Overslaan en naar de inhoud gaan

RBZWB 181023 school niet aansprakelijk voor rugklachten leerling na oefening tijdens gymles;

RBZWB 181023 school niet aansprakelijk voor rugklachten leerling na oefening tijdens gymles;
- het is niet aan de rechtbank om te kiezen wat de feitelijke toedracht is geweest; niet voldaan aan stelplicht

3. De feiten

3.1.

[eiser] was in het schooljaar 2017-2018 een 15-jarige leerlinge aan het [de school] . Op woensdagmiddag had de klas van [eiser] gymles.

3.2.

De gymlessen werden gegeven door de docent Lichamelijke Opvoeding, de heer [docent] . Sinds het begin van het genoemde schooljaar werden de gymlessen mede verzorgd door een stagiair Lichamelijke Opvoeding, de heer [de stagiair] . [de stagiair] was op dat moment vierdejaars student aan de ALO. In het vierde jaar neemt de stagiair lessen over van de begeleider en worden deze lessen na enige tijd zelfstandig verzorgd, waarbij de begeleider af en toe komt binnenlopen. Eind februari 2018 stond [de stagiair] al langere tijd alleen voor de klas en kwam zijn begeleider [docent] alleen af en toe binnenlopen.

3.3.

De gymles van 28 februari 2018 werd gegeven door [de stagiair] en stond in het teken van samenwerking. De leerlingen hebben een oefening met een dikke mat uitgevoerd. Tijdens deze oefening moesten de leerlingen een dikke mat tegelijk tot aan de heupen optillen. Vervolgens moesten zij de dikke mat tegelijkertijd boven het hoofd tillen. Tot slot moesten de leerlingen tegelijkertijd een stap naar achteren zetten en de dikke mat loslaten. De oefening werd steeds verder uitgebreid. Op enig moment werd de oefening uitgevoerd met een leerling op de mat. De oefening werd in twee groepen uitgevoerd, iedere groep met een eigen mat.

3.4.

Ook [eiser] heeft plaatsgenomen op de mat. Toen de mat neer kwam, schreeuwde [eiser] het uit vanwege pijn in haar rug. Uiteindelijk is [eiser] met een ambulance vervoerd naar het ziekenhuis. Uit röntgenonderzoek bleek dat er geen sprake was van botbreuken.

3.5.

[eiser] is sinds november 2019 onder behandeling bij dr. [medische specialist] , MSK- arts met specialisatie Orthomanuele Geneeskunde. Op 1 maart 2021 heeft [medische specialist] de advocaat van [eiser] als volgt bericht:

“(…) Ik constateerde bij lichamelijk onderzoek diverse standafwijkingen van wervels in haar borst- en lendenwervelkolom. (…)

Concluderend: traumatische rugklachten goed reagerend op manipulatieve correcties van de wervelkolom. Gunstige prognose. ”

3.6.

Verschillende klasgenoten die bij de betreffende gymles aanwezig waren hebben op verzoek van [eiser] in maart 2021 een schriftelijke verklaring afgelegd over het verloop van de gymles op 28 februari 2018.

3.7.

[naam 1] heeft op 22 maart 2021 onder andere het volgende toegelicht:

“Op zondag 21 maart 2021, omstreeks 19.00 uur hebben mijn vader en ik, met [eiser] en haar vader gebeld. (…)

Bij het op papier zetten van deze getuigenverklaring ben ik geholpen door mijn vader. Hij heeft me ook vragen gesteld om deze verklaring in 1 keer goed op papier te zetten. Ik heb zelf tussen vrijdag 12 maart 2021 en nu al goed nagedacht om datgene wat er gebeurd is zoveel mogelijk terug te halen. (…)

Er was die dag een stagiaire. Onze vaste docent kwam heel even binnen om te vertellen dat de stagiaire, of invaller, het zou overnemen. Nadat onze vaste docent dit gezegd had is hij weggegaan. Ik weet niet meer wie de vaste docent was, we hebben meerdere vaste gymdocenten gehad. De stagiaire (of invaller) zag ik die dag voor de eerste keer, ik heb hem daarna ook niet meer gezien. Ik weet niet wat zijn naam was of hoe hij eruit zag. Van de stagiaire hebben we op die dag een opdracht gekregen met een mat. (…) Toen we aan de zijkant zaten werd de opdracht uitgelegd door de stagiaire. Op elke mat moest iemand gaan zitten. Hoe je moest gaan zitten is niet uitgelegd, je moest gewoon gaan zitten in het midden van de mat. (…)”

3.8.

[naam 2] heeft in een ongedateerde verklaring onder andere de volgende toelichting gegeven:

“(…) Ik weet dat [eiser] in kleermakerszit zat. Zelf heb ik niet de mat boven mijn hoofd getild, maar stond ik te kijken. Omdat ik gewoon simpelweg te klein was om bij de mat te kunnen. De hele precieze uitleg van de stagiaire weet ikzelf niet meer.

