Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Oost-Brabant 210217 onterecht getrokken tanden; afgewezen verzoek voorschot terzake van BGK vanwege opstelling advocaat

Rb Oost-Brabant 210217 onterecht getrokken tanden; afgewezen verzoek voorschot terzake van BGK vanwege opstelling advocaat 
-kosten gevorderd: € 4.713,55 (15 uur à € 245,- per uur, plus 6% kantoorkosten en 21% btw) + griffierecht. Deelgeschil onterecht ingesteld, kostenvergoeding afgewezen.

2 De feiten
2.1.
[naam rechthebbende] (geboren in [geboortejaar] ) lijdt aan ernstige parodontitis. In verband hiermee is zij in mei 2012 door haar tandarts verwezen naar het ziekenhuis om de nog aanwezige tanden en kiezen onder narcose te verwijderen en een (door de tandarts te vervaardigen) immediaat overkappingsprothese te plaatsen. De tandarts schrijft daarbij: “(33, 43 en 44 overkappen)”.

2.2.
Op 7 juni 2012 heeft [naam rechthebbende] in het ziekenhuis een intakegesprek gevoerd met kaakchirurg [naam kaakchirurg 1] (hierna: [naam kaakchirurg 1] ). [naam kaakchirurg 1] heeft vergeten in de status te vermelden dat de tanden 33, 43 en 44 in de onderkaak moesten blijven staan, waardoor het heeft kunnen gebeuren dat de kaakchirurg [naam kaakchirurg 2] op 13 juni 2012 alle tanden en kiezen, en dus ook de drie tanden in de onderkaak, heeft verwijderd. [naam rechthebbende] had kort daarvoor bij haar tandarts nog een uitgebreide wortelkanaalbehandeling ondergaan om de drie tanden die zouden blijven zitten te prepareren voor een klikgebit.

2.3.
[naam kaakchirurg 1] heeft direct de door hem gemaakte fout erkend en hiervoor zijn excuses aangeboden. Hij heeft aangeboden de kosten voor de wortelkanaalbehandeling te zullen dragen en kosteloos in een oplossing voor de onderkaak te zullen voorzien. Met [naam rechthebbende] sprak hij af dat bij haar twee implantaten zouden worden geplaatst in de onderkaak. Dit zou gaan plaatsvinden na 3 september 2012. Omdat [naam rechthebbende] had aangegeven met de prothese aan de bovenkaak niet overweg te kunnen, heeft [naam kaakchirurg 1] uit coulance tevens aangeboden op kosten van het ziekenhuis ook in de bovenkaak te implanteren, maar daarvoor bleek te weinig bot aanwezig. Een beslissing over de bovenkaak werd daarom uitgesteld, ook omdat [naam rechthebbende] op dat moment geen klachten meer had aan de bovenkaak.

2.4.
[naam kaakchirurg 1] heeft de geplande operatie voor het aanbrengen van implantaten in de onderkaak afgezegd omdat ze dat op dat moment vanwege psychische problemen niet aankon.

2.5.
In januari 2013 heeft het ziekenhuis contact opgenomen met [naam rechthebbende] , die inmiddels onder bewind was gesteld. [naam rechthebbende] gaf toen opnieuw aan voorlopig geen behandeling te willen van de onderkaak. [naam kaakchirurg 1] sprak vervolgens met de tandarts van [naam rechthebbende] af dat zij contact zou opnemen met het ziekenhuis als [naam rechthebbende] bereid zou zijn de operatie te ondergaan.

2.6.
In een brief van 14 mei 2014 heeft de toenmalig advocaat van [naam rechthebbende] , mr. L. Bastiaans uit Eindhoven (hierna: mr. Bastiaans), namens [naam rechthebbende] het ziekenhuis aansprakelijk gesteld en aangedrongen op een intake waarin met [naam rechthebbende] kon worden gesproken over de mogelijkheden om implantaten aan te brengen en alsnog een vast gebit of anders een klikgebit te krijgen in plaats van het kleefgebit dat [naam rechthebbende] op dat moment droeg.

2.7.
In augustus 2014 heeft [naam kaakchirurg 1] opnieuw onderzoek gedaan en vastgesteld dat de onderkaak van [naam rechthebbende] inmiddels niet meer geschikt was voor het aanbrengen van implantaten zonder verbreding van de kaak met kunstbot. [naam kaakchirurg 1] heeft dit met [naam rechthebbende] besproken.

