Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 230421 CANS, rb benoemt ad-er, geen ergonoom, tbv onderzoek werkplek; kosten voor rekening wg-er, voorshands schending zorgplicht aangenomen

RBGEL 230421 CANS, rb benoemt ad-er, geen ergonoom, tbv onderzoek werkplek; kosten voor rekening wg-er, voorshands schending zorgplicht aangenomen

zie ook:
RBGEL 100921
 AD-er levert opdracht in, rb benoemt alsnog ergonoom

2.
De feiten

2.1.
Hyster ontwikkelt en assembleert ten behoeve van de productie van heftrucks in het zogenaamde zware segment.

2.2.
Zürich, in dit geding betrokken op grond van het bepaalde in art. 7:954 lid 6 BW, is de aansprakelijkheidsverzekeraar van (de rechtsvoorganger van) Hyster.

2.3.
[ eiser ] , geboren op 9 geboortedatum ] , is vanaf 2 augustus 2001 tot 1 april 2014 in dienst geweest van Hyster in de functie van assemblagemedewerker. Zijn werkzaamheden bij Hyster bestonden voornamelijk uit het maken van stuurassen en (achter)wielen voor grote heftrucks.

2.4.
Op 23 januari 2012 is [ eiser ] uitgevallen met nek- schouderklachten. Per 20 januari 2014 is hij door UWV volledig arbeidsongeschikt gevonden en in aanmerking gebracht voor een WIA/WGA uitkering op basis van 80-100%. Sinds 1 december 2014 is de arbeidsongeschiktheid als volledig en duurzaam beoordeeld en ontvangt [ eiser ] een IVA-uitkering.

2.5.
[ eiser ] heeft zich tot de Stichting Bureau Beroepsziekten FNV (verder: BBZ FNV) gewend. Dit bureau heeft onderzoek gedaan naar de beantwoording van vragen of de hiervoor onder 2.4 genoemde aandoeningen van [ eiser ] veroorzaakt zijn door de door hem bij Hyster verrichte werkzaamheden en of sprake is van beroepsziekten waarvoor Hyster aansprakelijk is. De van dat onderzoek opgemaakte rapportage van 8 juli 2014 bevindt zich als productie 1 bij het verzoekschrift.

2.6.
De naar aanleiding van voormeld onderzoek namens [ eiser ] door BBZ FNV gevolgde aansprakelijkstelling van Hyster, is namens Hyster door Zürich afgewezen.

2.7.
Op verzoek van beide partijen heeft [ eiser ] een expertise op orthopedisch terrein ondergaan, verricht door drs. A.M.E. Giesberts. Het daarvan opgesteld geneeskundig rapport met bijlagen is toegezonden bij de hiervoor onder 1.1. namens [ eiser ] toegezonden brief van 2 december 2020. De conclusie van het rapport luidt: "De heer [ eiser ] is een thans 56-jarige man met diverse chronische klachten van het steun- en bewegingsapparaat. Thans is geen sprake meer van een frozen shoulder rechts. Wel is sprake van pseudoradiculaire klachten/cervicobrachialgie, beginnende glenohumerale artrose links en tendomyogene klachten van heupen/knieën en lumbale wervelkolom. Een relatie met werkzaamheden kan door mij noch bewezen, noch uitgesloten worden.”

3.
De vordering en het verweer

3.1.
[ eiser ] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Hyster en Zürich, hoofdelijk, zal veroordelen:
a. tot vergoeding van de materiële en immateriële schade van [ eiser ] , op te maken bij staat en te vereffenen naar de wet;
b. betaling van een voorschot op deze schade ter grootte van € 50.000,--, althans zodanig bedrag als de kantonrechter redelijk acht;
c. in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf datum van het te wijzen vonnis.

