Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Almelo 300512 school niet aansprakelijk voor ongeval met trampoline na afloop van gymles

Rb Almelo 300512 school niet aansprakelijk voor ongeval met trampoline na afloop van gymles

vervolg op rb-almelo-200411-ongeval-bij-trampolinespringen-tijdens-gymles-vraagstelling-voor-ongeval-deskundige

1. De rechtbank neemt over hetgeen zij in de hiervoor genoemde tussenvonnissen heeft overwogen en beslist.

2. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 5. van het tussenvonnis van 20 april 2011 overwogen dat de school jegens haar leerlingen een zorgplicht heeft dat deze zorgplicht met zich mee brengt dat de school behoort zorg te dragen voor veilige randvoorwaarden in haar gebouwen gedurende de lesuren en dat daaronder valt een veilige opstelling van een (deugdelijk trampoline) toestel ten behoeve van een gymles en afdoende toezicht op die veilige opstelling en op een veilig gebruik van het toestel door leerlingen tijdens een gymles, inclusief de tijd die wordt gebruikt voor het opruimen van de gymtoestellen aan het einde van een gymles. De rechtbank heeft zich in het kader van de beoordeling van de vraag of het Stedelijk Lyceum heeft voldaan aan haar zorgplicht doen voorlichten door deskundige Bosman.
De door de deskundige te beantwoorden vragen zijn in rechtsoverweging 10. van het tussenvonnis van 27 juli 2011 geformuleerd.

3. De deskundige heeft de aan hem voorgelegde vragen als volgt beantwoord, waarbij de rechtbank de meest relevante passages uit de antwoorden zal weergeven:

1. Was de opstelling van het toestel cum annexis, zoals weergegeven in rechtsoverweging 1 sub III van het tussenvonnis van 20 april 2011 naar uw oordeel conform de verkeers- en veiligheidsnormen in 2003?
“(...)
Het arrangement zoals weergegeven in rechtsoverweging 1 sub III vertoont geen afwijkingen ten opzichte van het gangbare, mits de opdracht die gesteld is een x aantal bewegingen bevat waarbij zoveel als mogelijk wordt afgezet en geland in het midden van de trampoline.
(...)”

2. Was het in 2003 naar uw oordeel gebruikelijk dat naast de valmat nog andere veiligheidsmaatregelen werden genomen, zoals het positioneren van een of meer vangers?
“Vanuit de ALO worden studenten voorbereid op het lesgeven in het bewegingsonderwijs. (...) In dit kader wordt hulpverlenen gezien als docent en leerling taak en vangen als docent taak.
(...) Een belangrijk aandachtspunt bij het onderling hulpverlenen vormt de tijd die het leerlingen vraagt om het hulpverlenen te leren en in voldoende mate te beheersen. Het niveau van hulpverlenen neemt toe met de ervaring van leerlingen in het hulpverlenen. Een belangrijke rol hierbij is weggelegd voor de leerkracht, omdat deze constant moet beoordelen of de vorm van samenwerking of de wijze van hulpverlenen aangepast is aan de leeftijd en ervaring van de leerlingen, het type onderwijs, de aard van de leerlingen en de sfeer in de les.
Vanuit deze inventarisatie moet een leerkracht uiteindelijk bepalen of er een stap verder gegaan moet worden met de methodische opbouw van het hulpverlenen of dat er een eindstadium is bereikt voor dat moment
Het onderling hulpverlenen van leerlingen wordt op de ALO een belangrijk punt van aandacht gevonden binnen de lessen turnen. Vooral in het voortgezet onderwijs wordt verondersteld dat het onderling hulpverlenen van leerlingen een punt van aandacht is in het bewegingsonderwijs. Leerlingen leren middels dit onderling hulpverlenen onder andere samenwerken en moeten daarbij kunnen vertrouwen op elkaar.”