2.8.
In een brief van 30 oktober 2014 heeft mr. Bastiaans het ziekenhuis laten weten dat [naam rechthebbende] de hersteloperaties zoals voorgesteld door [naam kaakchirurg 1] graag wilde laten uitvoeren en dat zij een afspraak zou inplannen bij [naam kaakchirurg 1] om een en ander verder te bespreken.
Tevens diende mr. Bastiaans bij het ziekenhuis een nota in ad € 1.776,- voor haar werkzaamheden tot dat moment.

2.9.
Op 8 december 2014 heeft [naam kaakchirurg 1] in een gesprek met [naam rechthebbende] uitgelegd wat de voorgestelde operaties aan onderkaak en bovenkaak precies inhielden. Naar aanleiding van een vraag van [naam rechthebbende] heeft [naam kaakchirurg 1] tijdens dit gesprek aangegeven dat hij altijd over een overkappingsprothese heeft gesproken en niet over een vaste brug constructie.
Na dit gesprek heeft [naam kaakchirurg 1] [naam rechthebbende] niet meer terug gezien.

2.10.
In januari 2015 heeft mr. Leemhuis het dossier van [naam rechthebbende] van zijn vertrekkende collega mr. Bastiaans overgenomen en op 8 januari 2015 heeft hij een nota verstuurd aan het ziekenhuis ad € 149,29 voor de werkzaamheden van mr. Bastiaans in dit dossier tot haar vertrek op 31 december 2014.

2.11.
Op 5 februari 2015 heeft het ziekenhuis de twee nota’s voor de werkzaamheden van mr. Bastiaans van in totaal € 1.925,76 betaald.

2.12.
In een brief van 23 februari 2015 heeft mr. Leemhuis het ziekenhuis laten weten dat [naam rechthebbende] zich niet langer wil laten behandelen in het ziekenhuis omdat het aanbrengen van (een voorbereiding voor) een klikgebit, zoals door [naam kaakchirurg 1] voorgesteld, uitdrukkelijk niet conform de eerder gemaakte afspraak is. Afgesproken was volgens mr. Leemhuis het aanbrengen van een vast gebit middels het inbrengen van implantaten. Hij vraagt het ziekenhuis aansprakelijkheid te erkennen en te bevestigen dat zij de kosten van een behandeling elders voor haar rekening zal nemen.

2.13.
In een brief van 16 maart 2015 heeft het ziekenhuis aansprakelijkheid erkend voor het verwijderen van de drie elementen in de onderkaak van [naam rechthebbende] en aangeboden de kosten te vergoeden voor het plaatsen van twee implantaten in de onderkaak, zijnde ongeveer € 1.450,-. Aanvullend heeft het ziekenhuis aangeboden de kosten van een overkappingsprothese voor de onderkaak van omstreeks € 2.230,- te zullen vergoeden. Het ziekenhuis heeft aangegeven geen aansprakelijkheid te erkennen voor het feit dat de onderkaak van [naam rechthebbende] inmiddels mogelijk verbreed zal moeten worden alvorens de implantaten geplaatst kunnen worden, omdat het afzeggen van de oorspronkelijk geplande ingreep en het vervolgens niet meer verschijnen en niet maken van een nieuwe afspraak, het ziekenhuis niet kan worden verweten. Het ziekenhuis heeft aangegeven de wens van [naam rechthebbende] om zich elders te laten behandelen te respecteren en heeft mr. Leemhuis gevraagd om binnen twee weken te reageren op het gedane aanbod voor afdoening.

