RBMNE 161024 geen aansprakelijkheid politie voor aanhouding met geweld, inzet wapenstok en politiehond
- Meer over dit onderwerp:
RBMNE 161024 geen aansprakelijkheid politie voor aanhouding met geweld, inzet wapenstok en politiehond
- begroot, niet toegewezen, cf verzoek, 15 uur x € 240,00 +21% = € 4.356,00
2De kern van de zaak
2.1.
[verzoeker] is in zijn woning aangehouden door de Politie. Daarbij is geweld gebruikt. In deze procedure gaat het om de vraag of de aanhouding onrechtmatig is geweest en de Politie aansprakelijk is, en of [verzoeker] recht heeft op schadevergoeding. De kantonrechter komt tot de conclusie dat dat niet zo is.
3De beoordeling
wat is er gebeurd?
3.1. [verzoeker] is door de Politie op heterdaad aangehouden in zijn woning. Dat gebeurde op zondagmiddag 10 november 2019. Op dat moment was zijn stiefdochter, [stiefdochter] (hierna: [stiefdochter] ), bij hem op bezoek. De aanleiding voor de aanhouding was dat [verzoeker] werd verdacht van openlijk geweld tegen [A] dat kort daarvoor buiten zou hebben plaatsgevonden. Bij de aanhouding is [verzoeker] met een wapenstok geslagen en door een politiehond in zijn bovenbeen gebeten.
strafrechtelijke procedure; vrijspraak
3.2.
[verzoeker] is strafrechtelijk vervolgd. De politierechter heeft hem vrijgesproken. In het vonnis van 22 juni 2021 van de politierechter staat dat de tenlastegelegde feiten (de mishandeling van [A] , het plegen van geweld of bedreiging met geweld bij zijn aanhouding en het niet meewerken aan een speekseltest) niet bewezen kunnen worden verklaard.
aansprakelijkstelling Politie
3.3.
[verzoeker] heeft de Politie op 1 maart 2023 aansprakelijk gesteld. Door de aanhouding lijdt hij schade. Het slaan met de wapenstok heeft een hoofdwond tot gevolg gehad en aan de hondenbeet heeft hij blijvende littekens en blijvende klachten en functiebeperkingen overgehouden, zo is namens [verzoeker] betoogd. De Politie heeft aansprakelijkheid afgewezen. Namens [verzoeker] is daar nog een keer op gereageerd, maar de Politie heeft hem laten weten dat het afwijzende standpunt gehandhaafd wordt.
hoe is het toen verder gegaan?
3.4.
Bij de kantonrechter heeft [verzoeker] een voorlopig getuigenverhoor gevraagd. Op 3 oktober 2023 zijn [verzoeker] en [stiefdochter] als getuigen gehoord. Op 22 februari 2024 heeft een tegenverhoor plaatsgevonden, waarbij de heer [agent 1] de heer [agent 2] en [agent 3] zijn gehoord. Zij waren als agenten (brigadiers) betrokken bij de aanhouding van [verzoeker] .
Na het voorlopig getuigenverhoor heeft de Politie aan [verzoeker] laten weten dat zij nog steeds vindt dat zij niet aansprakelijk is en bij haar afwijzende standpunt blijft. Om duidelijkheid te krijgen over de aansprakelijkheid is [verzoeker] deze deelgeschilprocedure begonnen.
wat verwijt [verzoeker] de Politie?
3.5.
[verzoeker] maakt de Politie een aantal verwijten op grond waarvan hij vindt dat de Politie aansprakelijk is voor de schade die hij lijdt door het letsel dat bij hem is ontstaan door de hondenbeet en de slagen met de wapenstok. Kort samengevat komen die verwijten hierop neer dat [verzoeker] vindt dat de aanhouding onterecht en het geweldgebruik disproportioneel was. Ook vindt [verzoeker] dat hij voor onschuldig moet worden gehouden omdat van een strafbaar feit niet is gebleken. Als laatste maakt [verzoeker] een punt van het proces-verbaal dat onjuist/onvolledig zou zijn waardoor de strafrechter niet volledig is ingelicht.
wat vraagt [verzoeker] in dit deelgeschil?
