RBDHA 301220 knietje voor weerspannige arrestant in politiecel; handelwijze voldeed aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 301220 knietje voor weerspannige arrestant in politiecel; handelwijze voldeed aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
2.23.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de politie is geslaagd in het bewijs dat [eiser] neus is gebroken doordat politieagent [de agent ] hem tijdens de celprocedure een, op zijn dijbeen gerichte, attentietik wilde geven om hem tot knielen te bewegen maar dat, ten gevolge van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, [de agent ] knie onbedoeld tegen [eiser] neus aan kwam.
2.24.
Vervolgens dient (vgl. tussenvonnis in 4.7) te worden beoordeeld of de handelwijze van de politie, zoals daarvan na bewijslevering is gebleken, voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Hierover wordt het volgende overwogen.
2.25.
Zoals uit de getuigenverklaringen van [de agent ] en [B] blijkt, gedroeg [eiser] , die eerder agressief was, zich ook in de cel niet meewerkend en is hem daarom gevraagd te knielen voor het matras om te worden gefouilleerd en van zijn bezittingen te worden ontdaan. Deze handelwijze bij een niet meewerkende en/of agressieve persoon past, zoals de getuigen [A] en [Hoofdagent] hebben verklaard, in de celprocedure. Aangezien [eiser] niet knielde, heeft [de agent ] , zo heeft hij verklaard, besloten [eiser] een knietje te geven op het been aan de achterzijde, net boven de knieholte, wat volgens [de agent ] hoogstens een blauwe plek zou kunnen opleveren. Uit de beslissing van de hoofdofficier van justitie van 25 februari 2015 om niet tot vervolging over te gaan volgt dat hij van oordeel is dat het geven van een knietje in dit geval was toegestaan. Uit de verklaringen van de getuigen [A] en [Hoofdagent] valt op te maken dat het geven van een knietje geen vast onderdeel is van de celprocedure, maar dat er meerdere methoden zijn om een niet meewerkende persoon tot knielen te bewegen. Geen van deze getuigen heeft echter verklaard dat het door [de agent ] beoogde knietje redelijkerwijs niet kon worden gekozen en niet past in de celprocedure. Dat [inspecteur] , blijkens het Rapport meldingsformulier geweldsaanwending, met [de agent ] en [B] verbeterpunten heeft doorgenomen brengt evenmin mee dat de [de agent ] er niet in redelijkheid voor kon kiezen een knietje te geven. Bovendien lag het, nu [eiser] eerder agressief was en ondanks verzoeken daartoe nog steeds niet meewerkte, naar het oordeel van de rechtbank in de rede dat op enig moment in ieder geval een vorm van geweld zou moeten worden toegepast om [eiser] te kunnen fouilleren en van zijn kleding en transportboeien te kunnen ontdoen en veilig de cel te kunnen verlaten. Dat [eiser] relatief klein van stuk is en de drie in de cel aanwezige verbalisanten veel groter waren maakt dat niet anders.
2.26.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] door de politie is gewaarschuwd dat geweld zou worden gebruikt als hij niet zou knielen, gelet op het volgende.
2.27.
[de agent ] heeft onder ede verklaard dat hij zeker weet dat hij [eiser] heeft gewaarschuwd. Hij heeft verder verklaard dat het kan dat dit niet in het procesverbaal staat vermeld en dat hij niet weet waarom. De getuige [de agent ] kwam tijdens het verhoor volstrekt geloofwaardig voor. Dat [eiser] is gewaarschuwd is, naar de rechtbank begrijpt naar aanleiding van een mededeling van [de agent ] , al direct vermeld in het op de dag van het incident opgestelde Rapport meldingsformulier geweldsaanwending. Dat hij tevoren een aantal malen heeft gewaarschuwd heeft [de agent ] ook uitdrukkelijk geschreven in zijn hiervoor geciteerde e-mail van 11 januari 2018 aan mr. Ceulen.
2.28.
De getuige [B] heeft verklaard niet te weten of [de agent ] [eiser] heeft gewaarschuwd en dat hij ervan uitgaat dat hij, [B] , zelf [eiser] heeft gewaarschuwd, omdat hij dat naar zijn zeggen altijd doet voordat hij geweld toepast. De rechtbank acht ook de verklaring van [B] geloofwaardig. Daaraan doet niet af dat hij heeft verklaard dat hij niet wist dat [de agent ] een attentietik zou geven. Immers, kan er naar het oordeel van de rechtbank, gezien hetgeen zij hiervoor in rov. 2.25 al heeft overwogen, redelijkerwijs van worden uitgegaan dat [B] , als professional, met de noodzaak van de toepassing van een vorm van geweld al rekening hield.
2.29.
Hiertegenover legt de getuigenverklaring van [eiser] dat hij niet is gewaarschuwd onvoldoende gewicht in de schaal. Vaststaat immers dat [eiser] flink onder invloed was van alcohol. [eiser] heeft hierover zelf verklaard dat hij 7-8 glazen bier en 2 glazen wodka had genuttigd. [eiser] heeft, op de vraag of hij zich zaken niet kan herinneren als hij heeft gedronken, verklaard dat hij zich het gehele gebeuren prima kan herinneren. Gelet op het (bekende, benevelende) effect dat alcohol op het waarnemingsvermogen heeft, en op de omstandigheid dat [eiser] , naar hij heeft verklaard, geen regelmatige drinker is, is het evenwel zeer goed mogelijk dat [eiser] de hele gang van zaken anders heeft beleefd en dat hij met name ook de aan hem gegeven waarschuwingen niet heeft waargenomen. Dit vindt bevestiging in de omstandigheid dat, zoals hiervoor al is vastgesteld, ook [eiser] verklaringen over zijn eigen gedrag niet alleen niet sporen met de verklaringen van de politieagenten, maar evenmin rijmen met de camerabeelden.
2.30.
Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat [eiser] voorafgaand aan de aanwending van het geweld (de attentietik) is gewaarschuwd. Daarmee voldeed het handelen van de politie in dit geval aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
2.31.
De slotsom is dat de politie niet aansprakelijk is jegens [eiser] . Zijn vordering moet dus worden afgewezen. De overige verweren van de politie kunnen onbesproken blijven. ECLI:NL:RBDHA:2020:13460