2.14.
In de periode van mei 2015 tot juli 2016 heeft vervolgens meermaals contact plaatsgevonden tussen mr. Leemhuis en het ziekenhuis, althans haar verzekeraar Centramed. Deze contacten gingen onder meer over de wens van [naam rechthebbende] om de kosten voor een nieuw kleefgebit van het ziekenhuis vergoed te krijgen (in verband waarmee het ziekenhuis in augustus 2015 een voorschot heeft betaald van € 1.500,-) en over de door [naam rechthebbende] gewenste schadevergoeding in natura in de vorm van een vaste onderkaakconstructie en dus niet in de vorm van implantaten voor bevestiging van een klikgebit. Mr. Leemhuis heeft in die tijd ook een verzoekschrift ex artikel 186 Rv ingediend om [naam kaakchirurg 1] en [naam rechthebbende] als getuigen te horen, welke verhoren uiteindelijk geen doorgang hebben gevonden. Mr. Leemhuis heeft in deze periode voor in totaal € 8.244,94 aan nota’s verzonden aan het ziekenhuis voor de door hem verrichte werkzaamheden. Deze nota’s zijn door het ziekenhuis niet betaald.

2.15.
Omdat het partijen niet lukte tot een regeling te komen, heeft mr. Leemhuis begin juli 2016 een deelgeschil en een verzoek voorlopig deskundigenbericht aangekondigd.

2.16.
Het ziekenhuis heeft vervolgens op 7 juli 2016 besloten tot eenzijdige afwikkeling over te gaan volgens afspraken die naar haar mening eerder met [naam rechthebbende] en haar advocaat waren gemaakt. Het ziekenhuis heeft besloten tot betaling van een in haar ogen volledige schadevergoeding van in totaal € 10.500,-. Rekening houdend met het betaalde voorschot onder algemene titel van € 1.500,- en het eerder betaalde voorschot op de buitengerechtelijke kosten van € 1.925,78, heeft het ziekenhuis het resterende bedrag van € 7.074,22 op de derdengeldrekening van het kantoor van mr. Leemhuis gestort. Daarbij heeft het ziekenhuis aangegeven haar aanbod - om kosteloos een herstelbehandeling van de onderkaak te geven (het plaatsen van twee implantaten in de onderkaak, eventueel met een beperkte osteoplastiek met local-regionaal bot aangevuld met Bio-Boss) - nog te handhaven gedurende anderhalf jaar, ingaande per 1 juli 2016.

2.17.
[naam rechthebbende] heeft vervolgens op 19 juli 2016 haar verzoekschriften ingediend.

3 Het deelgeschil
3.1.
[naam rechthebbende] verzoekt de rechtbank om (1) het ziekenhuis te veroordelen tot betaling van een aanvullend voorschot van € 11.387,31 ter zake van buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, (2) de kosten van het deelgeschil te begroten op een bedrag van € 4.713,55 en het ziekenhuis te veroordelen tot betaling hiervan, en (3) het ziekenhuis te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht dat wordt/is geheven in verband met dit verzoek in deelgeschil en met het verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek (zaak C/01/311487 / EX RK 16-155).

3.2.
[naam rechthebbende] voert ter onderbouwing van haar verzoek sub (1) kort gezegd aan dat haar advocaat bij het ziekenhuis in totaal € 10.170,70 aan buitengerechtelijke kosten in rekening heeft gebracht, waarvan tot op het moment dat deze deelgeschilprocedure door [naam rechthebbende] werd aangekondigd (5 juli 2016) door het ziekenhuis slechts € 1.925,76 was vergoed. Nadien zijn de buitengerechtelijke kosten volgens [naam rechthebbende] verder opgelopen doordat haar advocaat tijd (7 uur) heeft moeten besteden aan het opstellen van een verzoekschrift tot het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek (door twee deskundigen) en tijd (begroot: 3 uur) zal moeten besteden aan de behandeling van dat verzoek, waarmee in totaal nog een bedrag van € 3.142,37 zal zijn gemoeid. In totaal staat daarom volgens [naam rechthebbende] nog een bedrag aan buitengerechtelijke kosten open van € 11.387,31 (inclusief btw).

