Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 230119 Letsel na politieoptreden; beslissing vergt bewijslevering waarvoor deelgeschilprocedure zich niet leent; afwijzing

RBGEL 230119 Letsel na politieoptreden; beslissing vergt bewijslevering waarvoor deelgeschilprocedure zich niet leent; afwijzing;
- kosten gevorderd obv 19,4 uur, begroot, niet toegewezen obv 17,4 uur x € 255,00 + 6% + 21%

De beoordeling 

2.1.
Ter zitting heeft [Verzoekster] bevestigd dat in plaats van de Regionale eenheid Oost-Nederland, de politie haar wederpartij is, zoals in de kop van deze beschikking is vermeld.

2.2.
[Verzoekster] lijdt aan een vaatziekte.

2.3.
Vanaf 20.00 uur in de avond van 16 december 2015 zou in het gemeentehuis te Geldermalsen worden gedebatteerd over de komst van een asielzoekerscentrum. Buiten, naast het gemeentehuis, was een groot beeldscherm geplaatst waarop het verloop van het debat te volgen zou zijn. [Verzoekster] en haar vriend [Naam A] stonden bij dit beeldscherm, samen met honderden anderen. Deze bijeenkomst is uitgelopen op ernstige ongeregeldheden die uiteindelijk, nadat de burgemeester om 20.18 uur een noodbevel had uitgevaardigd, door mobiele eenheden van de politie werden bestreden en beëindigd. Voordat deze eenheden tot charges overgingen zijn [Verzoekster] en [Naam A] bij de bijeenkomst vandaan gegaan.

2.4.
Partijen hebben een verschillende lezing van het precieze verloop van de verdere gebeurtenissen. Daarover staat wel het volgende vast. Later op de avond zijn [Verzoekster] en [Naam A] naar omgeving van de woning van [Verzoekster] gegaan, aan [Straatnaam A] . Om de hoek van deze woning, aan de [Straatnaam B] , ligt café ‘ [naam café] ’. Voor en in dit café waren laat in de avond arrestatie-eenheden van de politie bezig met het aanhouden van verdachten van tijdens de ongeregeldheden bij het gemeentehuis gepleegde strafbare feiten. [Verzoekster] en [Naam A] zijn betrokken geraakt in het tumult waarmee deze aanhouding gepaard ging. Op enige moment is [Verzoekster] door een politieagent geduwd althans tegengehouden, als gevolg waarvan [Verzoekster] achterover is gevallen. Daarna is zij met [Naam A] haar woning ingegaan. Daar is [Verzoekster] even later onwel geworden. Zij is vervolgens met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht waar een hersenbloeding werd geconstateerd. De bloeding heeft tot hersenletsel geleid. [Verzoekster] ervaart sindsdien vermoeidheid, vergeetachtigheid, concentratiestoornissen, aantasting van het lange termijngeheugen, hoofdpijnklachten en overgevoeligheid voor licht en prikkels.

2.5.
Op 5 januari 2016 heeft [Verzoekster] bij de politie aangifte gedaan wegens jegens haar uitgeoefend geweld door een of meer politieambtenaren op 16 december 2015, daarin bestaande dat deze agent(en) haar toen heeft/hebben geduwd en op het hoofd geslagen.

2.6.
Op eenzijdig verzoek van [Verzoekster] heeft Independant Forensic Services B.V. (verder: IFS) onderzoek gedaan naar het gestelde geweld. Bij brief van 17 september 2016 heeft zij gerapporteerd. Geconcludeerd wordt, kort gezegd, dat aan de hand van videobeelden kan worden vastgesteld dat [Verzoekster] door een politieagent achterover is geduwd en dat een andere agent de op straat liggende [Verzoekster] vervolgens met een wapenstok twee keer heeft geslagen. Het rapport bevat een foto waarop [Verzoekster] is te zien met een buil op het voorhoofd.

2.7.
Bij beschikking van 13 oktober 2017 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het beklag van [Verzoekster] tegen het afzien van vervolging op basis van haar aangifte gegrond verklaard en de officier van justitie gelast nader onderzoek te laten doen naar de toedracht van het gestelde geweld tegen [Verzoekster] op 16 december 2015. Dit onderzoek is thans nog gaande.

2.8.
Achmea is de aansprakelijkheidsverzekeraar van de politie en heeft namens de politie aansprakelijkheid voor de letselschade van [Verzoekster] van de hand gewezen.

2.9.
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank op de voet van art. 1019w e.v. Rv zal beslissen dat de politie en Achmea (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor de schade die [Verzoekster] heeft geleden en nog lijdt ten gevolge van de onrechtmatige daad die jegens [Verzoekster] op 16 december 2015 is gepleegd, met begroting van de kosten van [Verzoekster] bij de behandeling van het verzoek en veroordeling van de politie en Achmea in het aldus begrote bedrag.

