Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 211118 Q-Koorts; Geen causaal verband tussen besmetting en aan de Staat verweten gebreken in informatieverstrekking en getroffen maatregelen

RBDHA 211118 Q-Koorts; Geen causaal verband tussen besmetting en aan de Staat verweten gebreken in informatieverstrekking en getroffen maatregelen

De feiten

2.1.
[eiser] is zelfstandig ondernemer. Hij is eind juni 2012 ziek geworden en in het ziekenhuis opgenomen. Daar bleek dat hij een pneunomie had ten gevolge van acute Q-koorts. In juli 2013 en juli 2014 hebben zijn behandelend artsen geconcludeerd dat hij leed aan het Q-koortsvermoeidheidssyndroom.

2.2.
Q-koorts is een infectieziekte die van dieren op mensen kan worden overgedragen, een zogenoemde zoönose. De verwekker van Q-koorts is het micro-organisme Coxiella burnetii (hierna: C. burnetii). C. burnetii is zeer besmettelijk en kan vele diersoorten infecteren. Het inademen van een besmet aerosol (vocht- of stofdeeltje) wordt beschouwd als de belangrijkste besmettingsroute. De incubatietijd van Q-koorts varieert van 2 tot 48 dagen, met een gemiddelde periode van 14 tot 24 dagen. Humane besmetting met Q-koorts manifesteert zich in verschillende vormen. In de meeste gevallen (zo’n 60%) verloopt de ziekte zonder klachten. In de rest van de gevallen vertonen geïnfecteerde personen wel ziekteverschijnselen, in de regel met een griepachtig ziektebeeld. In een kleine minderheid van de gevallen (ca 2 tot 3%) heeft de ziekte een ernstig beloop, zelfs met mogelijk de dood tot gevolg. Bij één tot vijf procent van de geïnfecteerde personen ontwikkelt zich chronische Q-koorts. Ongeveer 20% van de Q-koortspatiënten ontwikkelt het Q-koortsvermoeidheidssyndroom.

2.3.
In de periode van 1978 tot en met 2006 werden in Nederland gemiddeld zeventien gediagnosticeerde gevallen van humane besmetting met Q-koorts per jaar gemeld, waarbij de aantallen varieerden tussen 1 en 32 gevallen per jaar. Het ging vooral om besmettingen van mensen die zich beroepsmatig met vee(teelt) bezighielden, zoals veehouders, dierenartsen en slachthuispersoneel.

2.4.
In 2007-2010 heeft zich in Nederland een Q-koorts-epidemie voorgedaan, waarbij veel mensen als gevolg van besmetting met C. burnetii ziek zijn geworden. In 2007 werden 168 humane besmettingen met C. burnetii (hierna: ziektegevallen) gemeld. Het aantal meldingen liep in 2008 op tot 1.000 en in 2009 tot 2.354. In 2010 daalde het aantal gemelde ziektegevallen naar 504. In de daaropvolgende jaren 2011 tot en met 2015 werden respectievelijk 81, 66, 19, 28 en 22 ziektegevallen gemeld. Ten tijde van de comparitie waren als gevolg van de epidemie naar schatting 75 mensen overleden aan de gevolgen van Q-koorts.

2.5.
De epidemie begon met een uitbraak van Q-koorts in Herpen, in mei-juli 2007. In de periode 2007-2010 heeft de Staat maatregelen getroffen om de uitbraak van Q-koorts in te dammen. Onder meer is in dat verband Q-koorts op 9 juni 2008 aangewezen als besmettelijke dierziekte en zijn maatregelen getroffen op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD). Eind 2008 is aangevangen met vaccinatie van geiten en schapen in de omgeving van de getroffen gebieden. Vanaf december 2009 zijn drachtige dieren op besmette bedrijven geruimd.

2.6.
Op 19 januari 2010 werd de Evaluatiecommissie Q-koorts (commissie Van Dijk) ingesteld door het kabinet. Op 22 november 2010 bracht zij haar rapport “Van verwerping tot verheffing, Q-koortsbeleid in Nederland 2005-2010” in de openbaarheid. Het rapport (hierna ook: het Rapport commissie Van Dijk) bevat diverse conclusies en aanbevelingen.

