Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-NL 301215 knieletsel door val tijdens sprint op sportdag; voldoende uitloopmogelijkheid; school niet aansprakelijk

Rb Midden-NL 301215 knieletsel door val tijdens sprint op sportdag; voldoende uitloopmogelijkheid; school niet aansprakelijk;
- klachtplicht niet van toepassing bij vordering uit onrechtmatige daad

4 De beoordeling

4.1.
NUOVO heeft onder meer aangevoerd dat [eiseres] te laat heeft geklaagd. Het ongeval vond plaats in oktober 2007 en pas in januari 2011 heeft [eiseres] NUOVO aansprakelijk gesteld. [eiseres] had volgens NUOVO eerder kunnen en moeten klagen en NUOVO stelt door het tijdsverloop te worden benadeeld in haar bewijsmogelijkheden; stellingen van [eiseres] over de toedracht van het ongeval kan zij niet goed weerleggen en haar eigen stellingen zijn moeilijk te onderbouwen omdat de baan waarop de sprint destijds gelopen werd is afgebroken (al voor de aansprakelijkstelling) en getuigen zich het voorval niet goed kunnen herinneren. [eiseres] heeft betwist dat de klachtplicht van toepassing is bij vorderingen als de onderhavige uit onrechtmatige daad, omdat er geen sprake is van een (gebrekkige) prestatie waarover tijdig geklaagd zou moeten worden. De rechtbank volgt haar daarin. Voor zover NUOVO bij wijze van verweer heeft willen betogen dat [eiseres] het recht om een vordering in te stellen heeft verloren omdat zij niet tijdig heeft geklaagd in de zin van artikel 6:89 BW, en de vordering reeds om die reden zou moeten worden afgewezen, slaagt haar verweer niet. Overigens zou ook uitgaande van de toepasselijkheid van de klachtplicht in deze zaak dat naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot een afwijzing (of niet-ontvankelijkheid). Het is immers aan [eiseres] om haar stellingen ten aanzien van de toedracht te onderbouwen, zij draagt de bewijslast en daarmee ook het bewijsrisico zodat bewijsnood door het tijdsverloop in beginsel haar treft en niet, althans niet in overwegende mate, NUOVO. Hierna zal verder worden ingegaan op de vordering en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen.

4.2.
[eiseres] stelt in de dagvaarding dat [docent] , de docent die het onderdeel sprint die dag begeleidde, die dag ter plaatse heeft besloten dat de (atletiek)baan in twee delen zou worden gebruikt zodat de leerlingen in tegengestelde richtingen zouden lopen en dat zij daarbij de klas van [eiseres] – zonder startblokken – heeft laten starten op ongeveer 10 meter na de finishlijn (de 100 meterlijn) van de leerlingen uit 3B die bij de officiële startlijn begonnen te lopen. De finishlijn voor de klas van [eiseres] lag daarmee 10 meter verder dan de startlijn van de baan, waardoor de voor uitloop beschikbare ruimte vanaf de finishlijn voor [eiseres] beperkt was. Ook in de door [eiseres] overgelegde reactie op het in opdracht van NUOVO opgestelde onderzoeksrapport komt naar voren dat zij stellig meent dat deze keer – anders dan andere sportdagen – de looprichting en de startplaats opeens werd gewijzigd. Tussen partijen is niet in geschil dat het [school] de sportdag volgens een vast stramien organiseert en dat jaarlijks dezelfde onderdelen volgens een vaste instructie worden uitgezet en uitgevoerd. Uit die door het [school] aan het onderzoeksbureau overhandigde instructie voor het onderdeel sprint (bijlage 2 bij productie 10 bij dagvaarding) en uit de bij conclusie van antwoord overgelegde plattegrond volgt dat bij het onderdeel sprint de leerlingen telkens (in groepjes) tegen elkaar in liepen, een deel van de start naar de finishlijn en deel in de tegengestelde richting. NUOVO stelt dat het [school] die instructie en die plattegrond al jaren vrijwel ongewijzigd gebruikt; voor, tijdens en na 2007 en dat ook in voorgaande en latere jaren bij het onderdeel sprint de baan werd verdeeld en dat in twee looprichtingen tegelijk werd gelopen. [eiseres] heeft dat niet gemotiveerd weersproken. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat ook in de jaren voor en na 2007 het onderdeel sprint werd uitgevoerd door leerlingen in tegengestelde richtingen te laten lopen en dat daartoe niet die dag, op 10 oktober 2007, plotseling door docent [docent] is besloten.