3.3.
Volgens [naam rechthebbende] is voldaan aan de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets. Mocht uiteindelijk blijken dat de buitengerechtelijke kosten relatief hoog zijn in verhouding tot de omvang van de te vergoeden schade, dan is dat volgens [naam rechthebbende] te wijten aan het ziekenhuis. [naam rechthebbende] stelt daartoe onder meer dat het ziekenhuis heeft geweigerd een gesprek te arrangeren tussen [naam rechthebbende] en [naam kaakchirurg 1] , waardoor [naam rechthebbende] lange tijd met vragen bleef zitten wat haar dwong een verzoek voorlopig getuigenverhoor in te dienen, dat het ziekenhuis bij de afwikkeling geen enkel begrip heeft getoond voor de psychiatrische problematiek van [naam rechthebbende] , dat het ziekenhuis een coulanceaanbod ten aanzien van de bovenkaak later weer heeft ingetrokken, en dat het ziekenhuis ten onrechte is blijven hangen in de gedachte dat de schade van [naam rechthebbende] beperkt is omdat zij spoedig na de fout een hersteloperatie had kunnen ondergaan waarmee zij in dezelfde situatie zou zijn gebracht als zij zou hebben verkeerd als de fout niet zou zijn gemaakt.

3.4.
Ter onderbouwing van haar verzoek sub (2) voert [naam rechthebbende] aan dat haar advocaat aan de voorbereiding, voorbespreking en het opstellen van het verzoekschrift 12 uur heeft besteed en aan de bestudering van het verweerschrift en de zitting (inclusief reistijd) naar verwachting 3 uur zal besteden, zodat zij, uitgaande van een uurtarief van € 245,-, te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 21% btw, op grond van artikel 1019aa Rv en artikel 6:96 lid 2 BW een bedrag kan vorderen van € 4.713,55.

3.5.
Het ziekenhuis voert gemotiveerd verweer en pleit voor niet-ontvankelijkverklaring althans afwijzing van de verzoeken.

4 De beoordeling
Aanvullend voorschot buitengerechtelijke kosten
4.1.
In dit deelgeschil vraagt [naam rechthebbende] de rechtbank om het ziekenhuis te veroordelen tot betaling van een aanvullend voorschot van € 11.387,- ter zake van buitengerechtelijke kosten.

4.2.
Een geschil over de tussentijdse (aanvullende) bevoorschotting van buitengerechtelijke kosten wordt in de wetsgeschiedenis uitdrukkelijk als voorbeeld genoemd van een mogelijk deelgeschil (Kamerstukken II 2007-2008, 31 518, nr.3). Naar het oordeel van de rechtbank kan in de onderhavige zaak een rechterlijke beslissing over de openstaande post van buitengerechtelijke kosten de onderhandelingen tussen partijen vlot trekken. Dat tussen partijen meerdere geschilpunten bestaan en dat in de visie van [naam rechthebbende] zelfs twee deskundigenonderzoeken nodig zullen zijn om de schadeomvang te kunnen vaststellen, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat een beslissing over de buitengerechtelijke kosten niet zou kunnen bijdragen aan een minnelijke afdoening van de zaak. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat weliswaar de omvang van de schade nog niet vaststaat, maar dat naar het zich vooralsnog laat aanzien de totale schadeomvang beperkt zal zijn en dat de post buitengerechtelijke kosten daarvan een substantieel deel zal uitmaken. Duidelijkheid over die post zal daarom mogelijk toch een bijdrage kunnen leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en dat is voldoende om dit verzoek in deelgeschil te kunnen behandelen. De rechtbank komt dus toe aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten.

4.3.
[naam rechthebbende] vordert vergoeding van kosten van rechtsbijstand. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking indien en voor zover is voldaan aan de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Vereist is dat in de gegeven omstandigheden het maken van de kosten redelijk is en dat de omvang van de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk is om vergoeding van de schade te verkrijgen.

4.4.
In letselschadezaken is het in het algemeen redelijk om deskundige bijstand in te schakelen. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. In geschil is of de omvang van de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk is om vergoeding van de schade te verkrijgen. Bij de beoordeling hiervan wordt de omvang van de schade als één van de in aanmerking te nemen aspecten meegewogen.