2a. En zo ja, is het daarbij gebruikelijk dat een van de vangers een docent is?
“Zoals reeds beschreven bij vraag 2 is het niet per definitie gebruikelijk: dat een van de hulpverleners een docent is. Dit is afhankelijk van het niveau van de leerlingen, de complexiteit van de taak, de sfeer in de les en de opstelling van het arrangement.”

2b. Of wordt de aanwezigheid van de docent bij een dergelijke gymoefening voorgeschreven?
“De keuzes die docenten maken ten aanzien van het bewegingonderwijs leersituatie is afhankelijk van het pedagogisch klimaat. Hierbinnen valt ook de zelfstandigheid Van de leerlingen. Wel is het van belang dat de docent vooraf maatregelen neemt die zelfstandigheid creëren. Deze maatregelen zijn een proces en dit zal binnen een vakwerkplan (planningsdocument) inzichtelijk gemaakt kunnen worden.

3. Bestonden in 2003 voorschriften voor docenten lichamelijke opvoeding met betrekking tot deze opstelling en/of het houden van toezicht daarop en/of het geven van instructies door de docent en zo ja, hoe luidden deze voorschriften dan?
“Voor zover wij hebben kunnen nagaan bestonden er in 2003 geen voorschriften voor docenten lichamelijke opvoeding.”

4. Hoe groot is de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval bij het uitvoeren van de onderhavige oefening, gegeven de feitelijke opstelling van het toestel?
“(...) De waarschijnlijkheid van een ongeval is om deze reden niet vast te stellen.”

5. In welke mate heeft onvoorzichtigheid van [Eiseres] invloed gehad op het ongeval?
“Bij het springen in een trampoline kan onvoorzichtigheid invloed hebben op een ongeval. (...) Daarnaast kan een individuele leerling een positief irreëel zelfbeeld hebben ten aanzien van de persoonlijke beweegvaardigheid. Van de lesgevende docent kan worden verwacht dat hij of zij de concentratie in de les en de keuzes die individuele Leerlingen maken ten aanzien van de opdracht bewaakt.
Conclusie:
Uit de vraagstelling zoals gesteld kan opgemaakt worden dat [Eiseres] onvoorzichtig is geweest: Dit blijkt ook uit de getuigenverklaring waarbij opgemerkt wordt dat de docent de leerlingen heeft opgedragen om te stoppen. [Eiseres] heeft na dit signaal ervoor gekozen om te gaan springen. Dit kan geoormerkt worden als onvoorzichtig gedrag

6. Hoe ernstig en omvangrijk is mogelijk de schade als het risico van vallen op een landingsmat zich verwezenlijkt?
“Binnen de huidige aanbod van materiaal door toestelleveranciers is de landingsmat het meest geschikt als beveiligingsvlak in het gekozen arrangement. (...)”

7. Was het: in 20O3 naar uw oordeel gebruikelijk om bij het beëindigen van de les maatregelen te treffen om te voorkomen dat leerlingen na het beëindigen van de oefening nog sportactiviteiten op de gymtoestellen zouden uitoefenen? Zo ja, welke?
“Vanuit de ALO worden toekomstig docenten lichamelijke opvoeding voorbereid op het lesgeven in het bewegingsonderwijs. Binnen het huidige bewegingsonderwijs staat zelfstandigheid en zelfverantwoordelijkheid als kerndoelen benoemd. (...) Afhankelijk van de zelfstandigheid van de leerlingen zal de docent in het begin van het leerproces naar zelfstandigheid en verantwoordelijk gedrag van de leerlingen meerdere malen controleren op zelfstandig en verantwoordelijk gedrag om dit waar nodig bij te sturen. Naarmate de leerlingen zich verder in het leerproces naar zelfstandigheid en zelfverantwoordelijkheid bevinden zal de controle van de docent afnemen.”