3.6.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter:
-
voor recht te verklaren dat de Politie bij de aanhouding op 10 november 2019 onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld;
-
voor recht te verklaren dat de Politie aansprakelijk is voor de (letsel)schade die hij door deze onrechtmatige handeling heeft geleden;
-
de Politie te veroordelen om aan hem een voorschot op zijn schadevergoeding van € 5.000 te betalen of een bedrag dat de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren;
-
de kosten van dit deelgeschil te begroten en de Politie te veroordelen tot betaling daarvan.
wat vindt de Politie?
3.7.
Het standpunt van de Politie komt er kort samengevat op neer dat zij niet aansprakelijk is omdat het politieoptreden in haar visie rechtmatig is. Voor het geval de kantonrechter zou beslissen dat de Politie wel onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [verzoeker] doet de Politie een beroep op eigen schuld. De Politie vindt dat [verzoeker] de schade aan zichzelf heeft te wijten zodat deze volledig of in ieder geval voor het overgrote deel voor zijn rekening komt.
3.8.
De kantonrechter gaat hierna, voor zover dat nodig is, verder in op de standpunten van partijen. Eerst wordt stilgestaan bij gang van zaken rondom de aanhouding en wordt het juridisch kader weergegeven wat de kantonrechter moet gebruiken om het verzoek van [verzoeker] te beoordelen.
toedracht; hoe verliep de aanhouding?
3.9.
Partijen hebben ieder een andere versie van hoe de aanhouding is verlopen. De lezingen lopen vooral uiteen waar het gaat om de vraag of, toen de agenten aan de deur stonden, behalve [stiefdochter] ook [verzoeker] in de gang van zijn woning is geweest, of [verzoeker] (steeds) in de woonkamer op een bank of stoel zat en de vraag of er gewaarschuwd is voordat de hond en de wapenstok zijn ingezet.
3.10.
Volgens [verzoeker] is het zo gegaan dat hij in zijn woonkamer zat toen de Politie aanbelde, [stiefdochter] naar de voordeur is gegaan, drie agenten, waarvan één met een hond, gelijk naar binnen kwamen en terwijl hij weerloos en ongewapend in een stoel zat de hond direct in zijn been beet en hij ondertussen ook nog met de wapenstok op zijn hoofd geslagen werd zonder dat hij gewaarschuwd is of tegen hem gezegd is dat hij moest gaan liggen. [verzoeker] verwijst hiervoor naar zijn schriftelijke verklaring en de schriftelijke verklaring van [stiefdochter] , waarvan zij tijdens het voorlopig getuigenverhoor hebben verklaard bij de inhoud ervan te blijven.
3.11.
Volgens de Politie is er het nodige voorafgegaan aan de inzet van de wapenstok en de politiehond. Toen [verzoeker] , nadat [stiefdochter] de deur had open gedaan, in de gang verscheen is geprobeerd hem naar buiten te krijgen om hem op straat te kunnen aanhouden. Toen dat niet lukte zijn de agenten de woning binnen gegaan. Er is tegen [verzoeker] gezegd dat hij moest meewerken en op zijn buik moest gaan liggen en daarbij is een aantal keer gewaarschuwd dat de hond zou worden ingezet als hij niet meewerkte. Omdat [verzoeker] niet meewerkte is eerst de wapenstok gebruikt en toen dat geen effect had is de hond ingezet. De Politie verwijst hiervoor naar de processen-verbaal van bevindingen die zij hebben opgemaakt en naar de getuigenverklaringen die de betrokken agenten hebben afgelegd bij de kantonrechter.
3.12.