2.10.
[Verzoekster] baseert haar verzoek erop dat zij in de nacht van 16 op 17 december 2015 door politieagenten op de grond is geduwd en vervolgens met een wapenstok is geslagen, onder meer tegen het voorhoofd, met een hersenbloeding tot gevolg, dat dit handelen jegens haar onrechtmatig is in de zin van art. 6:162 BW, dat de politie voor dit onrechtmatig handelen aansprakelijk is op de voet van art. 6:170 BW en, zo begrijpt de rechtbank, dat Achmea op de voet van art. 7:954 lid 1 BW tot rechtstreekse uitkering aan [Verzoekster] is gehouden.

2.11.
De politie en Achmea voeren verweer.

2.12.
De standpunten van partijen komen hierna voor zover van belang nader aan de orde.

2.13.
Indien een onherroepelijke bewezenverklaring van de Nederlandse strafrechter voorligt dient de burgerlijke rechter, ter voorkoming van tegenstrijdige uitspraken, in beginsel van de bewezen verklaarde feiten uit te gaan (art. 161 Rv). Deze situatie doet zich niet voor. Er is echter, anders dan de politie en Achmea suggereren, geen rechtsregel die [Verzoekster] ertoe verplicht de afronding van het strafrechtelijke onderzoek af te wachten alvorens een beroep op de burgerlijke rechter te doen, zoals zij heeft gedaan.

2.14.
Hoe dan ook is voor toewijzing van het verzoek vereist dat door [Verzoekster] gestelde feiten en omstandigheden waaruit volgt dat politieagenten onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld, komen vast te staan. De politie en Achmea hebben ter zitting terecht erkend dat, indien wordt vastgesteld dat een politieagent [Verzoekster] met de wapenstok tegen het hoofd heeft geslagen terwijl [Verzoekster] op de grond lag, zoals [Verzoekster] stelt en de politie en Achmea betwisten, geen sprake meer is van de toepassing van proportioneel politiegeweld maar van onrechtmatig handelen van deze politieagent, waarvoor de politie aansprakelijk is.

2.15.
[Verzoekster] heeft ter onderbouwing van deze gestelde feiten enkel verwezen naar het rapport van IFS. De stukken waarop dit rapport stoelt heeft zij niet overgelegd. Ook het (volgens [Verzoekster] door een leek niet goed te duiden) beeldmateriaal waarop de conclusies van IFS hoofdzakelijk zijn gebaseerd, is niet beschikbaar gesteld, maar pas ter zitting ter bezichtiging aangeboden, terwijl de advocaat van de politie en Achmea eerst de avond tevoren gelegenheid tot kennisname is geboden. De rechtbank heeft deze handelwijze ter zitting in strijd geoordeeld met de eisen van een goede procesorde en de beelden daarom buiten beschouwing gelaten.

2.16.
Dat de politie en Achmea niet zijn gekend in de totstandkoming van het rapport van IFS maakt haar bevindingen niet waardeloos, maar vermindert wel de overtuigingskracht van dit bewijsmiddel. Hier komt bij dat de conclusies van IFS weliswaar stellig zijn, maar de motivering van die conclusies in sterke mate leunt op de interpretatie van beeldmateriaal, welke interpretatie voor een leek niet is te volgen, al helemaal niet op basis van de kleine zwart-wit afdrukken van screenshots uit die beelden die in het rapport zijn opgenomen. De foto waarop een buil op het voorhoofd van [Verzoekster] is te zien, zou haar lezing van de toedracht kunnen ondersteunen, maar dat is enkel op basis van die foto niet duidelijk. De overige bewijsmiddelen waaraan in het rapport wordt gerefereerd heeft [Verzoekster] zoals gezegd niet overgelegd.

De politie en Achmea hebben deze aldus beperkt toegelichte stellingen weersproken met een beroep op en onder overlegging van verklaringen van politieagenten die bij de aanhouding voor het café betrokken waren. In deze verklaringen wordt niet gerept van enig geweld jegens [Verzoekster] terwijl zij op de grond lag.

Wat van dit laatste overigens zij, bij deze stand van zaken kan zonder bewijslevering niet worden vastgesteld dat een politieagent [Verzoekster] met de wapenstok tegen het hoofd heeft geslagen terwijl [Verzoekster] op de grond lag.

2.17.
Volgens [Verzoekster] is zij, voordat zij geslagen werd, zonder aanleiding hardhandig geduwd door een politieagent en daardoor hard ten val gekomen. Voor zover zij dit handelen op zichzelf reeds onrechtmatig acht, geldt het volgende.

2.18.
Geen punt van geschil is dat de politie-eenheid waarvan de politieagent die [Verzoekster] heeft geduwd of afgeweerd deel uitmaakte, ter plaatste geweld uitoefende op grond van een noodbevel van de burgemeester met de opdracht de openbare orde te herstellen en op grond van de opdracht aanhoudingen te verrichten van verdachten van bij de ongeregeldheden gepleegde strafbare feiten. Gelet op het bepaalde in art. 7 van de Politiewet 2012 volgt hieruit, dat het enkele feit dat geweld is gebruikt (duwen of afweren) waarbij letsel is ontstaan niet betekent dat het handelen van de desbetreffende agent een onrechtmatige daad oplevert. Het gebruik van geweld kan immers, indien het voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, in de Politiewet 2012 een rechtvaardigingsgrond vinden.

