RBDHA 251120 verzet leidt tot noodzaak politiegeweld te gebruiken; niet onrechtmatig
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 251120 verzet leidt tot noodzaak politiegeweld te gebruiken; niet onrechtmatig
- verzocht 14 x € 200,00 + 6 % + 21%; voor kantoorkosten is in huidige tijd geen ruimte meer; begroot: 14 x 200 + 21% = € 3388,00
3Het geschil
3.1.
[verzoekster] verzoekt bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc Rv, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat de politie en Achmea op grond van artikel 7:954 BW jegens [verzoekster] aansprakelijk is voor de schade voortvloeiend uit de aanhouding die op 14 november 2014 plaatsvond, met veroordeling van Achmea tot betaling van een voorschot van € 2.000,00 en de proceskosten.
3.2.
[verzoekster] heeft aan haar verzoek artikel 6:162 BW ten grondslag gelegd. Het optreden van de politiebeambten was disproportioneel; het was hardhandig en gewelddadig. De politieagenten hebben niet gehandeld in de rechtmatige uitoefening van hun functie. Dat is ook als zodanig geconcludeerd door de Nationale Ombudsman. De handelwijze van de politiebeambten is te kwalificeren als een inbreuk op een grondrecht, hetgeen te kwalificeren is als een onrechtmatige daad. Subsidiair is het in strijd met hetgeen ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, aldus [verzoekster] . Als gevolg van dit buitensporige politieoptreden is [verzoekster] getraumatiseerd en heeft zij blijvend handletsel opgelopen. Dit heeft geleid tot medische behandelingen en ondersteuning, en immateriële schade. Deze schade dient volledig te worden vergoed.
3.3.
De politie en Achmea hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Vooreerst kan van een separate aansprakelijkheid van Achmea kan geen sprake zijn. Verder bestaat er tussen partijen discussie over de relevante feiten en omstandigheden zodat het verzoek zich niet leent voor behandeling in een deelgeschil, maar hebben de politie en Achmea geen bezwaar tegen een inhoudelijk behandeling van de aansprakelijkheidsvraag. De politie was bevoegd terstond en zonder machtiging de woning van [verzoekster] binnen te treden, omdat in de gegeven omstandigheden sprake was van een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen (een noodsituatie). Het adres van [verzoekster] is bij de politie bekend vanwege de veelvuldige overlast en sociale problematiek, waaronder ruzies tussen [verzoekster] en haar dochter. De politie vreesde voor het welzijn van de dochter van [verzoekster] terwijl de politie de dochter niet althans niet voldoende te zien kreeg, ondanks het dringende verzoek daartoe. Door de agressieve handelwijze van [verzoekster] , was er voor de politiebeambten geen mogelijkheid zich te legitimeren. [verzoekster] is vervolgens op goede gronden en daarmee rechtmatig aangehouden terzake het veroorzaken van overlast en het belemmeren van ambtshandelingen. De tegenstrijdigheid in verklaringen, waardoor de Nationale Ombudsman tot het oordeel komt dat geen sprake was van een noodsituatie, is geen wezenlijke. Bovendien is de civiele rechter niet gebonden aan oordeel van de Nationale Ombudsman.
Voor het geval de kantonrechter mocht oordelen dat de politie aansprakelijk is, heeft [verzoekster] niet aangetoond dat zij als gevolg van het handelen van de politie schade heeft geleden. Mocht de kantonrechter oordelen dat er schade is, dan dient deze schade op grond van de eigen schuld voor rekening van [verzoekster] te blijven.
3.4.
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4De beoordeling
4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat niet in geschil is dat het door [verzoekster] gestelde letsel is ontstaan tijdens haar aanhouding door de politiebeambten. Om die reden is voor deze zaak slechts relevant of de politieagenten rechtmatig zijn overgegaan tot de aanhouding van [verzoekster] . Voor zover partijen twisten over de vraag of de binnentreding in de woning al dan niet rechtmatig was, kan dat twistpunt hier buiten beschouwing blijven.
4.2.
Op [verzoekster] rust de stelplicht en – gezien de gemotiveerde betwisting door de politie en Achmea – de bewijslast dat de politie onrechtmatig heeft gehandeld. Voor de toewijzing van het verzoek, dient de kantonrechter een redelijke mate van zekerheid te hebben dat sprake is een onrechtmatige aanhouding en van onrechtmatig handelen door de politie tijdens die aanhouding.
Is de aanhouding onrechtmatig?
4.3.
De gronden voor aanhouding van [verzoekster] zijn volgens het proces-verbaal van aanhouding weerspannigheid, en het veroorzaken van overlast en belemmering. Uitsluitend wanneer geen van deze aanhoudingsgronden aanwezig is geweest ten tijde van de aanhouding, is de aanhouding onrechtmatig.