De kantonrechter sluit voor de toedracht rondom de aanhouding van [verzoeker] aan bij de situatie zoals de Politie die heeft geschetst. De getuigenverklaringen die de drie agenten bij de kantonrechter hebben afgelegd zijn niet alleen met elkaar in lijn maar komen ook overeen met de inhoud van de processen-verbaal van bevindingen die op de dag van de aanhouding, op ambtseed, zijn opgemaakt. Dat de agenten, anders dan [verzoeker] betoogt, hem hebben opgedragen op de grond te gaan liggen en hij hieraan geen gehoor geeft (zoals zij hebben verklaard), volgt ook uit het door [verzoeker] overgelegde filmpje van ca. 6 seconden van het laatste deel van de aanhouding (waarop dit te horen en te zien is). De kantonrechter heeft mede gelet op het voorgaande geen reden om uit te gaan van de door [verzoeker] gestelde onjuistheid of zelfs leugenachtigheid van de lezing van de agenten.
De (getuigen)verklaring van [verzoeker] , weliswaar gesteund door die van [stiefdochter] , legt tegenover de uitgebreide getuigenverklaringen van de agenten onvoldoende gewicht in de schaal. Van belang in dit verband is ook dat de verklaring die [verzoeker] , en ook [stiefdochter] , tijdens het voorlopig getuigenverhoor heeft afgelegd in feite slechts een verwijzing behelst naar de eerder al samen met mr. De Witte opgestelde schriftelijke verklaring zoals die als bijlagen bij het verzoekschrift zijn overgelegd.
3.13.
De kantonrechter gaat er gelet op het voorgaande vanuit dat [verzoeker] in de gang van zijn woning heeft gestaan, niet mee naar buiten wilde gaan, zich niet liet aanhouden, teruggegaan is naar de woonkamer, de agenten vervolgens de woning zijn binnen gegaan om hem aan te houden, waarbij [verzoeker] niks deed met de bevelen en waarschuwingen van de agenten en zich daarmee bleef verzetten tegen zijn aanhouding. Daarop is de wapenstok ingezet en omdat [verzoeker] zich ook toen niet overgaf en ging liggen zoals hem werd opgedragen, is vervolgens ook de hond ingezet.
toetsingskader; Begaclaim-arrest
3.14.
De kantonrechter moet het verzoek van [verzoeker] toetsen aan het zogenoemde Begaclaim-arrest van de Hoge Raad (13 oktober 2006; ECLI:NL:HR:2006:AV6956). Partijen zijn het er ook over eens dat dit arrest het juridisch kader geeft in deze zaak.
Het Begaclaim-arrest geeft twee gronden voor het aannemen van een onrechtmatige overheidsdaad in verband met strafrechtelijk optreden:
I. In de eerste plaats (de a-grond) kan zich het geval voordoen dat van de aanvang af een rechtvaardiging voor dat optreden heeft ontbroken doordat dit optreden in strijd was met een publiekrechtelijke rechtsnorm, neergelegd in de wet of in het ongeschreven recht, waaronder het geval dat van de aanvang af een redelijk vermoeden van schuld in de zin van art. 27 Sv heeft ontbroken.
II. In de tweede plaats (de b-grond) kan zich, ongeacht of in strijd met een publiekrechtelijke rechtsnorm is gehandeld, het geval voordoen dat uit de uitspraak van de strafrechter of anderszins uit de stukken betreffende de niet met een bewezenverklaring geëindigde strafzaak blijkt van de onschuld van de verdachte en van het ongefundeerd zijn van de verdenking waarop het optreden van politie of justitie berustte.
Het ontbreken van een (voldoende) rechtvaardiging voor het strafrechtelijke optreden als bedoeld onder I kan ook aan de orde zijn als dat optreden in de gegeven omstandigheden niet voldoet aan de steeds voor dat optreden geldende (ongeschreven) eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (wat eveneens publiekrechtelijke rechtsnormen zijn).
3.15.
De kantonrechter gaat nu, net als partijen dat hebben gedaan in hun processtukken, eerst in op de b-grond, het “gebleken onschuld”-criterium, en daarna op de a-grond, strijd met een publiekrechtelijke norm.
de b-grond; niet gebleken van onschuld
3.16.