2.7.
Op 19 juni 2012 verscheen het rapport “Het spijt mij; Over Q-koorts en de menselijke maat” van de Nationale ombudsman. In dit rapport (hierna ook: het Rapport Nationale ombudsman) heeft de ombudsman geoordeeld dat er door de keuzes die de verantwoordelijke ministeries gedurende de jaren 2006-2009 hebben gemaakt een forse disbalans is ontstaan ten opzichte van de omwonenden en passanten die de gevolgen van Q-koorts hebben ervaren en dat deze disbalans dient te worden gecompenseerd. De Nationale ombudsman heeft de Staat geadviseerd om onder andere “een goed geformuleerd excuus aan te bieden aan q-koortspatiënten en nabestaanden” en een financiële tegemoetkoming aan te bieden “in concrete situaties die gekenmerkt worden door de hardheid van de consequenties voor individuele getroffenen van de Q-koorts.”


Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat de Staat jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door hem niet of onvoldoende te informeren over de hem bekende gevaren van Q-koorts;
- te verklaren voor recht dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door te lang na te laten adequate maatregelen te treffen om hem te beschermen tegen de gevaren van Q-koorts;
- te verklaren voor recht dat de Staat als gevolg van zijn onrechtmatig handelen gehouden is om de geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade van [eiser] volledig te vergoeden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 21 september 2015, althans de dag der dagvaarding, althans met ingang van de dag waarop de schade van [eiser] opeisbaar is (geworden);
-de Staat te veroordelen in de kosten van deze procedure, vermeerderd met wettelijke rente;
- de Staat te veroordelen in de nakosten.

3.2.
De Staat voert verweer.

4.1. 
De beoordeling

[eiser] stelt de Staat uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk voor de door hem gestelde schade, die in een schadestaatprocedure zou moeten worden begroot.

[eiser] stelt dat de Staat door (i) hem bewust niet of onvoldoende te informeren over de bij de Staat bekende gevaren van Q-koorts en (ii) te lang na te laten adequate maatregelen te treffen om hem te beschermen tegen die gevaren, (a) inbreuk heeft gemaakt op verschillende grondrechten (de artikelen 11, 21 en 22 Gw), (b) heeft gehandeld in strijd met verdragsrechtelijke plichten (de artikelen 2 en 8 EVRM en artikel 1 EP) en (c) in strijd heeft gehandeld met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijke verkeer betaamt.

4.2.
Het ligt op de weg van [eiser] , die zich op het rechtsgevolg beroept, om de relevante feiten en omstandigheden te stellen, waaruit het door hem gestelde rechtsgevolg van aansprakelijkheid van de Staat uit hoofde van onrechtmatige daad volgt. De verwijten van [eiser] hebben betrekking op het handelen en nalaten van de Staat in de periode van 2005 tot en met 2009. Hij verwijst ter onderbouwing van zijn stellingen naar het Rapport commissie Van Dijk en het Rapport Nationale ombudsman, die beide betrekking hebben op deze periode. Ook zijn concretisering van zijn stellingen in het lichaam van de dagvaarding, die nader zijn toegelicht tijdens de comparitie na antwoord, heeft betrekking op deze periode.

4.3.
Voor de vestiging van aansprakelijkheid van de Staat is onder meer vereist dat causaal verband bestaat tussen de Q-koorts van [eiser] en het aan de Staat verweten handelen en nalaten in de periode 2005 tot en met 2009. De Staat betwist dat aan dit vereiste is voldaan. De rechtbank onderschrijft dit en overweegt daartoe als volgt.

4.4.
Eind juni 2012 had [eiser] ziekteverschijnselen van Q-koorts. Gezien de incubatietijd van Q-koorts, die varieert van 2 tot 48 dagen, met een gemiddelde periode van 14 tot 24 dagen, moeten deze ziekteverschijnselen het gevolg zijn geweest van besmetting die op zijn vroegst begin mei 2012 heeft plaatsgehad.