8. Heeft u overigens nog iets relevants op te merken naar aanleiding van de u voorgelegde casus?
“Vanuit de voorgelegde casus zijn er een drietal punten die haar ons idee van belang zijn om te vermelden. Deze punten zijn naar ons inziens onmisbaar bij een beoordeling van deze casus.
1. Vanuit ALO opleidingen wordt mensen geleerd om bewegingsonderwijs leersituaties te bekijken vanuit de mogelijkheden Van de docent, leerling, taak en context (DLTC-model). De relatie die deze componenten met elkaar hebben bepalen voor een deel de keuzes die de docent maakt binnen de bewegingsonderwijs leersituatie. Vanuit dit perspectief is het van belang om inzicht te hebben in al de componenten en deze zo concreet als mogelijk weer te geven.
2. Een onderdeel van de ALO opleidingen is het ontwikkelen en borgen van een vakwerkplan. (...)
3. Een derde aspect in relatie tot ongevallen in de les bewegingsonderwijs kan de sfeer in de les zijn. (...) De leerkracht heeft in dit proces een belangrijke rol. De leerkracht moet constant afwegen of de gekozen, bewegingsvorm, de samenwerking of de wijze van hulpverlenen aangepast is aan de leeftijd en ervaring van de leerlingen, het type onderwijs waarin wordt lesgegeven, de aard van de leerlingen en de sfeer in de les.
Samenvattend: Om specifieker te kunnen zijn in het beoordelen van deze casus rijzen een aantal vragen die niet concreet worden uitgewerkt in de processtukken.
(…)”
In Bijlage 2 bij het deskundigenrapport heeft de deskundige naar aanleiding van de reacties op het deskundigenbericht de vragen naar aanleiding van het deskundigenbericht beantwoord of verduidelijkt. De rechtbank acht daarbij met name de volgende passages van belang voor beoordeling van de onderhavige zaak.
“Vraag 5:
Gesteld het feit dat onenigheid is over het wel of niet afgeven van een stopsignaal is op grond Van dit punt niet aannemelijk te maken dat [Eiseres] onvoorzichtig is geweest. Zij heeft echter wel zelf de keuze gemaakt om te landen op de valmat terwijl de opdracht is geweest om de sprongserie te eindigen in de trampoline.
Hieruit kan worden opgemaakt dat de leerling de opdracht niet heeft uitgevoerd zoals de docent heeft aangegeven.
Vraag 6:
(…)
Vanuit het vonnis blijkt echter dat de leerling niet gevallen is op de valmat maar geland is op de valmat waarnaar ze haar evenwicht verloor.
(...) 
Vraag 7:
Waar deze specifieke leerling, [Eiseres], in het leerproces zet met betrekking tot het zelfstandig werken is voor ons als deskundigen niet op te maken.
Gegeven de geschetste context: LOOTschool, de visie van de school; “leerlingen leren zelfstandig te werken en te leren” en het feit dat [Eiseres] een achtergrond heeft in het lesgeven op een turnschool kan worden aangenomen dat er een bepaalde mate van zelfstandigheid aanwezig was bij deze specifieke leerling.
(...)

4. De rechtbank acht het op 21 november 2011 ter griffie ingekomen deskundigenbericht begrijpelijk en voldoende onderbouwd. Zij neemt dan ook het oordeel van de deskundige en de motivering daarvan over.

5. [Eiseres] heeft bij conclusie na deskundigenbericht onder meer gesteld, dat op basis van het deskundigenbericht geconcludeerd dient te worden dat het gekozen arrangement in de les ten tijde van het gymongeval op 9 april 2003 niet conform de verkeers- en veiligheidsnormen 2003 was, omdat sprake was van een onjuiste en onveilige opstelling, nu de aanwezigheid van de docent ontbrak en deze aanwezigheid op meerdere gronden wel geboden was. Zij acht hiermee het bewijs geleverd dat jegens haar onrechtmatig is gehandeld. Zij stelt dat de docent in zijn taak is tekortgeschoten, dat onvoorzichtigheid van [Eiseres] niet is komen vast te staan en dat bovendien van leerlingen van 15 jaar niet verwacht kan worden dat zij al een zodanige mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid kennen dat zij zich onthouden van dergelijk gedrag. Het arrangement waarvoor is gekozen, leende zich niet voor gedifferentieerd lesgeven omdat voortdurende aanwezigheid van de docent geboden was. Een vermeend gegeven stopsignaal doet aan deze conclusie niet af, nu de verantwoordelijkheid van de docent niet ophoudt op dat moment, maar voortduurt tot het moment dat alle leerlingen uit de les zijn.

