Rb 's-Gravenhage 140512 hersenletsel na klap met schep door medeleerling;school niet aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
Rb 's-Gravenhage 140512 hersenletsel na klap met schep door medeleerling; ouders aansprakelijk, school niet
- kosten gevorderd 31,1 uur, toegewezen; 22,1/2 uur x €230, + 6,5 % + 19 %
3. Het geschil
3.1. [Wettelijke vertegenwoordigers van X]. verzoeken de kantonrechter – samengevat – te bepalen dat een van de verweerders aansprakelijk is voor het ongeval van X en vast te stellen welke partij dit is/dit zijn. Voorts verzoeken [Wettelijke vertegenwoordigers van X]. de kantonrechter vast te stellen dat de kosten van de procedure voor vergoeding in aanmerking komen.
3.2. [Wettelijke vertegenwoordigers van X]. leggen – samengevat – aan hun verzoek ten grondslag dat Y X tijdens het spelen in de zandbak met een schep op zijn hoofd heeft geslagen als gevolg waarvan X ernstig hersenletsel heeft opgelopen. Zowel Jeugdformaat als de Onderwijsgroep zijn aansprakelijk voor de schade die X als gevolg daarvan heeft geleden en nog zal lijden, omdat zij – gelet op de leeftijd en de bijzondere aard van de leerlingen van de school – tekort zijn geschoten in hun zorgplicht om voldoende toezicht te houden op de kinderen op het schoolplein. Op grond van het bepaalde in artikel 6:169 lid 1 BWjuncto artikel 6:164 BW zijn [Wettelijke vertegenwoordigers van Y] als ouders van Yaansprakelijk voor de onrechtmatige gedraging van Y, zodat zij op die grond gehouden zijn de schade van X te vergoeden, aldus nog steeds [Wettelijke vertegenwoordigers van X].
3.3. Verweerders voeren verweer. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
Behandeling in een deelgeschilprocedure?
4.1. Ter beoordeling staat in de eerste plaats of het verzoek van [Wettelijke vertegenwoordigers van X]. zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w- 1019cc Rv, zoals [Wettelijke vertegenwoordigers van X]. hebben gesteld en verweerders hebben betwis[X]
4.2. De kantonrechter overweegt dat de deelgeschilprocedure volgens de memorie van toelichting bij de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid biedt in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen. Zij krijgen hiermee een extra instrument ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 2). Gezien de ratio van de deelgeschilprocedure om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient de kantonrechter te toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daartoe zal beoordeeld moeten worden of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure (31518, nr. 3, p. 10).
4.3. Bij de beoordeling van de vraag of het onderhavige geschil zich leent voor beoordeling in een deelgeschilprocedure stelt de kantonrechter voorop dat indien een beslissing op het verzoek niet direct zal leiden tot een vaststellingovereenkomst omdat tussen partijen meerdere geschilpunten bestaan, dit niet maakt dat het verzoek niet geschikt is voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Volgens de memorie van toelichting (31518, nr. 8, p. 9) is immers geen beletsel dat er mogelijk meerdere deelgeschilprocedures nodig zullen blijken te zijn om tot een alomvattende afwikkeling van de zaak te komen. Van belang is dat partijen door de verzochte beslissing weer aan de onderhandelingstafel kunnen plaatsnemen. Niet is vereist dat vast komt te staan dat partijen na een beslissing op het verzoek een vaststellingsovereenkomst zullen sluiten, zoals door [Wettelijke vertegenwoordigers van Y] en RVS is betoogd. Voldoende is dat de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Hoewel niet is gebleken dat tussen [Wettelijke vertegenwoordigers van X]. en de Onderwijsgroep buitengerechtelijke onderhandelingen hebben plaatsgevonden, zoals de Onderwijsgroep heeft aangevoerd, verwacht de kantonrechter dat alle betrokken partijen na een beslissing op het verzoek de buitengerechtelijke onderhandelingen kunnen voortzetten. Nu uit het onderstaande zal blijken dat er geen nadere bewijslevering of deskundigenonderzoek noodzakelijk is om een beslissing op het verzoek te kunnen nemen, is de kantonrechter van oordeel dat de verzochte beslissing een voldoende bijdrage levert aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst om op te kunnen wegen tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure.