2.19.
Hoewel de politie en Achmea hebben betwist dat [Verzoekster] actief is geduwd, is duidelijk dat zij in ieder geval door een agent zodanig is afgeweerd dat zij achterover is gevallen. Of het duwen of afweren nog wel of niet meer als proportioneel politiegeweld is te beschouwen hangt af van de situatie waarin de agenten moesten opereren. Van belang daarbij is wat eerder die avond bij het gemeentehuis is voorgevallen, maar vooral in welke omstandigheden de aanhouding bij het café plaatsvond.

2.20.
De politie en Achmea hebben in hun verweerschrift, met verklaringen van politieagenten onderbouwd gesteld dat de aanhouding vanwege het gedrag van omstanders dermate problematisch verliep dat de politieagenten ter bewaking van de openbare orde en hun eigen veiligheid genoodzaakt waren in linie charges uit te voeren voor het café. Bovendien hebben zij gesteld dat [Verzoekster] toen, ook na duidelijke waarschuwing, niet van de agenten is weggelopen, maar juist de confrontatie heeft gezocht, zoals ook volgt uit de eigen verklaring van [Verzoekster] . Zij is zonder noodzaak afgelopen op de agent die haar vervolgens heeft geduwd c.q. afgeweerd, ook al waren dat volgens [Verzoekster] maar een paar stappen. Bij deze stand van zaken kan zonder bewijslevering niet worden uitgesloten dat het geven van een duw c.q. het afweren in de omstandigheden van dit geval gerechtvaardigd was, zoals de politie en Achmea stellen en [Verzoekster] betwist.

2.21.
Geconcludeerd moet dan worden dat voor een inhoudelijk oordeel over het verzochte bewijslevering nodig is, waarschijnlijk in de vorm van getuigenbewijs en/of een onafhankelijk deskundigenbericht ter duiding van de informatie op het beeldmateriaal. De investering in tijd en geld die met deze nadere instructie gepaard zal gaan weegt naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen het belang van de vordering ten gronde en de bijdrage die een beslissing kan leveren aan de totstandkoming van een minnelijke regeling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ook causaal verband tussen het handelen van de politieagenten en de hersenbloeding wordt betwist en daarom, mede gelet op de vaatziekte van [Verzoekster] , medisch deskundigenonderzoek noodzakelijk lijkt alvorens de schade kan worden geregeld, indien de door [Verzoekster] gestelde toedracht uiteindelijk zou komen vast te staan. Het verzochte zal op de voet van art. 1019z Rv worden afgewezen.

2.22.
Ter zake van de kosten aan de zijde van [Verzoekster] bij de behandeling van het verzoek geldt het volgende. Uit de door [Verzoekster] overgelegde correspondentie met Achmea (producties 3, 4, 5, 6 en 7 bij het verzoekschrift) volgt dat de politie en Achmea, ook na toezending van het rapport van IFS en de aankondiging van de onderhavige procedure, zich zonder inhoudelijk op dit rapport te reageren, op het onhoudbare standpunt hebben gesteld dat voor een civielrechtelijke beoordeling van de claim van [Verzoekster] de resultaten van het strafrechtelijke onderzoek moesten worden afgewacht en vervolgens niet meer van zich hebben laten horen. Bij deze stand van zaken hoefde [Verzoekster] niet zonder meer ervan uit te gaan dat de bevindingen van IFS in rechte niet zonder bewijslevering zouden kunnen worden vastgesteld. Het verzoek is dan ook niet volstrekt onterecht of onnodig ingediend, zoals de politie en Achmea betogen. De rechtbank zal tot begroting overgaan.

2.23.
[Verzoekster] verzoekt begroting van 19,4 uur aan werkzaamheden van haar advocaat tegen een uurtarief van € 255,00 exclusief 6% kantoorkosten en 21% btw, vermeerderd met het verschuldigde griffierecht. De politie en Achmea achten het uurtarief aan de hoge kant maar motiveren niet waarom. De rechtbank acht het gehanteerde tarief in deze zaak niet onredelijk hoog. De behoorlijk gespecificeerde 9,4 uur die aan het opstellen van het verzoekschrift zijn besteed acht de rechtbank, anders dan de politie en Achmea, evenmin onredelijk veel. Voor het voorbereiden en bijwonen van de zitting, acht de rechtbank echter ten hoogste 8 uur nog redelijk, inclusief bestudering, bespreking en behandeling van het uitvoerige verweerschrift en de reistijd. De begroting komt dan in totaal op een bedrag van € 5.981,90 (€ 255,00 + 6% + 21% × 17,4, vermeerderd met € 291,00 aan griffierecht). Anders dan verzocht zullen de politie en Achmea niet tot betaling van dit bedrag worden veroordeeld. Dat de politie voor de schade aansprakelijk is staat niet vast. ECLI:NL:RBGEL:2019:489