4.5.
De omvang van de schade die [naam rechthebbende] lijdt doordat drie tanden uit de onderkaak ten onrechte zijn verwijderd, staat nog niet vast. Aanvankelijk kon de schade tamelijk eenvoudig worden hersteld door het plaatsen van twee implantaten in de onderkaak. Inmiddels is de onderkaak van [naam rechthebbende] zodanig geslonken dat de twee benodigde implantaten niet kunnen worden geplaatst zonder de kaak te verbreden met eigen bot en/of kunstbot. In de stukken en ter zitting heeft het ziekenhuis aangegeven dat het plaatsen van twee implantaten omstreeks € 1.450,- kost en dat met de herstelbehandeling zoals die thans vermoedelijk nodig zal zijn omstreeks € 5.000,- zal zijn gemoeid. Het ziekenhuis stelt zich op het standpunt dat de immateriële schade tussen € 1.000,- en € 3.000,- zal belopen. [naam rechthebbende] heeft nog geen begroting gegeven van haar schade. Zonder dit nader toe te lichten stelt zij dat haar immateriële schade veel meer bedraagt dan € 1.600,-. Voor wat betreft de medische kosten geeft zij geen indicatie van haar schade maar stelt zij dat daarvoor eerst informatie moet worden ingewonnen bij een onafhankelijk kaakchirurg over de gevolgen van de fout, het traject van het slinken van de kaak, mogelijke herstelbehandelingen en de risico’s daarvan, kosten van toekomstig onderhoud en eventuele complicaties die implantaten in de toekomst met zich zouden kunnen meebrengen. Om de vraag te kunnen beantwoorden of het uitblijven van een herstelbehandeling (en het daardoor toenemen van de schade) vanwege de (pre-existente) ernstige psychische problemen van [naam rechthebbende] aan haar kan worden tegengeworpen, is volgens [naam rechthebbende] onderzoek door een onafhankelijk psychiater noodzakelijk. Wat de omvang van de schade is, en welk deel hiervan door het ziekenhuis zal moeten worden vergoed, staat dus nog niet vast.

4.6.
Nu de omvang van de door het ziekenhuis te betalen schade niet vaststaat, maar deze naar het zich laat aanzien beperkt zal zijn, ziet de rechtbank geen grond om te bepalen dat het ziekenhuis een aanvullend voorschot moet betalen. Gelet op die beperkte schadeomvang acht de rechtbank vooralsnog niet aannemelijk dat de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten waarop [naam rechthebbende] uiteindelijk recht zal hebben hoger ligt dan het aanzienlijke bedrag dat daarvoor reeds door het ziekenhuis is betaald. Ter zake van de buitengerechtelijke kosten heeft het ziekenhuis immers niet alleen op 5 februari 2015 een voorschot betaald van € 1.925,76. Ook een deel van het bedrag van € 7.074,22 dat het ziekenhuis op 7 juli 2016 heeft betaald heeft hierop betrekking. Op de zitting heeft het ziekenhuis aangegeven dat van het totale bedrag van € 10.500,- dat zij heeft betaald, omstreeks € 6.000,- tot € 7.000,- bedoeld is ter vergoeding van buitengerechtelijke kosten.