Het “gebleken onschuld”-criterium is een strenge maatstaf, die in wezen erop neerkomt dat in het vrijsprekend vonnis melding moet zijn gemaakt van de onschuld van de gewezen verdachte dan wel dat over diens onschuld op basis van het strafdossier eigenlijk geen redelijke twijfel mogelijk is. Volgens [verzoeker] volgt dit duidelijk uit het vonnis van de politierechter en is evident dat hij onschuldig is. De kantonrechter ziet dit anders en constateert dat uit het vonnis van de politierechter blijkt dat [verzoeker] bij gebrek aan bewijs is vrijgesproken en dat er niet geoordeeld is dat hij onschuldig is of dat dit anderszins is gebleken. De kantonrechter is het daarom met de Politie eens dat onvoldoende gebleken is dat [verzoeker] onschuldig is. Het beroep van [verzoeker] op de b-grond slaagt daarom niet.
de a-grond; geen strijd met publiekrechtelijke norm
aanhouding
3.17.
[verzoeker] vindt in de eerste plaats het feit dat hij überhaupt is aangehouden disproportioneel. Het ging om wat hij noemt een bagatel-aangifte: er zou sprake zijn geweest van openlijk geweld of mishandeling terwijl [A] niet eens rept over pijn of letsel en ook door de agent geen letsel is waargenomen. [verzoeker] en [A] waren na onenigheid zelf al uit elkaar gegaan en [verzoeker] zat thuis. [verzoeker] vindt het volstrekt buiten proportie om voor zo’n aangifte, in feite een ruzie, hem met geweld aan te houden en niet eens eerst te proberen of hij zich vrijwillig op het bureau meldt.
3.18.
De kantonrechter overweegt als volgt. Aanhouden mag bij een redelijke verdenking. Dat staat in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering (Sv): “in geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit is een ieder bevoegd de verdachte aan te houden.” Dit betekent dat een redelijk vermoeden van schuld voldoende is om iemand aan te houden. Op zo’n moment hoeft niet al duidelijk te zijn welk artikel exact is/wordt overtreden.
Tussen [verzoeker] en [A] was een conflict geweest waarbij (concreet) melding was gedaan van geweld. Hierdoor is (al) voldaan aan het vereiste van een redelijk vermoeden van schuld. Dit betekent dat geen sprake is van een situatie waarbij van het begin af aan een redelijk vermoeden van schuld heeft ontbroken, wat de aanhouding bij aanvang al onrechtmatig zou hebben gemaakt. De kantonrechter gaat er ook niet in mee dat [verzoeker] vrijwillig naar het bureau zou zijn gekomen. Zijn verzet vanaf het moment dat de agenten aan de deur kwamen wijst eerder op het tegendeel. Bovendien stond over [verzoeker] in het politiesysteem vermeld: “alcoholist, harddruggebruiker, vuurwapengevaarlijk en verzetpleger”.
geweld
3.19.
Het feit dat de Politie ook nog eens geweld heeft gebruikt bij zijn aanhouding vindt [verzoeker] helemaal buiten proportie. Het gebruiken van de wapenstok en het inzetten van de politiehond staat niet in verhouding tot de verdenking “ruzie zonder letsel bij [A] ”.
Er was geen reden om geweld te gebruiken. [verzoeker] heeft zelf geen geweld gebruikt of daarmee gedreigd richting de agenten. Hij wilde gewoon niet mee omdat hij het niet eens was met de aanhouding. Hij zat weerloos en ongewapend zijn stoel en wordt dan toch geslagen met de wapenstok en gebeten door de politiehond. Er had een minder vergaand middel moeten worden ingezet: pepperspray. Dan had [verzoeker] geen blijvend letsel gehad.
3.20.
In de optiek van de Politie was het gebruiken van geweld proportioneel en is gehandeld binnen het wettelijk kader van artikel 7 Politiewet. [verzoeker] verzette zich dan wel niet met geweld, hij verzette zich wel en liet zich niet aanhouden. Bovendien waren er redenen om aan te nemen dat [verzoeker] gewapend was. De Politie had dat vermoeden vanwege de aangifte en omdat hij bekend was als (vuur)wapengevaarlijk.
