RBAMS 241123 afwijzing vordering tzv betaalde facturen; smartengeld en bgk afgewezen met oog op eerdere vso
- Meer over dit onderwerp:
RBAMS 241123 afwijzing vordering tzv betaalde facturen; smartengeld en bgk afgewezen met oog op eerdere vso
3De feiten
3.1.
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn maten in de maatschap. [gedaagde 2] werkt als tandarts in de maatschap onder de naam van haar echtgenoot en wordt hierna [naam] genoemd. [eiser] heeft in de periode 2015 – 2016 een tandheelkundige behandeling gehad van [naam] bij [gedaagde 1] .
3.2.
Daarvoor was [eiser] patiënt bij een andere tandarts- en implantologie praktijk waar onder meer een probleem was ontstaan aan zijn implantaten.
3.3.
In juni 2015 heeft [naam] een driedelige brug op de implantaten 13-15 geplaatst (in de bovenkaak) en een achtdelige brug op de implantaten 36-42 in onderkaak.
3.4.
Begin 2016 heeft [eiser] klachten gemeld aan de bruggen op de implantaten. De bruggen zijn toen van de implantaten gehaald en rondom de implantaten bleken er ontstekingen te zijn. Hierna hebben [naam] en haar collega Oortwijn nog behandelingen uitgevoerd om de geconstateerde problemen te verhelpen.
3.5.
[eiser] bleef klachten houden en heeft een second opinions ingewonnen. Zij stelden dat de onderkaak nog voldoende bruikbaar was.
3.6.
Op enig moment is [eiser] overgestapt naar een andere behandelaar.
3.7.
[eiser] heeft bij Mosk Dental Consultancy (hierna: Mosk) medisch advies ingewonnen over het handelen van [naam] . Op 23 april 2018 heeft Mosk haar eerste medisch advies opgesteld. Volgens Mosk heeft [naam] de behandeling niet goed uitgevoerd omdat ze voordat ze de brug op de 13 en de 15 plaatste geen foto’s heeft gemaakt en geen pocketmetingen heeft gedaan. Daardoor heeft ze niet gezien dat er een forse ontsteking rondom het implantaat zat. Ook heeft [naam] geen controlefoto’s gemaakt. In 2019 heeft Mosk aanvullende adviezen uitgebracht aan [eiser] .
3.8.
[eiser] heeft 13 augustus 2019 een brief gestuurd naar de maatschap waarin hij zowel de maatschap als [naam] aansprakelijk heeft gesteld voor het handelen van [naam] .
3.9.
Hierna heeft [gedaagden] de zaak doorgestuurd naar haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar Nationale Nederlanden (hierna: NN). In opdracht van NN heeft Medas Medisch Advies (hierna: Medas) een advies uitgebracht naar aanleiding van de klacht van [eiser] over het handelen van [naam] .
3.10.
Na reacties van mr. [naam] en [eiser] op de adviezen van Mosk, heeft Mosk in 2020 en 2021 nog nadere adviezen uitgebracht.
3.11.
Op 24 februari 2022 heeft [eiser] een vaststellingsovereenkomst gesloten met NN. In deze overeenkomst is bepaald:
“(…) Schadevergoeding
1. Belanghebbende en verzekeraar komen overeen dat de door belanghebbende geleden en te lijden schade wordt vastgesteld op een bedrag van € 5.000,00. Met dit bedrag vergoedt verzekeraar alle materiële en immateriële schade, die belanghebbende heeft geleden en in de toekomst nog zal lijden.
(…)
Buitengerechtelijke kosten
4. Verzekeraar betaalt, naast het hiervoor genoemde schadebedrag, de redelijke buitengerechtelijke kosten conform de BKB-regeling en de medische verschotten. Deze kosten maken weliswaar formeel onderdeel uit van de schade van belanghebbende, maar worden veelal met instemming van belanghebbende rechtstreeks voldaan aan de belangenbehartiger.