Toen de mat naar beneden plofte hoorde je [eiser] schreeuwen van de pijn. En kon niet/moeilijk bewegen. De stagiaire kwam toen pas bij onze mat. Hij wist dus niet dat [eiser] in kleermakerszit of fout op de mat zat. Omdat er twee matten tegelijkertijd waren. Dus denk ik dat hij met de andere leerlingen bezig was. (…)”

3.9.

[naam 3] heeft op 14 maart 2021 onder andere als volgt toegelicht:

“(…) We hadden gymles van een stagiaire.

Tijdens de opdracht waren er twee matten, dus de klas werd in twee groepen verdeeld. Er moest 1 leerling per mat in het midden van de dikke mat gaan zitten. Hoe die leerling precies moest gaan zitten was niet duidelijk uitgelegd. [eiser] was aan de beurt om op een van de dikke matten te gaan zitten. Wat ik kan herinneren ging [eiser] in kleermakerszit zitten. De stagiaire had niet gezegd dat die zithouding fout was. (…)”

3.10.

Per e-mail van 7 februari 2023 heeft een toenmalige klasgenoot van [eiser] , [naam 4] , toegelicht:

“(…) Een van de oefeningen was het dragen van een mat. Hierbij moest een van de leerlingen zelf op de mat zitten, terwijl de andere leerlingen uit groep de mat een eind moesten verplaatsen. Ik kan me nog herinneren dat ik toen volgens instructies van de leraar in kleermakershouding moest zitten op de mat. Ik heb er voor zover ik weet verder geen last van de landing gehad. (…)”

3.11.

[de stagiair] heeft in een ongedateerde verklaring onder meer de volgende toelichting gegeven over de les op 28 februari 2018:

“(…) We zijn die middag aan de gang gegaan met een oefening met een dikke mat. (…)

Ik maak dan twee groepen met twee dikke matten. Ongeveer 11 tot 13 leerlingen per mat.

Zelf ga ik tussen de matten staan, een beetje naar achteren zodat ik de beide matten kan zien en kan zien dat de leerlingen echt samenwerken. (…)

Beide groepen doen het op eigen tempo, niet tegelijkertijd zodat ze zich niet laten opjutten. Ik zorg dat ik op een paar meter afstand sta waar ik beide matten zie. Soms loop ik even iets meer naar het groepje dat met de oefening bezig is.

Ik heb niet gezien dat [eiser] anders is gaan zitten dan dat ik in mijn instructie had opgedragen. Ik zou haar daar meteen op hebben aangesproken. Het is nog niet eerder gebeurd dat een leerling anders is gaan zitten. (…)”

3.12.

Naar aanleiding van de e-mail van [naam 4] heeft [de stagiair] op 17 februari 2023 aan het [de school] een e-mail gestuurd, waarin hij heeft aangegeven:

“In de mail van [naam 4] wordt gesuggereerd dat in de uitleg naar voren kwam dat ze in kleermakerszit moet zitten. (…) Deze oefening heb ik vaker gedaan en zal ik nog steeds doen, altijd zal ik iedereen op handen en knieën laten zitten. En zeker geen kleermakerszit. (…)”

3.13.

[eiser] heeft het [de school] aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval van 28 februari 2018. [de school] heeft de aansprakelijkheid niet erkend.

4Het geschil (de vorderingen en het verweer)

4.1.

[eiser] vordert dat de rechtbank bij (indien mogelijk) uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis voor recht verklaart dat [de school] en NN hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade als gevolg van het ongeval dat [eiser] is overkomen op 28 februari 2018, met hoofdelijke veroordeling in de buitengerechtelijke kosten van € 925,00 en de proceskosten.

4.2.

[eiser] baseert haar vorderingen op onrechtmatige daad (artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek, “BW”).

4.3.

[gedaagden] voeren verweer. [gedaagden] concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente. Er is volgens [gedaagden] geen sprake geweest van onzorgvuldig handelen. Ook wordt betwist dat de vermeende schade van [eiser] toerekenbaar is aan [gedaagden]

4.4.

De rechtbank gaat hierna bij ‘De beoordeling’ in op de relevante stellingen van partijen.

5De beoordeling

5.1.

[eiser] vraagt de rechtbank om vast te stellen dat [gedaagden] aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het ongeval dat haar tijdens de gymles op 28 februari 2018 is overkomen. Juridisch gezien moet de rechtbank voor de beoordeling van die vraag vaststellen dat [gedaagden] een onrechtmatige daad hebben gepleegd ten opzichte van [eiser] . Om een onrechtmatige daad te kunnen vaststellen, is in de eerste plaats nodig dat er sprake is van onzorgvuldig handelen van de gymleraar tijdens de gymles. Het is aan [eiser] als eiseres om onderbouwd aan te geven wat de feitelijke toedracht is geweest, die maakt dat er sprake is van onzorgvuldig handelen.

5.2.

In de dagvaarding wordt namens [eiser] aangevoerd dat het onzorgvuldig handelen bestaat uit (1) onvoldoende adequaat toezicht door [de stagiair] , een gymleraar in opleiding, en (2) een onvoldoende en onduidelijke uitleg door [de stagiair] .

5.3.