4.5.
Namens [eiser] is evenwel gesteld dat het aannemelijk is dat hij eerder besmet is geraakt, tijdens het bouwen van stallen. Vaststaat dat [eiser] gedurende enige tijd als zelfstandig ondernemer onder meer actief was in de bouw van stallen. In de stukken staat dat hij koeien- en varkensstallen heeft gebouwd. Onduidelijk is echter waar precies en wanneer hij dat heeft gedaan. Tijdens de comparitie van partijen – waarbij [eiser] zelf niet aanwezig was maar waar hij zich door zijn advocaat heeft laten vertegenwoordigen – is verklaard dat [eiser] gedurende een langere periode, in ieder geval langer dan een paar maanden, stallen heeft gebouwd. Daarmee blijft onduidelijk wanneer [eiser] met deze werkzaamheden is begonnen en gestopt. Verder is tijdens de zitting namens hem verklaard dat [eiser] de bouwwerkzaamheden als zelfstandige in Noord-Brabant verrichtte, dat het idee bestaat dat het om koeienstallen ging en dat niet bekend is of hij ook stallen voor geiten en schapen heeft gebouwd. Deze weinig concrete stellingen over de gestelde eerdere besmetting met Q-koorts geven geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat [eiser] eerder dan op zijn vroegst in mei 2012 besmet is geraakt met deze ziekte.

4.6.
Namens [eiser] is voorts gesteld dat hij voor juni 2012 al vermoeidheids- en pijnklachten had. Daarmee wordt kennelijk beoogd te stellen dat [eiser] – los van de vraag hoe en wanneer hij precies besmet is geraakt – reeds langer aan Q-koorts leed toen de ziekteverschijnselen zich bij hem openbaarden. Zijn advocaat heeft verklaard dat hij een huisartsenjournaal heeft gezien, waaruit blijkt dat [eiser] naar de huisarts ging met klachten voordat hij bij de specialist kwam. Hij heeft, ook na vragen van de rechtbank daarover, evenwel niet inzichtelijk gemaakt met welke klachten [eiser] naar de huisarts is gegaan en wanneer. Daarmee geeft deze nadere toelichting ook geen aanknopingspunt om te kunnen aannemen dat [eiser] voor juni 2012 klachten had die (mogelijk) kunnen worden geduid als verschijnselen van Q-koorts.

4.7.
Namens [eiser] is tijdens de zitting gesuggereerd dat een deskundige mogelijk zou kunnen vaststellen of [eiser] eerder dan eind juni 2012 aan Q-koorts leed. Bij gebreke van enig concreet aanknopingspunt voor eerdere besmetting van [eiser] met Q-koorts, is echter geen plaats voor benoeming van een deskundige om dit te onderzoeken.

4.8.
De slotsom luidt daarmee dat de rechtbank het ervoor houdt dat [eiser] op zijn vroegst in mei 2012 besmet is geraakt met de Q-koorts, die zich eind juni 2012 bij hem openbaarde. Er is geen enkel verband gesteld of gebleken tussen zijn (besmetting met) Q-koorts en het door hem aan de Staat verweten niet of onvoldoende informatie verstrekken over deze ziekte in de periode 2005 tot en met 2009 en het door hem aan de Staat gemaakte verwijt dat de Staat te lang heeft nagelaten om in deze periode adequate maatregelen te treffen ter bescherming tegen de gevaren van Q-koorts. Daarmee is niet voldaan aan het voor vestiging van aansprakelijkheid van de Staat vereiste causaal verband. Dit staat in de weg aan toewijzing van de vordering. De andere geschilpunten kunnen onbesproken blijven.

4.9.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld. Deze worden tot aan deze uitspraak begroot op € 1.704 (€ 618 aan griffierecht en € 1.086 aan advocaten kosten (2 punten tarief II)). Overeenkomstig de niet weersproken vordering daartoe van de Staat wordt de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard en is daarover wettelijke rente verschuldigd. Voor de door de staat gewenste veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert. ECLI:NL:RBDHA:2018:15100