Conform de BKB-regeling zal aan Hofmans een bedrag van € 2.247,- worden vergoed en aan medische verschotten een bedrag van € 2.420,-.
Aan Jeroen Bosch advocaten zal een bedrag van € 1.334,03 aan medische verschotten worden betaald.
(…)
Finale kwijting
5. Tegenover de overeengekomen schadevergoeding en de hiervoor genoemde betaling(en), verleent belanghebbende aan verzekeraar en verzekerde finale kwijting. Door deze Overeenkomst te ondertekenen verklaart belanghebbende geen enkele vordering meer te hebben op verzekeraar en diens verzekerde en eventuele andere aansprakelijke partijen, voor de schade die is ontstaan door dit verkeersongeval en het letsel dat belanghebbende daarbij heeft opgelopen. Deze kwijting geldt voor alle materiële en immateriële schade die belanghebbende heeft geleden en in de toekomst mogelijk nog zal lijden. Belanghebbende kan dus niet meer op de zaak terugkomen. (…)”
4Het geschil
4.1.
[eiser] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht te verklaren dat [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het van de medische behandelingsovereenkomst en de schade van [eiser] , voor zover nog niet vergoed door Nationale Nederlanden, dienen te vergoeden.
II. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een aantal schadeposten c.q. deze te begroten, te weten € 14.895,29 aan hoofdsom, waarvan € 12.395,29 aan medische behandelingskosten, € 500,- aan eigen risico en € 2.000 aan smartengeld, vermeerderd met € 923,95 aan buitengerechtelijke kosten, dit binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2015, althans 1 april 2016 (te weten de datum dat alsnog röntgenfoto’s zijn gemaakt);
III. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de proces- en nakosten.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. [eiser] stelt dat hij een geneeskundige behandelingsovereenkomst is aangegaan met de maatschap, waarbij hij is behandeld door [naam] . De maatschap is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst omdat [naam] haar zorgplicht heeft geschonden. [naam] heeft volgens [eiser] namelijk niet als een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot gehandeld. De drie concrete verwijten aan het adres van [naam] zijn: (1) het niet nemen van foto’s van de (implantaten) 13 en 15 voorafgaand aan de behandeling, (2) het niet meten van de pockets van de twee implantaten zodat [naam] niet kon vaststellen of er bij [eiser] sprake was van periimplantitis en (3) het niet vervaardigen van een controlefoto van de brug om te beoordelen of de pasvorm in orde is. Als [naam] wel vooraf röntgenfoto’s had gemaakt dan zou zij de ontsteking op de 13 hebben gezien en had zij nooit een brug geplaatst op de 13 en 15. Voor de brug op de onderkaak geldt zelfs dat [naam] deze nooit had mogen plaatsen, gelet op de staat van het gebit van [eiser] . Dit wordt onderbouwd door de rapporten van medische adviseurs Medas en Mosk.
[eiser] vordert vergoeding van zijn schade als gevolg van dit handelen van [naam] . Deze schade bestaat uit de ten onrechte betaalde behandelingskosten aan [gedaagde 1] , het eigen risico dat hij heeft moeten betalen aan de zorgverzekering, smartengeld en buitengerechtelijke kosten. [eiser] vordert deze schade hoofdelijk van de maatschap en haar twee vennoten, omdat zowel de maatschap als de individuele vennoten jegens [eiser] aansprakelijk zijn voor het geheel.
4.3.
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] betwist dat de overeenkomst met de maatschap is gesloten. De behandelingsovereenkomst gold alleen tussen [eiser] en [naam] . [naam] betwist dat ze de behandeling verkeerd heeft uitgevoerd, wijst erop dat [eiser] haar niet de gelegenheid heeft geboden het te herstellen en betwist de schade. Bovendien zegt ze dat er al een vaststellingsovereenkomst met finale kwijting is gesloten, zodat [eiser] niks meer kan vorderen en doet ze een beroep op de klachtplicht. [gedaagden] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
5De beoordeling
Geen recht op betaling van de behandelingskosten en eigen risico
- concrete zorgplichtschending
5.1.