Inhoudelijke behandeling
4.4. Allereerst is aan de orde de vraag naar de toedracht van het ongeval. Anders dan [Wettelijke vertegenwoordigers van Y] en RVS hebben betoogd, is de door [Wettelijke vertegenwoordigers van X]. gestelde toedracht – dat YX tijdens het spelen in de zandbak met een schep heeft geslagen – in voldoende mate komen vast te staan. Uit het door [Pedagogisch medewerker 1] ingevulde incidentenformulier (zie hiervoor onder 2.4) en de door [Wettelijke vertegenwoordigers van X]. overgelegde brief van [Leidinggevende daghulp] (zie hiervoor onder 2.5) volgt dat [Pedagogisch medewerker 1] en [Leidinggevende daghulp] ervan uit gingen dat X door een andere leerling (Y) is geslagen met een schep. In de brief van [Leidinggevende daghulp] staat bovendien dat twee andere leerlingen hebben verteld dat YX op zijn hoofd heeft geslagen. Dat dit verklaringen van kinderen betreffen en niet van volwassenen, maakt – anders dan [Wettelijke vertegenwoordigers van Y] en RVS hebben betoogd – nog niet dat hieraan geen waarde kan worden toegekend. Het voorgaande vindt steun in het feit dat Y na het ongeval door de school is geschorst [X] Daarnaast strookt het verweer van [Wettelijke vertegenwoordigers van Y] en RVS niet met de houding die [Wettelijke vertegenwoordigers van Y] direct na het ongeval van X hebben ingenomen. Hoewel zij door de school op de hoogte waren gebracht van het incident in de zandbak, hebben [Wettelijke vertegenwoordigers van Y] niet direct betwist dat YX heeft geslagen. Ook niet nadat zij door [Wettelijke vertegenwoordigers van X]. aansprakelijk waren gesteld (zie de e-mail onder 2.8). Ter zitting is ook door mevrouw Engels verklaard dat zij niks tegen de schorsing van Y hadden ondernomen. Ook heeft zij verklaard dat Y thuis niet heeft gezegd dat iemand anders X had geslagen of dat er sprake was van een stoeipartij, zulks terwijl niet is weersproken dat X een bult op zijn hoofd had.
4.5. Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang genomen, hebben [Wettelijke vertegenwoordigers van Y] en RVS de gestelde toedracht van het ongeval onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat voor de verdere beoordeling van de vraag naar aansprakelijkheid ervan uit wordt gegaan dat Y X met een schep op zijn hoofd heeft geslagen.
4.6. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat Y onrechtmatig jegens X heeft gehandeld. Uit artikel 6:169 lid 1 BW juncto artikel 6:164 BW volgt dat in de situatie waarin door het kind, dat de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt, onrechtmatig is gehandeld, diegene die het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefenen vervangend aansprakelijk zijn. Gelet hierop faalt het verweer van [Wettelijke vertegenwoordigers van Y] en RVS dat [Wettelijke vertegenwoordigers van X]. niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek jegens [Wettelijke vertegenwoordigers van Y] omdat zij uitsluitend uit eigen hoofde aansprakelijk kunnen worden gesteld en niet als wettelijk vertegenwoordigers van Y. Op grond van voornoemd artikel zijn de ouders uit hoofde van hun ouderlijk gezag aansprakelijk. Nu bovendien voor de vestiging van aansprakelijkheid voldoende is dat enige schade is geleden en dit voldoende is komen vast te staan – X heeft als gevolg van het ongeval een hersenkneuzing opgelopen – en nu het bepaalde in artikel 6:169 lid 1 BW een risicoaansprakelijkheid behelst, dient te worden geconcludeerd dat (in ieder geval) [Wettelijke vertegenwoordigers van Y] aansprakelijk zijn voor de schade die X als gevolg van het ongeval heeft geleden. De kantonrechter is echter van oordeel dat op dit moment bij gebrek aan medische informatie niet kan worden vastgesteld wat de aard en omvang van de schade is die X als gevolg van het ongeval heeft geleden alsmede of de schade in causaal verband staat met het ongeval. Dit zal door [Wettelijke vertegenwoordigers van X]. na deze procedure nader moeten worden onderbouwd en eventueel nog moeten worden bewezen.
4.7. Wellicht ten overvloede merkt de kantonrechter op dat niet kan worden geoordeeld dat RVS als aansprakelijkheidsverzekeraar van [Wettelijke vertegenwoordigers van Y] aansprakelijk is voor de door X geleden schade. [Wettelijke vertegenwoordigers van X]. hebben mogelijk op grond van het bepaalde in artikel 7:954 BW de mogelijkheid om rechtstreeks van RVS betaling te vorderen van hetgeen [Wettelijke vertegenwoordigers van Y], die voor de schade aansprakelijk zijn, van RVS te vorderen hebben, hetgeen in het onderhavige deelgeschil niet aan de orde is.