3.2.
[ eiser ] baseert zijn vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op de volgende – zakelijk weergegeven – stellingen. De klachten die tot zijn uitval hebben geleid zijn veroorzaakt door de (te) zware werkzaamheden in dienst van Hyster en zijn aldus te kwalificeren als (een) beroepsziekte(s), als gevolg waarvan [ eiser ] (gezondheids-)schade lijdt. [ eiser ] houdt Hyster op grond van art. 7:658 BW aansprakelijk voor de daardoor ontstane materiële en immateriële schade. Ter onderbouwing van de zwaarte van de door hem uitgevoerde werkzaamheden verwijst [ eiser ] naar de door hem als productie 2 bij dagvaarding overgelegde rapportage van de arbeidsdeskundige, de Risico Inventarisatie & Evaluatie van 1995 (productie 3 bij dagvaarding) en de rapportage van 5 december 2008, waarin een Taak Risico Analyse Ergonomie (verder: TRA) is opgesteld (productie 4 bij dagvaarding). Uit de conclusie van de TRA volgt dat 75% van de knelpunten op het gebied van de fysieke belasting goed oplosbaar zijn. Mechanisering van een aantal in dat rapport genoemde, zeer belastende taakonderdelen, waarop [ eiser ] meerdere keren heeft aangedrongen, is echter pas na zijn uitval gerealiseerd. [ eiser ] verwijst ter onderbouwing van de zwaarte van zijn werkzaamheden en het gegeven dat hij altijd hetzelfde werk deed en niet rouleerde, nog naar de door hem als productie 7a tot en met c bij dagvaarding overgelegde verklaringen van 3 voormalig collega's, die over de situatie zoals deze was toen [ eiser ] zijn werkzaamheden verrichtte verklaren.

3.3.
Ter onderbouwing van het volgens [ eiser ] aanwezig medisch causaal verband, wijst hij op het als productie 9 bij dagvaarding overgelegde advies van de bedrijfsarts van 25 mei 2016, met als conclusie dat de beschreven aandoeningen aan nek-, schouders-, arm/ellenboog en rug, in overwegende mate door de werkzaamheden bij Hyster zijn veroorzaakt. [ eiser ] voegt hier nog aan toe dat het verweer van Hyster en Zürich dat hij al voor indiensttreding klachten aan het bewegingsapparaat had niet opgaat. Weliswaar heeft hij in het verleden wel een korte episode met lage rugklachten gekend, maar deze klachten waren voor indiensttreding bij Hyster voorbij.

3.4.
Ten aanzien van het juridisch causaal verband voert [ eiser ] aan van mening te zijn dat hij voldoende heeft gesteld, en met de door hem overgelegde stukken heeft bewezen, dat hij is blootgesteld aan voor de gezondheid schadelijke omstandigheden en dat zijn (gezondheids-)klachten kunnen zijn ontstaan doordat Hyster op onderdelen tekortgeschoten is in haar jegens hem bestaande zorgplicht. Zij heeft nagelaten door middel van mechanisering concrete maatregelen ter beperking of vermindering van de aan de belastende werkzaamheden verbonden risico's. Slechts als Hyster, met toepassing van de zogenaamde arbeidsrechtelijke omkeerregel, bewijst dat de gezondheidsklachten van [ eiser ] door andere factoren zijn veroorzaakt, zou dat anders zijn.

3.5.
Tot slot voert [ eiser ] nog aan dat het door hem gevorderde voorschot op de door hem geleden schade bestaat uit het op relatief jonge leeftijd verlies van zijn arbeidsvermogen en inkomensverlies na 2012. Het netto equivalent van deze posten zal, zonder vooralsnog rekening te houden met pensioenschade, smartengeld en kosten/schade wegens verlies aan zelfwerkzaamheid, neerkomen op een bedrag van ongeveer € 35.000,--. Daarnaast heeft hij buitengerechtelijke kosten moeten maken. Ter onderbouwing van deze kosten verwijst [ eiser ] naar het kostenoverzicht met specificatie van BBZ FNV van 19 september 2027 (productie 12 bij dagvaarding).

3.6.
Hyster en Zürich voeren gemotiveerd verweer dat – beknopt weergegeven – erop neerkomt dat zij betwisten dat bij [ eiser ] sprake is van arbeidsgerelateerde lichamelijke klachten/beperkingen, alsmede dat Hyster jegens [ eiser ] haar zorgplicht zou hebben geschonden. Zij voegen hier nog aan toe dat [ eiser ] met het overleggen van het rapport van BBZ FNV daarvan ook geen objectief bewijs heeft geleverd. Hyster wijst ter verdere onderbouwing van haar verweer naar de als productie 1 bij conclusie van antwoord overgelegde puntsgewijze opmerkingen. Volgens Hyster en Zürich valt de juistheid van de stellingen van [ eiser ] evenmin te destilleren uit zijn medisch dossier, nu daaruit – kort gezegd – volgt dat de (ernst van de) door [ eiser ] geuite klachten niet stroken met de bevindingen bij medisch onderzoek. Doordat de klachten, voor zover al reëel, medisch niet objectiveerbaar zijn, en er dus een te onzeker en/of te onbepaald verband tussen de klachten en het werk bestaat, rust op [ eiser ] de volle bewijslast van zijn stelling dat sprake zou zijn van klachten ten gevolge van zijn werkzaamheden voor Hyster. De arbeidsrechtelijke omkeringsregel is op grond hiervan in deze zaak niet van toepassing.

