Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 310114 tandarts schiet tekort bij gebitssanering; essentiële omstandigheid mbt beethoogte niet in aanmerking genomen door hof

HR 310114 tandarts schiet tekort bij gebitssanering; essentiële omstandigheid mbt beethoogte niet in aanmerking genomen door hof

conclusie A-G Wuisman strekt tot vernietiging; ECLI:NL:PHR:2013:1148

3 Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Eiseres tot cassatie onder 1 (hierna: [eiseres 1]) heeft in de periode van december 2003 tot en met januari 2004 een uitgebreide sanering van haar gebit ondergaan op grond van een met [verweerster] gesloten geneeskundige behandelingsovereenkomst. De sanering bestond eruit dat op het ondergebit kronen zijn geplaatst en op het bovengebit gouden kappen met (uitneembare) frameprotheses.
(ii) Doordat [eiseres 1] een ernstige vorm van tandartsenangst had, was haar gebit slecht bijgehouden. Bovendien moest vanwege die angst het merendeel van de door [verweerster] uitgevoerde handelingen plaatsvinden onder volledige narcose.
(iii) Na uitvoering van de tandheelkundige aanpassingen bleek bij [eiseres 1] sprake te zijn van een onjuiste beethoogte in die zin dat de lengte van de tanden in de boven- en onderkaak te groot was. Daardoor werden bijten, kauwen, spreken en slikken belemmerd. Na vergeefs pogingen te hebben gedaan om het probleem met bijslijpen te verhelpen, heeft [verweerster] [eiseres 1] verwezen naar een ziekenhuis voor verdere behandeling. Daar heeft tandarts [de tandarts 1] na de vaststelling dat de beethoogte 5 mm te hoog was, die hoogte verlaagd.

3.2
[eisers] hebben in dit geding gevorderd [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [eiseres 1] van een bedrag van € 7.000,-- voor vergoeding van immateriële schade, en tot betaling aan haar echtgenoot, eiser tot cassatie onder 2 (hierna: [eiser 2]) van een bedrag van € 1.309,96 wegens gemaakte reiskosten en gederfde vakantiedagen. [eisers] hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat [verweerster] jegens [eiseres 1] is tekortgeschoten bij het uitvoeren van de tandheelkundige behandeling. 
De rechtbank heeft [verweerster] veroordeeld tot betaling aan [eiseres 1] respectievelijk [eiser 2] van bedragen groot € 1.000,-- respectievelijk € 1.015,76.

3.3
Het heeft in rov. 4 vooropgesteld dat het enkele feit dat er na de behandeling van het gebit van [eiseres 1] door [verweerster] sprake was van een beethoogte die 5 mm afweek van de natuurlijke beethoogte, niet kan leiden tot de conclusie dat [verweerster] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst, gegeven de concrete omstandigheden waaronder [verweerster] de behandelingen moest uitvoeren. Daarbij heeft het hof van belang geacht dat tandarts [de tandarts 1] als getuige heeft verklaard dat het bepalen van de juiste beethoogte een kwestie van proberen is, waarbij een beredeneerde keuze op basis van een afweging van uiterlijk en functie vereist is, hetgeen volgens [de tandarts 1] in de situatie van [eiseres 1] een tijdrovend proces zou zijn geweest. Gesteld noch gebleken is dat [verweerster] deze handelwijze niet heeft gevolgd, aldus het hof. Voorts heeft het hof betekenis gehecht aan het feit dat [verweerster] ervoor heeft gekozen om nog tijdens de behandeling [eiseres 1] door te verwijzen naar een – zoals [verweerster] heeft gesteld – nog meer gespecialiseerde tandarts, die alleen bijzondere tandheelkundige behandelingen uitvoert. Het hof heeft gewezen op het betoog van [eiseres 1] dat [verweerster] haar heeft doorverwezen op het moment waarop [verweerster] “ook niet meer [wist] wat te doen”, maar het hof is daaraan voorbijgegaan omdat [eiseres 1] niet heeft betwist dat de behandeling door [verweerster] ten tijde van de doorverwijzing nog niet was afgerond.
Na in rov. 5 nog een argument van [eisers] te hebben verworpen, heeft het hof in rov. 6 geoordeeld dat [verweerster] niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. Het hof heeft het eindvonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van [eisers] alsnog afgewezen.

3.4.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft vooropgesteld dat het enkele feit dat na de behandeling door [verweerster] sprake was van een beethoogte die 5 mm afweek van de natuurlijke beethoogte, niet kan leiden tot de conclusie dat [verweerster] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. Het onderdeel betoogt dat het hof daarbij had moeten betrekken dat volgens [verweerster] de beet toen al dramatisch was ingeslepen.
3.4.2
Deze klacht slaagt. Nu het hof geen feiten heeft vastgesteld die afwijken van de door de rechtbank vastgestelde feiten, moet in cassatie uitgangspunt zijn dat, zoals de rechtbank in rov. 2.3.1 van haar eindvonnis heeft overwogen, sprake was van een afwijking van 5 mm nadat [verweerster] de beet “dramatisch” had ingeslepen zonder enige verbetering. Hieruit volgt dat de afwijking aanvankelijk aanzienlijk groter moet zijn geweest. Uit het arrest van het hof blijkt niet of het deze omstandigheid – die in ieder geval van essentieel belang is voor de beoordeling van de zorgvuldigheid van de behandeling door [verweerster] – in aanmerking heeft genomen bij zijn beoordeling of [verweerster] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de behandelingsovereenkomst. Aldus heeft het hof zijn beslissing ontoereikend gemotiveerd.

3.5
Het middel behoeft voor het overige geen behandeling. ECLI:NL:HR:2014:218