3.21.
De kantonrechter stelt voorop dat het de Politie, binnen de daarvoor geldende kaders, is toegestaan geweld te gebruiken. Dat staat in artikel 7 lid 1 van de Politiewet. Daarbij geldt dat dit geweld niet de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit mag overschrijden. Dit betekent dat de Politie moet optreden op een manier die voor de betrokkene het minst bezwarend is (subsidiariteit) en er een redelijke verhouding moet zijn tussen de manier van optreden en het beoogde doel daarvan (proportionaliteit). Als het ingezette geweld binnen deze grenzen blijft is geen sprake van handelen in strijd met de publiekrechtelijke norm van artikel 7 lid 1 Politiewet. Voor die situatie levert het gebruiken van geweld dan een rechtvaardigingsgrond op in de zin van artikel 6:162 lid 2 BW. Er is dan geen sprake van onrechtmatig handelen door de Politie.
3.22.
De kantonrechter is, net als de politierechter, van oordeel dat de manier van aanhouden, ondanks dat de Politie ver is gegaan, binnen de voornoemde de grenzen is gebleven: het is proportioneel geweest en niet in strijd met artikel 7 lid 1 van de Politiewet. Dat wordt nu toegelicht. Zoals de kantonrechter ook onder punt 3.13 heeft overwogen heeft [verzoeker] zich van begin af aan verzet tegen zijn aanhouding en bleef hij zich ook verzetten. [verzoeker] “wilde domweg niet mee omdat hij het met de aanhouding volkomen niet eens was” (verzoekschrift p. 6 1e alinea). Toen hij in de hal van zijn woning stond liet hij zich niet meenemen naar buiten zodat de Politie hem daar had kunnen aanhouden. In plaats daarvan is hij teruggelopen naar de woonkamer. Verschillende keren is hem gezegd dat hij op zijn buik moest gaan liggen. Dat heeft hij niet gedaan. Er is gewaarschuwd dat er geweld zou worden toegepast als hij zich bleef verzetten. Om te bereiken dat [verzoeker] gehoor zou geven aan wat hem werd opgedragen heeft de Politie de wapenstok gebruikt. Ook dit leidde er niet toe dat hij is gaan liggen. Doordat [verzoeker] zich ook toen nog bleef verzetten was het gerechtvaardigd ook de politiehond in te zetten. Ook toen duurde het zelfs nog even voordat [verzoeker] het verzet opgaf. Dit laatste leidt de kantonrechter af uit het filmpje dat [verzoeker] in deze procedure heeft overgelegd en waarop te zien is dat [verzoeker] op een bank of stoel zit terwijl de politiehond zijn bovenbeen beet heeft. Ook dan maakt hij geen aanstalten te doen wat de Politie van hem vraagt. De hondengeleider voelde zich genoodzaakt ook toen nog weer de wapenstok te gebruiken voordat [verzoeker] uiteindelijk op de grond geboeid kon worden. Het betoog van [verzoeker] dat hij niet op de grond kón gaan liggen terwijl hij gebeten werd, volgt de kantonrechter niet. De Politie heeft dit bestreden en bovendien leidt de kantonrechter uit de verklaringen van de agenten af dat [verzoeker] uiteindelijk toch is gaan liggen.
3.23.