Hyster heeft ter verdere onderbouwing van haar standpunt het advies van haar medisch adviseur van 7 januari 2019 (productie 2 bij conclusie van antwoord) overgelegd, naar aanleiding waarvan door partijen is besloten het hiervoor onder 2.7. bedoeld geneeskundig onderzoek te laten verrichten.

3.7.
Subsidiair, voor het geval ervan zou moeten worden uitgegaan dat [ eiser ] bepaalde klachten heeft ontwikkeld ten gevolge van zijn werkzaamheden voor Hyster en ervan uit zou moeten worden gegaan dat Hyster hiervoor jegens [ eiser ] aansprakelijk zou zijn, zijn Hyster en Zürich van mening dat [ eiser ] niet heeft aangetoond dat sprake is van zodanige klachten/beperkingen dat hij hierdoor (noemenswaardig) (arbeidsvermogens)schade zou lijden. Meer subsidiair, in geval van aansprakelijkheid en (veronderstelde) schade, bestaat er geen aanleiding voor verwijzing naar de schadestaatprocedure, nu niet valt in te zien waarom de gestelde schade niet in deze procedure zou kunnen worden begroot als bedoeld in art. 612 Rv.

4.
De beoordeling van het geschil

4.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 23 oktober 2020.

4.2.
Naar aanleiding van dat tussenvonnis heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, ter gelegenheid waarvan namens [ eiser ] is aangevoerd dat nog immer de feiten niet vast zijn komen te staan ten aanzien van de belasting van de werkzaamheden voor [ eiser ] en de bagatellisering daarvan door Hyster. Hyster heeft, aldus [ eiser ] , geen invulling gegeven aan haar stelplicht/bewijslast ten aanzien van de arbeidsomstandig heden door te laten zien wat zij wel/niet heeft gedaan om aan haar zorgplicht te voldoen, terwijl er na het vertrek van [ eiser ] op zijn werkplek wel meerdere maatregelen ter verlichting daarvan zijn getroffen. Op grond hiervan is [ eiser ] van mening dat Hyster zou moeten bewijzen dat de klachten van [ eiser ] niet zijn ontstaan door zijn werk voor Hyster.

4.3.
Hyster heeft op haar beurt betwist dat zij tekortgeschoten zou zijn in haar zorgplicht naar [ eiser ] en heeft ter onderbouwing daarvan verwezen naar de uitvoerig door haar gegeven beschrijving van de werkzaamheden die [ eiser ] in dat kader diende te verrichten en die niet zo zwaar zouden zijn als [ eiser ] doet voorkomen. Hyster heeft hier nog aan toegevoegd dat zij eerst dient te bewijzen dat zij in haar zorgplicht zou zijn tekortgeschoten, als vast zou zijn komen te staan dat de klachten van [ eiser ] door het werk zijn ontstaan.

4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat Hyster onvoldoende heeft gesteld dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. Zo heeft Hyster desgevraagd niet kunnen verklaren waarom na het vertrek van [ eiser ] van zijn (voormalige) werkplek, er wel uitgebreide mechaniseringsmaatregelen zijn getroffen. Hyster heeft slechts een opsomming gemaakt van de door [ eiser ] te verrichten werkzaamheden, daaraan per handeling een x-aantal minuten gekoppeld en daaraan de conclusie verbonden dat de werkzaamheden niet zo zwaar zijn geweest als door [ eiser ] is gesteld, maar juist deze omstandigheden zijn uitdrukkelijk door [ eiser ] weersproken.

