Rb Overijssel 050214 school tov ouders niet toerekenbaar tekort geschoten bij het onderwijs van zoon met leesproblemen
- Meer over dit onderwerp:
Rb Overijssel 050214 school tov ouders niet toerekenbaar tekort geschoten bij het onderwijs van zoon met leesproblemen
4 De beoordeling
in conventie
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat [zoon] op [datum] 2013 meerderjarig is geworden. [zoon] is niet als eisende partij in de dagvaarding vermeld. Nu [A en B] voor zichzelf optreden en in deze procedure vergoeding vorderen van schade die zij persoonlijk hebben geleden als gevolg van de gestelde tekortkoming van ISE, brengt het voorgaande in de verdere beoordeling van deze zaak geen verandering.
4.2.
Alvorens de stellingen van partijen verder te bespreken overweegt de rechtbank dat aan ISE kan worden toegegeven dat de wijze en het tijdstip waarop [A en B] bij dagvaarding en bij akte (na comparitie) producties in het geding hebben gebracht niet geheel in overeenstemming is met hetgeen daarover in het geldende procesreglement en de vaste jurisprudentie is bepaald. Nu ISE zowel ter comparitie als in de antwoordakte na comparitie uitgebreid verweer heeft gevoerd, acht de rechtbank ISE hierdoor echter niet dusdanig in haar belangen geschaad dat, zoals door ISE is verzocht, de producties volledig buiten beschouwing moeten worden gelaten. Het voorgaande geldt niet voor de producties die [A en B] voorafgaand aan de comparitie in het geding hebben willen brengen.
Ter comparitie heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat zij deze producties wegens strijd met de goede procesorde niet in haar beoordeling zal betrekken.
4.3.
Allereerst is de door [A en B] gestelde dyslexie van [zoon] door ISE betwist. Het Lumeijn heeft in het onderzoeksrapport van 9 november 2011 geconcludeerd dat bij [zoon] geen sprake is van dyslexie. Voorts komt uit het onderzoeksverslag van het Regionaal Instituut voor Dyslexie van 12 november 2013 naar voren dat bij [zoon] sprake is van leesproblemen, dat onduidelijk is of deze problemen het gevolg zijn van dyslexie en dat er aanwijzingen zijn dat de oorzaak daarvan is gelegen in een onderwijsachterstand omdat [zoon] het basisonderwijs niet in de Nederlandse taal heeft gevolgd. Gelet op deze onderzoeksbevindingen en het feit dat [A en B] ter comparitie en in de nadien in het geding gebrachte akte niet zozeer dyslexie als oorzaak van het bestaande leesprobleem bij [zoon] hebben benadrukt, gaat de rechtbank er bij de verdere beoordeling vanuit dat bij [zoon] geen sprake is van dyslexie.
4.4.
Tussen partijen lijkt verder niet in geschil te zijn dat bij [zoon] leesproblemen zijn vastgesteld die veroorzaakt lijken te zijn door een onderwijsachterstand. De rechtbank begrijpt dat de klachten van [A en B] erop neerkomen dat zij vinden dat ISE deze leesproblemen eerder had behoren te ontdekken en dat ISE onvoldoende passend onderwijs en passende begeleiding aan [zoon] heeft geboden. ISE heeft gemotiveerd aangevoerd dat zij diverse maatregelen heeft getroffen om [zoon] te begeleiden en te motiveren zodat hij goede studieresultaten zou behalen. De werkhouding van [zoon] en de gedragsproblemen die ISE met hem heeft ervaren vormden daarbij een obstakel. In verband met tegenvallende studieresultaten heeft ISE diverse tests laten uitvoeren en is in aansluiting op de resultaten hiervan begeleiding en ondersteuning aangeboden. De setting waarin [zoon] zijn examens heeft afgelegd is door ISE bovendien maximaal gefaciliteerd en “dyslexieproof” ingericht.
4.5.
De op ISE rustende verplichting tot het bieden van onderwijs en ondersteuning dient als inspanningsverbintenis te worden beschouwd. Dit betekent dat de school aan haar verplichting heeft voldaan als zij bij de uitvoering daarvan de vereiste zorg heeft betracht. Het ligt op de weg van [A en B] om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat ISE zich onvoldoende heeft ingespannen. In het licht van het voorgaande, stelt de rechtbank vast dat [A en B], gegeven de werkhouding en de door ISE ervaren gedragsproblemen van [zoon] - die [A en B] op zichzelf niet hebben betwist - niet hebben geconcretiseerd op welk moment ISE de thans geconstateerde leesproblemen eerder had kunnen ontdekken. Evenmin zijn feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat het geboden onderwijs en de ondersteuning onvoldoende waren toegesneden op de behoeften van [zoon] die op dat moment (redelijkerwijs) kenbaar waren voor ISE. De enkele bevindingen in het onderzoeksrapport van het Regionaal Instituut voor Dyslexie van 12 november 2013, die overigens niet volledig in tegenspraak lijken te zijn met de onderzoeksbevindingen van Het Lumeijn in 2011, brengen naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf nog niet mee dat ISE onvoldoende passend onderwijs en passende begeleiding heeft geboden én dat haar daarvan een verwijt te maken valt.
4.6.
Het vorenstaande brengt mee dat [A en B] ter zake van hun standpunt dat ISE tekortgeschoten is in de op haar rustende inspanningsverbintenis niet aan hun stelplicht hebben voldaan. De rechtbank voegt hier nog aan toe dat [A en B] eveneens onvoldoende hebben onderbouwd dat zij hierdoor schade hebben geleden. Zo hebben zij geen stukken overgelegd waaruit kan blijken tot welke begeleiding ISE heeft geadviseerd en wat de kosten daarvan zijn geweest. Ook hebben zij onvoldoende onderbouwd wat de reden voor deze begeleiding is geweest en dat deze begeleiding onnodig zou zijn geweest indien ISE haar verplichting uit de overeenkomst correct was nagekomen.
4.7.
Het tweede verwijt dat [A en B] ISE maken is dat ISE [zoon] in januari 2012 zonder toestemming van [A en B] heeft verwijderd van het internaat en ondergebracht bij een gastgezin buiten het schoolterrein van ISE. ISE heeft gemotiveerd aangevoerd dat zij reden had om [zoon] te schorsen en te verwijderen uit het internaat en dat in de mogelijkheid tot schorsing en verwijdering is voorzien in de artikelen 6, 7 en 8 van de overeenkomst. [A en B] hebben hier niets, althans onvoldoende, tegen ingebracht en evenmin nader onderbouwd waarom ISE desondanks haar verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen. Ook op dit punt hebben [A en B] derhalve niet voldaan aan hun stelplicht.
4.8.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat de vorderingen van [A en B] zullen worden afgewezen. ECLI:NL:RBOVE:2014:3326