6. Het Stedelijk Lyceum heeft bij antwoordconclusie na deskundigenbericht onder meer gesteld dat op [Eiseres] als eisende partij de bewijslast rust van haar stellingen die zij ten grondslag legt aan haar vorderingen en dat met het deskundigenbericht vaststaat dat de school niet onzorgvuldig en/of onrechtmatig heeft gehandeld jegens [Eiseres]. De school heeft een gangbare en gebruikelijke opstelling/oefening aangeboden, passend bij het niveau, de leeftijd en de ervaring van de leerlingen, in het bijzonder van [Eiseres] en passend bij de sfeer in de les en het type onderwijs. Daarbij heeft de school geen Veiligheidsmaatregelen (terzake de opstelling en/of het houden van toezicht en/of het geven van instructies) achterwege gelaten die gangbaar en gebruikelijk waren. De school heeft daarbij ook niet gehandeld in strijd met voorschriften zoals die destijds golden.
Voor zover de rechtbank zou oordelen dat de door de deskundige bij vraag 8 opgeworpen drie punten nog onvoldoende concreet kunnen worden ingevuld met behulp van de vastgestelde feiten I-V, de niet weersproken stellingen van de school, het deskundigenbericht en de op verzoek van de deskundige overgelegde informatie (producties 9 tot en met 13), waaronder het vakwerkplan, dan dient die eventuele bewijsnood voor rekening van [Eiseres] te komen.

7. De rechtbank overweegt dat de deskundige tot het oordeel is gekomen dat de opstelling, zoals weergegeven in rechtsoverweging 1. sub III van het tussenvonnis van 20 april 2011, gangbaar was, dat het niet per definitie gebruikelijk is dat een van de hulpverleners een docent is en dat er, voor zover hij heeft kunnen nagaan, in 2003 geen voorschriften voor docenten lichamelijke opvoeding bestonden.

8. Tevens heeft de deskundige overwogen dat er binnen de opleiding toegewerkt wordt naar zelfstandigheid van de leerlingen, waarbij de docent vooraf maatregelen neemt die zelfstandigheid creëren. Deze maatregelen kunnen binnen een vakwerkplan inzichtelijk gemaakt worden. De rechtbank overweegt dat een dergelijk vakplan aanwezig was en door het Stedelijk Lyceum is overgelegd als productie 10 bij antwoordconclusie na deskundigenbericht.

9. Uit de beantwoording van de vragen door de deskundige volgt dat de docent bij het toewerken naar zelfstandigheid van de leerlingen een zekere vrijheid heeft en dat de keuzes die hij maakt afhankelijk zijn van het niveau van de leerlingen, de complexiteit van de taak, de sfeer in de les en de opstelling van het arrangement.

10. Uit hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 1. van het tussenvonnis van april 2011 volgt dat tussen partijen vaststaat dat [Eiseres] tijdens het ongeval de leeftijd van 15 jaar had en in de derde klas zat in de zogeheten sportstroom van deze school. Voorts heeft het Stedelijk Lyceum onbetwist gesteld dat [Eiseres] hulpdocente was bij een turnschool.
Als vaststaand feit heeft de rechtbank voorts aangemerkt dat de sfeer constructief was voor de uitvoering van de opdracht en dat er geen sprake was van een “bravouresfeer”.