4.5.
Uit het voorgaande volgt dat tussen partijen geen overeenstemming bestaat over de zwaarte van de door [ eiser ] destijds te verrichten werkzaamheden. Om hierover duidelijkheid te verkrijgen is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling de benoeming van een deskundige besproken. Partijen zijn hierop overeengekomen dat voor zodanig onderzoek in onderling overleg een arbeidsdeskundige zal worden aangezocht die de feiten naast elkaar kan leggen, waarna eventueel door medisch adviseurs al dan niet een link kan worden gelegd tussen de klachten en de zwaarte van het werk, overeenkomstig de intensiteit daarvan die voor [ eiser ] gold. Voor zover partijen in onderling overleg niet tot overeenstemming zouden kunnen komen over de te benoemen deskundige, zouden zij zich bij akte hierover uitlaten, en ook over de aan de alsdan door de kantonrechte te benoemen deskundige te stellen vragen.

4.6.
[ eiser ] heeft hierop bij akte aangevoerd dat zijn voorkeur, in tegenstelling tot wat ter gelegenheid van de mondelinge behandeling was overeengekomen, uitgaat naar de benoeming van een ergonoom dan wel bewegingswetenschapper, nu deze beter zouden zijn geëquipeerd voor het doen van een dergelijk onderzoek. Daarbij zou een ergonoom ook kunnen worden ingeschakeld bij wijze van hulponderzoek. Daarnaast is in die akte een voorstel gedaan voor een mogelijk door de kantonrechter te benoemen deskundige, alsmede, uit proceseconomische overwegingen, een aantal vragen geformuleerd.

4.7.
Hyster heeft hierop bij akte gereageerd en bezwaar gemaakt tegen de benoeming van een ergonoom dan wel bewegingswetenschapper als deskundige. Volgens Hyster is juist een arbeidsdeskundige dé specialist op het gebied van mens, werk en inkomen. Hij is werkzaam in verschillende werkvelden en de weging van belasting en belastbaarheid is een van zijn kerntaken. Hyster heeft hier nog aan toegevoegd dat er een duidelijke scheiding van verantwoordelijkheden bestaat tussen de arts en de arbeidsdeskundige. De arts stelt de belastbaarheid van de patiënt/betrokkene vast en de arbeidsdeskundige de taken, uren en arbeidsbelastingen.

Ten aanzien van de door [ eiser ] voorgestelde deskundigen heeft Hyster aangevoerd dat de keuze voor [ X ]ongelukkig zou zijn, nu zij met regelmaat optreedt als adviseur van haar ondernemingsraad. De voorgestelde mevrouw [ C ] van [ Y ] valt voor Hyster af, omdat Hyster niet bekend is met deze deskundige en ook niet weet in hoeverre deze deskundige bekend is met het verrichten van onderzoek en het rapporteren in een aansprakelijkheidskwestie. Hyster voegt hier nog aan toe dat zij kennelijk geen gerechtelijk deskundige is en dus de waarborgen die het LRGD-predicaat met zich brengt mist. De derde voorgestelde deskundige, die bekend staat om zijn weinig kritische houding, acht Hyster in het geheel niet acceptabel. Zij heeft op haar beurt de voorkeur uitgesproken om arbeidsdeskundig bureau [ Z ] (verder: [ xyz ] expertise), geregistreerd op het LRGD, tot deskundige te benoemen. Met betrekking tot de aan de deskundige te stellen vragen heeft Hyster zich, behoudens een tweetal aanpassingen, geconformeerd aan de door [ eiser ] voorgestelde vragen.

4.8.
De kantonrechter is het eens met de zienswijze van Hyster, zoals hiervoor onder 4.7. eerste alinea is weergegeven, om in dit geval een arbeidsdeskundige tot deskundige te benoemen, zoals overigens is besproken en overeengekomen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling. Aangezien [ eiser ] in zijn akte na mondelinge behandeling geen bezwaren heeft geuit tegen de bij hem bekende voorkeur tot benoeming van [ xyz ] expertise tot deskundige, zal tot benoeming van die deskundige worden overgegaan en zullen aan hem de door [ eiser ] geredigeerde vragen, rekening houdend met de twee – door de kantonrechter redelijk geachte – opmerkingen, worden gesteld.

4.9.
Aan de hand van de opgave van de deskundige wordt het voorschot op zijn loon en kosten, inclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting, bepaald op € 8.385,--. Dit bedrag dient door Hyster en Zürich aan de griffier te worden betaald en wel op grond van het hierna volgende.