4.4.
[verzoekster] stelt dat voor de aanhouding geen enkele aanleiding bestond. [verzoekster] zelf heeft blijkens het proces-verbaal van haar verhoor ten aanzien van de aanhouding het volgende verklaard:
Nou de lange politieagent bleef maar zegen dat hij naar binnen wilde komen. Hij wilde mijn legitimatie en ik heb toen mijn dochter gevraagd deze binnen te pakken. Toen ik die aan de agent gaf, noteerde hij mijn gegevens. Hij stak vervolgens mijn legitimatie in zijn jaszak. Ik vond dit vreemd en wilde mijn legitimatie terug. Hij zei dat ik mee moest naar het bureau. Dit omdat hij de situatie niet duidelijk vond. Dat hij wilde weten wat er was gebeurd tussen mij en mijn dochter.
Hij pakte mij beet en duwde mij op de grond. Hij draaide mijn arm om.
4.5.
De dochter van [verzoekster] heeft blijkens het proces-verbaal van haar verhoor verklaard:
Op een gegeven moment werd er gezegd dat mijn moeder werd aangehouden. Toen ik dat hoorde werd ik boos. Ik hoorde de politie zeggen dat mijn moeder rustig moest doen. Ze moest vervolgens toch mee en toen werd ik helemaal gek!
4.6.
Uit het mutatierapport (zie 2.3) is met betrekking tot de aanhouding van [verzoekster] het volgende opgenomen:
Wij hebben dochter gezien en gesproken hiermee ging alles goed.
Vervolgens bleef mevrouw doorgaan met met het luid schreeuwen tegen ons. Hierop hebben wij mevrouw gewaarschuuwd als zij zo doorgaat dat zij aangehouden zal worden. Hieraan heeft mevrouw geen gehoord gegeven.
Wij hebben mevrouw hierop met geweld aangehouden voor geluidsoverlast, wederspannigheid, belemmering. (…)
4.7.
In het proces-verbaal van aanhouding (zie 2.2) is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
wij, verbalisanten, vervolgens moeder hebben aangehouden terzake het veroorzaken van overlast en belemmering van ambtshandelingen (het rechtmatig betreden van woning). Hierop pakten wij, verbalisanten, moeder bij twee armen vast en trokken wij moeder naar de galerij.
4.8.
De kantonrechter is op basis van het voorgaande van oordeel dat in het licht van de beschikbare bewijsmiddelen [verzoekster] niet heeft bewezen dat de overlast die zij veroorzaakte geen grond voor haar aanhouding kon zijn. Uit het mutatierapport blijkt immers dat het geschreeuw van [verzoekster] de directe aanleiding van de aanhouding is geweest. Zelfs de dochter van [verzoekster] heeft verklaard dat de politieambtenaren tegen haar moeder hebben gezegd dat ze rustig moest doen. Dat sluit aan bij de verklaringen van de politiebeambten, zoals opgenomen in het proces-verbaal van aanhouding en het mutatierapport, welke verklaringen direct na het voorval zijn opgemaakt en daardoor de meest betrouwbare weergave van de gang van zaken bevatten. Uit die documenten blijkt dat [verzoekster] tegen de agenten stond te schreeuwen en dat dat de aanleiding was om haar aan te houden.
4.9.
De kantonrechter is op basis van deze gang van zaken van oordeel dat [verzoekster] op het moment dat de politiebeambten haar aanhielden door haar gedrag overlast veroorzaakte, zodat haar aanhouding door de politiebeambten rechtmatig was.
4.10.
Het rapport van de Nationale Ombudsman legt in dit verband – anders dan [verzoekster] betoogt – geen gewicht in de schaal. De Nationale Ombudsman heeft immers slechts geoordeeld dat het ontbrak aan een goede grond om [verzoekster] aan te houden voor weerspannigheid en belemmering van ambtshandelingen omdat er volgens de Nationale Ombudsman onvoldoende reden was voor het binnentreden van de woning van [verzoekster] . Dat laat onverlet dat de politiebeambten, zoals de kantonrechter van oordeel is, goede gronden hadden om [verzoekster] aan te houden wegens (geluids)overlast. Over die grond heeft de Nationale Ombudsman zich echter niet uitgelaten.
Is het handelen van de politie tijdens de aanhouding onrechtmatig?
4.11.