Als nadere toelichting op het eerste punt wordt in de dagvaarding aangegeven dat van één persoon niet kan worden verwacht om tegelijkertijd toezicht te houden op twee groepen. Dit geldt zeker omdat de betreffende persoon - [de stagiair] - nog in opleiding was. Toen [eiser] op een blijkbaar verkeerde manier plaatsnam op de mat, werd daar niets van gezegd. Hieruit blijkt volgens de stellingen in de dagvaarding dat er sprake was van onvoldoende adequaat toezicht. Wat betreft het tweede punt wordt in de dagvaarding aangegeven dat niet was verteld op welke manier de leerling op de mat plaats moest nemen. Ter onderbouwing van deze stellingen wordt verwezen naar verklaringen van de toenmalige klasgenoten van [eiser] . Zo verklaart [naam 1] dat niet was uitgelegd hoe je op de mat moest gaan zitten. Ook [naam 3] geeft aan dat dit niet duidelijk was uitgelegd. [naam 2] verklaart dat de stagiaire pas bij de mat van [eiser] kwam toen zij al schreeuwde van de pijn. Volgens [naam 2] wist hij niet dat [eiser] in kleermakerszit op de mat zat.

5.4.

Tijdens de zitting heeft de advocaat van [eiser] herhaald dat uit de verklaringen in het dossier volgt dat de instructie over het plaatsnemen op de mat al dan niet verkeerd, of in ieder geval onduidelijk is gegeven. Ook heeft zij herhaald dat [de stagiair] op het moment van het incident niet in de buurt van de mat van [eiser] was, zodat er in die zin onvoldoende toezicht is gehouden.

5.5.

[eiser] zelf heeft tijdens de zitting echter aangegeven dat zij contact had met [de stagiair] op het moment dat zij op de mat zat, en de mat door haar klasgenoten was opgetild. Zoals in het proces-verbaal van de zitting is vastgelegd, heeft [eiser] tijdens de zitting gezegd:

“Toen ik op [de, rechtbank] mat zat, toen de mat boven was, heb ik gevraagd aan [de stagiair] : “zit ik goed?” Hij zei: “ja, je zit goed”. Toen hebben ze de mat laten vallen. (…) [de stagiair] stond dicht bij de mat, er was ook nog een mat naast mij. (…) Wat ik me kan herinneren over wat [de stagiair] heeft gezegd over wat degene op de mat moest doen, is alleen dat gezegd is dat je op de mat moest zitten. Ik zat in kleermakerszit. Omdat anderen een zere rug hadden, vroeg ik nog, zit ik goed. (…)”

5.6.

De rechtbank constateert dat de feitelijke toedracht zoals die door de advocaat van [eiser] in de dagvaarding en op de zitting is geschetst, afwijkt van het verhaal dat [eiser] op de zitting heeft verteld. Uit het verhaal van [eiser] volgt dat [de stagiair] in de buurt stond van de mat waar zij op zat. Haar advocaat geeft aan dat [de stagiair] niet in de buurt van de mat was. Volgens [eiser] heeft zij expliciet aan [de stagiair] gevraagd of de kleermakerszit waarin zij zat de juiste houding was. Uit de stellingen in de dagvaarding en de onderbouwing daarvan volgt juist dat er geen contact is geweest tussen [eiser] en [de stagiair] op het moment dat zij op de mat zat.

5.7.

De rechtbank heeft er begrip voor dat het lastig is om meerdere jaren na de betreffende gymles nog precies te kunnen herinneren hoe het allemaal is gegaan. Maar, zoals hiervoor in 5.1 al is aangegeven, is het aan [eiser] als eiseres om te stellen wat de feitelijke toedracht is geweest die maakt dat er sprake is van onzorgvuldig handelen. Doordat van de kant van eiseres verschillende en onderling tegenstrijdige versies van de feitelijke toedracht worden geschetst, is daaraan onvoldoende voldaan. Hoewel zowel het ontbreken van een instructie, het geven van een onjuiste instructie en het houden van onvoldoende toezicht ieder op zich zouden kunnen leiden tot de conclusie dat er sprake is geweest van onzorgvuldig handelen (indien dit zou komen vast te staan), is het niet aan de rechtbank om te kiezen wat de feitelijke toedracht is geweest.

5.8.

De rechtbank concludeert dan ook dat eiseres niet heeft voldaan aan de op haar rustende stelplicht. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank niet toekomt aan het geven van een bewijsopdracht. Bewijslevering kan juridisch gezien namelijk pas aan de orde komen als wel voldaan is aan de stelplicht (en de gedaagde partij die stellingen vervolgens voldoende gemotiveerd weerspreekt).

5.9.

De vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de gevorderde verklaring voor recht ten opzichte van NN sowieso al bij gebrek aan juridische grondslag zou zijn afgewezen.

Proceskosten

5.10.

[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:

  • -

    griffierecht € 676,00

  • -

    salaris advocaat € 1.196,00 (2 punten x tarief II € 598,00)

  • -

    nakosten € 173,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

  • Totaal € 2.045,00 ECLI:NL:RBZWB:2023:7341