4.8. Ten aanzien van de vraag of Jeugdformaat en/of de Stichting onrechtmatig hebben gehandeld – welke vraag tevens van belang is met het oog op een mogelijke regresvordering van [Wettelijke vertegenwoordigers van Y] en/of RVS – wordt vooropgesteld dat volgens vaste jurisprudentie op een school een bijzondere zorgplicht rust ten aanzien van de gezondheid en veiligheid van de leerlingen die aan haar zorg zijn toevertrouwd en onder haar toezicht staan. Deze bijzondere zorgplicht houdt in dat een school alle inspanningen moet verrichten die redelijkerwijze van haar kunnen worden gevergd om een veilig schoolklimaat te bieden. Daarbij wordt opgemerkt dat deze bijzondere zorgplicht een inspanningsverbintenis is en geen resultaatsverplichting.
4.9. Indien en voor zover [Wettelijke vertegenwoordigers van X]. hebben bedoeld te betogen dat Jeugdformaat en de Onderwijsgroep gelet op de leeftijd en de bijzondere aard van de leerlingen – kinderen met gedragsstoornissen en/of psychische problemen – permanent toezicht hadden moeten houden op de kinderen, die in de zandbak aan het spelen waren, volgt de kantonrechter dit betoog niet. De onder 4.8 bedoelde bijzondere zorgplicht reikt niet zover dat steeds op iedere leerling – ook bij leerlingen met gedragsstoornissen of psychische problemen en derhalve ook bij Y, die volgens [Wettelijke vertegenwoordigers van X]. al meerdere keren kinderen zou hebben geslagen – rechtstreeks toezicht wordt gehouden, zodanig dat elke onregelmatigheid direct wordt opgemerkt en direct kan worden ingegrepen. Het stellen van een dergelijke eis gaat de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm te boven.
4.10. Naar de Onderwijsgroep onweersproken heeft betoogd bestaan de groepen op de school uit maximaal 12 kinderen, waarbij één docent en twee pedagogisch medewerkers zijn betrokken. Wanneer de kinderen buiten spelen wordt volgens de Onderwijsgroep en Jeugdformaat altijd door twee medewerkers toezicht gehouden. Dit is als zodanig niet door [Wettelijke vertegenwoordigers van X]. weersproken. Deze gebezigde wijze van toezicht – twee medewerkers op 12 kinderen – op het schoolplein acht de kantonrechter – ook bij deze leerlingen – niet ongebruikelijk en niet onverantwoord. Dat één van de twee medewerkers (om welke reden dan ook) zeer kort het schoolplein heeft verlaten, maakt dat niet anders. Daarbij acht de kantonrechter van belang dat het geven van een klap in een ogenblik gebeurt en dit zelfs bij één op één toezicht niet altijd is te voorkomen. De kantonrechter verwerpt het betoog van [Wettelijke vertegenwoordigers van X]. dat Y X minimaal drie keer met een schep heeft geslagen, nu dit betoog eerst ter zitting is gevoerd en niet concreet is onderbouwd, zodat het ervoor wordt gehouden dat X één keer door Y met een schep op zijn hoofd is geslagen.
4.11. Ook de keuze van het speelmateriaal in de zandbak, een schep, leidt er niet toe dat moet worden geoordeeld dat de Onderwijsgroep en Jeugdformaat onrechtmatig hebben gehandeld, zoals [Wettelijke vertegenwoordigers van X]. hebben betoogd. Onweersproken is immers dat het een normale kunststof schep betrof waarmee kinderen doorgaans in de zandbak spelen. Er is derhalve door de Onderwijsgroep en Jeugdformaat geen materiaal gebruikt dat als zodanig ongeschikt is voor kinderen. Dat het hier gaat om kinderen met psychische problemen en/of gedragsstoornissen maakt dat niet anders. Immers, ook bij extra of permanent toezicht valt niet uit te sluiten dat alsnog met de schep wordt geslagen. Daarbij merkt de kantonrechter op dat met vrijwel ieder voorwerp (zoals pennen, potloden, boeken etc.) schade kan worden veroorzaakt, wanneer deze voorwerpen worden gebruikt voor een ander doel waarvoor deze zijn gemaakt (bijvoorbeeld door daarmee een ander kind te slaan). De Onderwijsgroep en Jeugdformaat kan dan ook niet worden verweten dat zij bij de keuze van het speelmateriaal geen rekening hebben gehouden met de leeftijd en de aard van de kinderen, althans dat zij als toezichthouder rekening hadden moeten houden met het feit dat de kinderen met een schep aan het spelen waren.
4.12. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat Jeugdformaat en de Onderwijsgroep niet onrechtmatig hebben gehandeld en daarom ook niet aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het ongeval van X. Gelet hierop behoeven de andere verweren van Jeugdformaat, Amlin en de Onderwijsgroep geen bespreking meer.
PIV-site ook op: LJN BW6816