, een ieder neemt in beginsel op eigen risico deel aan het maatschappelijk verkeer. Gesteld noch gebleken is dat vooraf op enigerlei wijze tussen politieambtenaren en [eiser] over de persoon van [X] of over de veiligheid van [eiser] is gesproken of dat politieambtenaren de veiligheid van [eiser] hebben gegarandeerd. Dat de Politie er ook voor had kunnen kiezen om [X] zelf naar huis te brengen of om hem te voet in vrijheid te stellen, maakt dit niet anders. [X] was vrij om te gaan, mocht zelf kiezen hoe hij naar huis wilde gaan en het is [X] die heeft verzocht om een taxi te bellen. Aan dat verzoek heeft de Politie voldaan. Ook op dit punt kan de Politie niets worden verweten.
4.35.
Dat het vlak nadien zo erg is misgegaan, hoe afschuwelijk voor [eiser] ook, leidt niet tot een ander oordeel. Het handelen van Parnassia en de Politie moet immers worden beoordeeld naar het moment waarop dat plaatsvond. Nu niet kan worden geoordeeld dat Parnassia en de Politie onrechtmatig hebben gehandeld, komt de door het steekincident voor [eiser] ontstane schade reeds hierom niet voor hun risico.
4.36.
Bij deze stand van zaken kunnen de overige verweren van Parnassia en de Politie onbesproken blijven. Aan bewijslevering komt de rechtbank niet toe.
Proceskosten
4.37.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
4.38.
De kosten aan de zijde van Parnassia worden begroot op:
- griffierecht 618,00
- salaris advocaat 1.629,00 (3 punt × tarief € 543,00)
Totaal € 2.247,00
4.39.
De kosten aan de zijde van de Politie worden begroot op:
- griffierecht 618,00
- salaris advocaat 1.629,00 (3 punt × tarief € 543,00)
Totaal € 2.247,00 ECLI:NL:RBDHA:2019:2606