Over de feitelijke gang van zaken bij de aanhouding zijn tegenstrijdige verklaringen afgelegd. De precieze gang van zaken is uit de beschikbare informatie niet goed op te maken en er zijn ook geen aanwijzingen dat dit door middel van verdere bewijslevering zal veranderen, nu alle betrokkenen reeds verklaringen hebben afgelegd. De kantonrechter hecht in dit verband vooral waarde aan de verklaringen die kort na het voorval zijn opgetekend, omdat de ervaring leert dat die verklaringen het meest betrouwbare beeld geven van de situatie zoals die destijds is geweest.
4.12.
[verzoekster] heeft gesteld – hetgeen zij ook tijdens haar verhoor na aanhouding heeft verklaard – dat zij zich tijdens de aanhouding niet verzet.
4.13.
De politie heeft echter gemotiveerd betwist dat [verzoekster] aan haar aanhouding heeft meegewerkt. Uit het onder 2.2 genoemde proces-verbaal van aanhouding blijkt dat [verzoekster] zich met geweld heeft verzet tegen haar aanhouding. Volgens de politiebeambten is [verzoekster] bij twee armen is vastgepakt en naar de galerij getrokken. Vervolgens heeft [verzoekster] zich heftig verzet en geweld gebruikt tegen de politiebeambten. Door dat geweld heeft de politie zich genoodzaakt gezien met meer geweld de aanhouding te verrichten. Daarbij is [verzoekster] gemaand om zich rustig te houden, maar dat heeft zij niet gedaan.
4.14.
Weliswaar heeft de dochter van [verzoekster] verklaard dat haar moeder alleen maar bij de deur stond te praten, maar zij heeft tevens verklaard dat zij de politie hoorde zeggen dat haar moeder rustig moest doen (zie 4.5).
4.15.
De kantonrechter is van oordeel dat in het licht van het beschikbare bewijs niet is komen vast te staan dat [verzoekster] zich niet tegen de aanhouding heeft verzet en dat zij geen geweld tegen de politie heeft gebruikt. Rechtens staat naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast dat [verzoekster] zich tijdens haar aanhouding hevig heeft verzet. Dat verzet heeft ertoe geleid dat de politiebeambten zich genoodzaakt hebben gezien om ten behoeve van de aanhouding geweld te gebruiken. Onder de gegeven omstandigheden hebben de politiebeambten niet onrechtmatig gehandeld tijdens de aanhouding. Dat de politiebeambten wellicht ook anders met de situatie hadden kunnen omgaan en andere keuzes hadden kunnen maken, doet aan het voorgaande niet af.
Conclusie
4.16.
Nu de politiebeambten [verzoekster] niet onrechtmatig hebben aangehouden en evenmin onrechtmatig hebben gehandeld bij de aanhouding van [verzoekster] , is aansprakelijkheid van de politie niet aan de orde. Dat leidt ertoe dat de verzochte verklaringen voor recht worden afgewezen.
Kosten deelgeschil
4.17.
[verzoekster] heeft verzocht de kosten te begroten op € 3.674,28 waarbij is uitgegaan van 14 uur tegen een uurtarief van € 200,00, 6% kantoorkosten en 21% btw. Dit bedrag dient nog vermeerderd te worden met het betaalde griffierecht van € 83,00.
4.18.
De politie heeft bezwaar gemaakt tegen het aantal uren en de kantoorkosten. Voorts heeft de politie aangevoerd dat wordt geprocedeerd op basis van een toevoeging waardoor zodat de schade op grond van 6:96 lid 2 BW beperkt zal zijn tot de eigen bijdrage van [verzoekster] .
4.19.
Vooropgesteld wordt dat een toevoeging niet betekent dat geen begroting van de kosten kan plaatsvinden. Gezien de aard van de zaak komt de aan de zaak bestede tijd in combinatie met het gehanteerde uurtarief de kantonrechter echter redelijk voor. Ten aanzien van de kantoorkosten overweegt de kantonrechter dat voor de nog gehanteerde opslag voor kantoorkosten in de huidige tijd geen ruimte meer is, zeker wanneer sprake is van particuliere cliënten aan wie voldoende transparantie over de te verwachten kosten dient te worden geboden. De hantering van kantoorkosten is onvoldoende transparant en leidt ertoe dat het daadwerkelijke uurtarief niet direct inzichtelijk is en door de kantooropslag feitelijk hoger uitvalt dan het vermelde uurtarief. Een eventuele opslag voor kantoorkosten dient dan ook te worden verdisconteerd in het uurtarief.
4.20.
De kantonrechter begroot de kosten dan ook op een bedrag van € 3.388,00 (14 uren x € 200,00 x 21% btw), te vermeerderen met het door [verzoekster] betaalde griffierecht van
€ 83,00, zijnde derhalve in totaal een bedrag van € 3.471,00. ECLI:NL:RBDHA:2020:14957