4.10.
Uit het bepaalde in artikel 7:658 lid 1 BW volgt dat het aan de werknemer, die zijn werkgever aansprakelijk houdt voor een schending van zijn zorgverplichting, is om te stellen en, bij betwisting, te bewijzen dat zijn schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden is ontstaan. Het tweede lid legt op de werkgever de last te bewijzen dat hij zijn verplichting om voor een redelijk veilige werkplek en arbeidsomstandigheden te zorgen is nagekomen. Om tot aansprakelijkheid van de werkgever te kunnen concluderen, dient daarom zowel een (causale) relatie te kunnen worden gelegd tussen het werk van de werknemer en zijn schade, als tussen een tekortkoming van de werkgever en die schade. Bij het eerste lid is het, overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv, de werknemer die voldoende feiten en omstandigheden moet stellen - en zo nodig bewijzen – die het ingeroepen rechtsgevolg kunnen rechtvaardigen. Bij het tweede lid is de bewijslast omgekeerd, wordt de schending van de zorgverplichting voorondersteld en rust op de werkgever de last om aan te tonen dat hij heeft gedaan wat van hem redelijkerwijs mocht worden verlangd. Gezien de strekking van artikel 7:658 BW, heeft de wetgever beoogd de bewijspositie van de werknemer te verlichten, om te voorkomen dat de werknemer er aldus via een omweg alsnog mee wordt belast te bewijzen dat de werkgever zijn zorgplicht heeft geschonden. Aan de stelplicht van [ eiser ] behoeven daarom geen al te hoge eisen te worden gesteld. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat [ eiser ] niet enkel heeft volstaan met het aannemelijk te maken dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van het werk. Hij heeft ook uitgebreid en voorshands onvoldoende gemotiveerd betwist weergegeven waaruit de door hem verrichte werkzaamheden bestonden en er daarbij uitdrukkelijk op gewezen dat zijn werkplek, zoals die destijds bestond, na zijn vertrek aanzienlijk is gewijzigd/verbeterd. Hyster heeft hiervoor geen verklaring gegeven en daarmee voorshands onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld, noch bewezen, dat de klachten van [ eiser ] in zijn risicosfeer liggen en dat zij ten onrechte aansprakelijk wordt gehouden voor schade die geen verband houdt met de arbeidsomstandigheden.

4.11.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.
De beslissing

De kantonrechter

5.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:

Over de aard van het werk en ergonomie

a. Kunt u zo uitgebreid mogelijk beschrijven waaruit de werkzaamheden en de werkomstandigheden van betrokkene bij Hyster Yale in de periode 2001-2012 hebben bestaan? Kunt u hierbij onderscheid aanbrengen in het aantal uur dat betrokkene per week aan elk van deze werkzaamheden heeft besteed? Kunt u ook aandacht besteden aan de mate van afwisseling van de verschillende werkzaamheden?
b. Kunt u daarbij onderzoeken en rapporteren in welke mate de aard van de werkzaamheden en de werkomstandigheden na 2012 zijn gewijzigd?
c. Kunt u aangeven wat de belastende werking van deze werkzaamheden was? Kunt u hierbij aandacht besteden aan de verschillende werkzaamheden apart en het totaal van de werkzaamheden?
d. Kunt u vermelden of, en zo ja, in welke periode er sprake is geweest van hand-arm schouder-rug belastende werkzaamheden, waarbij sprake is geweest van repeterende werkzaamheden, dan wel werkzaamheden die langdurig in een statische omstandigheid moesten worden verricht? Kunt u dit alles zo uitgebreid mogelijk beschrijven?
e. Zijn er, vanuit uw vakgebied, normen of standaarden waarop u uw onderzoek heeft gebaseerd? Zo ja, welke en welke zijn op basis daarvan uw conclusies?

Over de onderzoeksopzet

f. Wilt u uw onderzoek zodanig inrichten dat u deze vragen kunt beantwoorden op basis van:

- uw eigen onderzoek, mede aan de hand van een bedrijfsbezoek, in het bijzijn van partijen;
- de zienswijze van betrokkene;
- de schriftelijke en mondelinge informatie en de zienswijze van Hyster-Yale met betrekking tot de aard van de specifieke werkzaamheden van betrokkene;
- de processtukken;
- de filmopnamen van (een deel van) het werk.
g. Wilt u (advocaten van) partijen in de gelegenheid stellen tot het maken van vragen en opmerkingen op uw conceptrapportage?
h. Welke andere feiten of omstandigheden, gebleken uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak?

5.2.
benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
[ Z ], registerarbeidsdeskundige (... red. LSA LM)

Met dank aan de heer mr. G.J. Knotter, Wout van Veen Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2021/RBGLD-230421