De kantonrechter neemt ook in aanmerking dat over [verzoeker] bij de Politie bekend was dat hij vuurwapengevaarlijk was, een verzetpleger, alcoholist en harddrugsgebruiker. Uit de processen-verbaal blijkt ook dat de Politie de indruk had dat [verzoeker] op dat moment onder invloed was en dat hij agressief over kwam. Daarnaast gold voor zijn adres een zogenoemde “Afspraak op Locatie”-melding. In die melding stond dat er een hoop messen en gereedschap in zijn woning rondslingeren en dat de woning enorm vol staat met spullen. De melding eindigt met “LET OP!” en daar achter staat dat er naast de voordeur een kapmes staat en bij de achterdeur een bijl. Met deze voorgeschiedenis in het achterhoofd is de Politie - met een machtiging voor het betreden van de woning van de hulpofficier van justitie - naar [verzoeker] toe gegaan om hem aan te houden. Tegen die achtergrond acht de kantonrechter het geweld dat de Politie heeft toegepast daarom ook niet disproportioneel. De Politie hield begrijpelijkerwijs rekening met de mogelijkheid dat [verzoeker] gewapend was. Toen hij uiteindelijk kon worden aangehouden is in zijn zak bovendien een schroevendraaier gevonden.
Aan het betoog dat ten onrechte niet eerst is geprobeerd [verzoeker] te overmeesteren door de inzet van pepperspray gaat de kantonrechter voorbij. De Politie heeft uitgelegd dat pepperspray binnenshuis niet kan worden gebruikt omdat dan de kans bestaat dat ook anderen die in de woning zijn daarmee bedwelmd raken. Pepperspray was dus geen reële tussenstap. [verzoeker] heeft dit niet dan wel onvoldoende bestreden.
proces-verbaal
3.24.
[verzoeker] heeft er ook nog op gewezen dat in de processen-verbaal die de Politie heeft opgemaakt niet staat vermeld dat hij is geslagen terwijl hij in zijn stoel zat. Hierdoor bestaat een onvolledig beeld van de manier waarop de Politie geweld heeft gebruikt tegen [verzoeker] en is de strafrechter ook onvolledig geïnformeerd.
3.25.
Dit argument laat de kantonrechter verder onbesproken omdat het causaal verband ervan met de schade niet is toegelicht. Alleen al daarom kunnen de verzoeken (op dit punt) niet worden toegewezen.
wat betekent dit voor de verzoeken van [verzoeker] ?
3.26.
Omdat de kantonrechter tot de conclusie komt dat niet voldaan is aan de b-grond omdat er geen sprake is van gebleken onschuld en dat ook niet voldaan is aan de a-grond omdat de Politie niet in strijd met een publiekrechtelijke norm heeft gehandeld, zullen de gevraagde verklaringen voor recht en het verzochte voorschot op de schade worden afgewezen.
kosten deelgeschil
3.27.
De kantonrechter moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten, ook als een verzoek niet wordt toegewezen. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de kantonrechter bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [verzoeker] € 3.600 exclusief btw (15 uur x € 240 exclusief btw), te vermeerderen met het griffierecht van € 87.
De Politie vindt het aantal uur en het uurtarief aan de hoge kant. Het verzoekschrift bevat weinig inhoud, dat rechtvaardigt geen 15 uur. Verder wijst zij erop dat als aansprakelijkheid niet komt vast te staan hooguit een begroting van de kosten aan de orde is en geen veroordeling tot betaling ervan kan volgen. Eventueel moet rekening worden gehouden met de mate van eigen schuld.
3.28.
De zaak is niet omvangrijk en ook niet complex: het is een beperkt en overzichtelijk deelgeschil. Het aantal uren dat is besteed en opgegeven past daar wat de kantonrechter betreft bij. Voor het opstellen van het verzoekschrift is 10 uur genoteerd, terwijl voor het bestuderen van het verweerschrift, wat een omvangrijk stuk is, en de mondelinge behandeling nog 5 uren zijn genoteerd. Het gehanteerde uurtarief is een gebruikelijk tarief. De kantonrechter begroot de redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak daarom op het verzochte bedrag (15 x € 240 exclusief btw), dus op € 3.600 exclusief btw (€ 4.356 inclusief btw). Daar moet het griffierecht van € 87 dat [verzoeker] aan de kantonrechter heeft moeten betalen nog bij opgeteld worden.
Omdat de aansprakelijkheid niet is komen vast te staan, zal de kantonrechter de kosten alleen begroten en de Politie niet veroordelen om dit te betalen. ECLI:NL:RBMNE:2024:5884