11. Ten slotte staat vast dat de docent op een gegeven moment de leerlingen opdracht heeft gegeven om de oefeningen te beëindigen, dat de les op dat moment afgelopen was en er opgeruimd moest worden. De docent heeft hierop de zaal verlaten om ook in de andere gymzaal de les te beëindigen. Op het moment dat de docent opdracht gaf om de oefeningen te beëindigen, maakte [Eiseres] sprongen op de trampoline en nadat de docent de gymzaal had Verlaten, heeft [Eiseres] nog enkele sprongen gemaakt. Toen zij haar oefening wilde beëindigen is zij op een van de landingsmatten aan de korte zijde van de trampoline gesprongen, heeft daarbij haar evenwicht Verloren, is vervolgens van de landingsmat gegleden en op de grond gevallen, waarbij zij letsel heeft bekomen aan haar rechterarm.

12. In achtgenomen de door de deskundige gegeven antwoorden op de aan hem voorgelegde Vragen en de in de rechtsoverwegingen 10 en 11 van dit vonnis, gememoreerde feiten en omstandigheden, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat niet gezegd kan worden dat het Stedelijk Lyceum onzorgvuldig en/of onrechtmatig jegens [Eiseres] heeft gehandeld. Het ongeval dat [Eiseres] is overkomen, heeft plaatsgevonden nadat de docent de gymles had beëindigd en de zaal had Verlaten om ook in de andere gymzaal de les te beëindigen. De deskundige heeft gesteld dat van de lesgevende docent kan worden Verwacht dat hij of zij de concentratie in de les en de keuzes die individuele leerlingen maken ten aanzien van de opdracht bewaakt, maar ten tijde van het aan [Eiseres] overkomen ongeval was nu juist geen sprake meer van de uitvoering van de opdracht, nu de docent de gymles reeds had beëindigd. De docent mocht er, naar het oordeel van de rechtbank, redelijkerwijs vanuit gaan dat leerlingen van 15 jaar uit de derde klas van de zogeheten sportstroom van de school, aan deze instructie gehoor zouden geven, hetgeen de andere leerlingen, blijkens hun verklaringen, ook hebben gedaan. Ten aanzien van [Eiseres] geldt dit naar het oordeel van de rechtbank meer in het bijzonder, nu zij tevens als hulpdocente bij een turnschool werkzaam was en ook vanuit die functie het belang van het nauwgezet opvolgen van instructies had moeten inzien. Dat de docent de gymzaal daarop kort heeft verlaten om ook in de andere zaai de gymles te beëindigen kan naar het oordeel van de rechtbank, gelet op die omstandigheden, niet als onzorgvuldig en/of onrechtmatig worden aangemerkt. Daarbij heeft de rechtbank in de beoordeling betrokken dat tussen partijen vaststaat dat de docent voor het beëindigen van de les, de leerlingen opdracht had gegeven om rechtstandige sprongen te maken, waarbij er daarnaast ook salto’s met hulp mochten worden gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat [Eiseres] niet heeft begrepen dat er daarbij in de trampoline geland diende te worden. Bij de door [Eiseres] gemaakte sprong, na het beëindigen van de les, heeft zij in strijd met die opdracht gehandeld, door op een van de landingsmatten aan de korte zijde van de trampoline te springen.

13. Dat de deskundige bij de beantwoording van vraag 8 een drietal punten heeft genoemd, die naar zijn idee ‘onmisbaar zijn bij een beoordeling van de casus’, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de stelligheid van zijn conclusies bij de beantwoording van de vragen 1 tot en met 7, op basis waarvan, in samenhang met de tussen partijen vaststaande feiten en de door het Stedelijk Lyceum overgelegde producties 9 tot en met 13, het de rechtbank mogelijk is gebleken tot een eindoordeel in deze zaak te komen.

14. Uit het voorgaande volgt dat de Vorderingen van [Eiseres] zullen worden afgewezen, PIV-site, nu ook op: LJN BW8098