4.3.
Voor zover [eiseres] NUOVO verwijt dat de looprichting op zich al gevaarzettend was en tot aansprakelijkheid leidt omdat er tegelijkertijd andere kinderen in tegengestelde richting liepen, overweegt de rechtbank dat niet is aangetoond dat het inrichten van de baan op die wijze onvoldoende zorgvuldig is. [eiseres] stelt wel dat de kans op botsingen daardoor wordt vergroot, maar dat dit een aanmerkelijk gevaar zou zijn valt niet direct in te zien omdat iedere leerling een eigen baan had om in te lopen en de sprint over een recht deel van de baan werd afgelegd. Bovendien is in deze zaak geen sprake geweest van een botsing en/of van een val doordat er leerlingen in tegengestelde richting liepen, maar – naar [eiseres] stelt – doordat zij onvoldoende uitloop had. Die gestelde (te) korte uitloop was niet zozeer het gevolg van het lopen in twee richtingen, maar van het verplaatsen van de finishlijn voor de leerlingen van 3B.

4.4.
Als – zoals gelet op de instructie te doen gebruikelijk was – de sprint zo was uitgevoerd dat de startlijn van 3B samenviel met de finishlijn van 3A, dat was de 100 meterlijn, dan zouden de leerlingen van 3B in ieder geval voldoende uitloopmogelijkheid hebben gehad. [eiseres] stelt dat op 10 oktober 2007 de startlijn voor 3B, en daarmee dus ook de finishlijn, 10 meter was opgeschoven door de docent die de sprint begeleidde, zodat er 10 meter minder uitloop was, namelijk maar 8 meter. NUOVO heeft dat betwist.
[eiseres] heeft haar stelling dat de startlijn was verschoven niet onderbouwd met bewijsmiddelen, terwijl dat, zeker gelet op het verweer van NUOVO en de inhoud van het ruimschoots voor deze procedure al opgestelde rapport van het onderzoeksbureau wel op haar weg lag. Wel biedt zij bewijs aan van (al) haar stellingen door het horen van twee klasgenoten, maar aan dat aanbod gaat de rechtbank voorbij omdat [eiseres] evenmin voldoende heeft onderbouwd dat de door haar gestelde resterende uitloopmogelijkheid van ongeveer 8 meter onder de gegeven omstandigheden te kort was en dat zij daardoor is gevallen. Een en ander kan niet zonder meer worden aangenomen en vormt de kern van het verwijt dat zij NUOVO nu maakt. Ook als alsnog bewijs zou worden geleverd van haar stelling dat die dag de start- en finishlijn waren verschoven waardoor er minder uitloopmogelijkheid was, zou haar vordering naar het oordeel van de rechtbank moeten stranden op dit punt. Daarbij is van belang dat de overgelegde stukken geen steun bieden voor de stelling van [eiseres] dat andere leerlingen (ook) last hadden van de (te) korte uitloopmogelijkheid. Dat 8 meter uitloop in het algemeen of voor [eiseres] in het bijzonder te kort is om veilig tot stilstand te kunnen komen is op geen enkele wijze nader onderbouwd. [eiseres] gaat in de dagvaarding nog in op de instructies voor en het toezicht tijdens de sprint, alsook op de nazorg na haar val. [eiseres] stelt dat er te weinig is geoefend voor de sprint, maar dat heeft zij verder niet onderbouwd en evenmin is gesteld of gebleken dat haar val daar enig verband mee hield. [eiseres] stelt dat de begeleidende docent (doordat andere leerlingen daar (ook) last van hadden) had moeten merken dat de uitloopmogelijkheid te kort was en dat te laat is gemerkt dat zij viel en mogelijkerwijs anders gehandeld had moeten worden na haar val. Ook dat is echter niet nader onderbouwd en door NUOVO betwist. Een en ander leidt tot de conclusie dat niet is gebleken dat (een docent van) NUOVO onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] zodat haar vorderingen moeten worden afgewezen. ECLI:NL:RBMNE:2015:9579