4.7.
Dat [naam rechthebbende] recht heeft op een hogere vergoeding voor buitengerechtelijke kosten dan reeds is betaald acht de rechtbank te minder aannemelijk gelet op de wijze waarop het overleg met het ziekenhuis over de schadeafwikkeling is verlopen. In haar verzoekschrift heeft [naam rechthebbende] daarvan een onvolledig beeld geschetst. Op basis van de beschrijving die het ziekenhuis van dat traject heeft gegeven en de stukken die het ziekenhuis daarbij heeft overgelegd, concludeert de rechtbank dat de handelwijze van mr. Leemhuis in de buitengerechtelijke onderhandelingen niet erg constructief is geweest. Uit de stukken blijkt dat van de zijde van het ziekenhuis direct na de behandeling in juni 2012 aansprakelijkheid voor de gemaakte fout is erkend en zowel in juli 2012 als eind 2014 is aangeboden (onder meer) een herstelbehandeling uit te voeren ter vergoeding van de schade van [naam rechthebbende] . Beide keren ging [naam rechthebbende] hiermee akkoord maar in beide gevallen kwam zij uiteindelijk niet opdagen voor de behandeling. Mr. Leemhuis heeft vervolgens namens [naam rechthebbende] de aangeboden behandeling verworpen en discussie doen ontstaan door te stellen dat door kaakchirurg [naam kaakchirurg 1] niet een klikgebit maar een vast gebit zou zijn toegezegd. Hij heeft het ziekenhuis laten weten dat hij vragen had voor [naam kaakchirurg 1] , maar gaf daarbij niet aan om welke vragen het ging. Dat hij tevergeefs heeft aangedrongen op een gesprek met [naam kaakchirurg 1] , zoals mr. Leemhuis stelt, blijkt niet uit de stukken. Hij heeft in plaats daarvan een verzoek ingediend bij de rechtbank tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor van [naam kaakchirurg 1] en [naam rechthebbende] . Het ziekenhuis liet hij desgevraagd weten nog niet precies te weten welke vragen hij hen wilde stellen. Nadat hij op een later moment aangaf wat hij wilde weten, ontving hij de gewenste informatie van het ziekenhuis, kon het voorlopig getuigenverhoor worden afgeblazen en beriep [naam rechthebbende] zich er niet langer op dat een vast gebit zou zijn toegezegd. Dat het ziekenhuis het coulanceaanbod dat zij in eerste instantie had gedaan ten aanzien van de bovenkaak later niet meer heeft herhaald heeft, anders dan [naam rechthebbende] aanvoert, niet tot extra buitengerechtelijke werkzaamheden door mr. Leemhuis geleid. [naam rechthebbende] heeft al in een vroeg stadium afgezien van een behandeling van de bovenkaak en mr. Leemhuis is daar namens [naam rechthebbende] later niet meer op teruggekomen. Als [naam rechthebbende] meer begrip wenste van de zijde van het ziekenhuis voor haar psychische problematiek, die naar zij stelt een herstelbehandeling tot op de dag van vandaag onmogelijk maakt, dan had mr. Leemhuis het ziekenhuis daar tijdig en met een heldere toelichting en onderbouwing van op de hoogte moeten stellen. Uit de overgelegde correspondentie blijkt niet dat dit is gebeurd. Door enerzijds aan te dringen op een schadevergoeding in natura - middels het (doen) uitvoeren van een herstelbehandeling - en anderzijds de aangeboden herstelbehandelingen telkens te weigeren omdat [naam rechthebbende] daartoe vanwege haar psychische problemen niet in staat zou zijn, heeft mr. Leemhuis een patstelling doen ontstaan.

4.8.
De rechtbank overweegt tot slot dat de door [naam rechthebbende] gevorderde kosten van rechtsbijstand deels betrekking hebben op proceshandelingen die mr. Leemhuis heeft verricht of nog zal verrichten in het kader van de verzoeken tot het gelasten van voorlopige deskundigenberichten. Deze kosten kunnen in een bodemprocedure als proceskosten worden beoordeeld. Mocht het niet tot een bodemprocedure komen, dan gaat de rechtbank ervan uit dat partijen alsdan over die kosten nader in onderhandeling treden. Deze kosten komen thans (nog) niet als redelijke kosten van buitengerechtelijke bijstand voor vergoeding in aanmerking.

4.9.
Het verzoek van [naam rechthebbende] tot betaling van een aanvullend voorschot van € 11.387,- ter zake van buitengerechtelijke kosten zal gelet op al het voorgaande worden afgewezen.

Kosten deelgeschil
4.10.
[naam rechthebbende] vraagt de rechtbank ook om de kosten van het deelgeschil te begroten op een bedrag van € 4.713,55 (15 uur à € 245,- per uur, plus 6% kantoorkosten en 21% btw) en het ziekenhuis te veroordelen tot betaling hiervan op grond van de artikelen 1019aa Rv en artikel 6:96 lid 2 BW.

4.11.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de behandeling van het verzoek om deelgeschil aan de zijde van verzoeker te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek wordt afgewezen. Ook bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren: zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

4.12.
De rechtbank is van oordeel dat dit laatste hier het geval is. Gelet op de hiervoor door de rechtbank gegeven motivering voor de afwijzing van de vordering, in het bijzonder hetgeen is overwogen in 4.6 t/m 4.8, was voorzienbaar dat deze vordering geen enkele kans van slagen had. Het verzoek is daarom onterecht ingesteld en de kosten daarvan komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Griffierecht
4.13.
[naam rechthebbende] vraagt de rechtbank tot slot het ziekenhuis te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht dat wordt/is geheven in verband met dit verzoek in deelgeschil en met het verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek (zaak C/01/311487 / EX RK 16-155).

4.14.
Verwijzend naar de rechtsoverwegingen 4.8 en 4.12 zal ook dit verzoek worden afgewezen. ECLI:NL:RBOBR:2017:923