[eiser] onderbouwt de tekortkoming van [naam] concreet, door te stellen dat sprake is van schending van de zorgplicht door drie verwijten (samengevat): het niet nemen van de foto’s voorafgaand aan de behandeling, het niet meten van de pockets en het niet maken van een controlefoto na de behandeling. Hij baseert zich op de adviezen van Medas en Mosk.
5.2.
Inhoudelijk geldt voor deze verwijten dat [naam] hier geen eigen medisch advies tegenin heeft gebracht. [naam] heeft de adviezen van Medas en Mosk wel zelf gemotiveerd betwist en op de zitting toegelicht hoe het is gegaan. Zij heeft aan de hand van de uitdraai van het medisch dossier zoals door haar overgelegd laten zien wanneer en welke foto’s er zijn gemaakt vooraf en tijdens de behandeling. De uitdraai van het medisch dossier die is toegestuurd naar de medisch adviseurs is kennelijk alleen van de handelingen die [naam] daadwerkelijk heeft gedeclareerd. Het is mogelijk dat de medisch adviseurs dus uit zijn gegaan van een onvolledig dossier. Volgens [naam] heeft zij voorafgaand aan de behandeling wel foto’s gemaakt en was daarop geen ontsteking te zien. Zij stelt dat zij ook de pockets heeft gemeten en controlefoto’s heeft gemaakt De kantonrechter kan dat nu niet controleren. De kantonrechter zou, om de gestelde tekortkoming te kunnen beoordelen, het volledig medisch dossier op kunnen vragen en een deskundige kunnen benoemen om dit te onderzoeken, maar daar ziet zij geen aanleiding toe vanwege het volgende.
5.3.
De schade als gevolg van deze drie concrete verwijten bestaat volgens [eiser] namelijk uit de volledige behandelkosten die hij aan [gedaagde 1] heeft betaald. Die schadepost is echter geen gevolg van de drie concrete verwijten. Voor het vaststellen van de schade als gevolg van de (gestelde) tekortkoming moet de situatie van [eiser] na de tekortkoming worden vergeleken met de (hypothetische) situatie waarin de tekortkoming niet zou hebben plaatsgevonden. Als de tekortkoming, de drie gestelde verwijten, niet had plaatsgevonden (dan waren er foto’s genomen vooraf en achteraf en waren pockets gemeten) dan had [eiser] aan de hand van de uitkomsten van die foto’s en metingen een passende brug op zijn implantaten gekregen en had hij daarvoor ook zijn rekeningen moeten betalen. Die rekeningen, de behandelkosten, zijn namelijk verschuldigd op grond van de behandelingsovereenkomst. Die zijn dus geen schade als gevolg van de tekortkoming. De schade zou wel kunnen bestaan uit het geld dat [eiser] bij zijn opvolgende tandarts heeft moeten uitgeven om de gevolgen van de gestelde tekortkoming te herstellen. Die vordert [eiser] echter niet.
- Algemene zorgplichtschending
5.4.
[eiser] stelt verder meer in het algemeen dat [naam] de behandelingen helemaal niet had mogen uitvoeren, gelet op de slechte staat van zijn gebit. De kantonrechter begrijpt dat [eiser] daarmee bedoelt dat [naam] na de eerste intake had moeten zeggen dat ze de bruggen niet kon plaatsen. Dat heeft zij niet gedaan. Als zij dat wel had gedaan, was de behandeling niet uitgevoerd en had [eiser] dus ook geen behandelkosten hoeven maken. Volgens [eiser] wordt zijn stelling dat het gebit te slecht was om bruggen te plaatsen ondersteund met de adviezen van Mosk en Medas. De kantonrechter gaat daar niet in mee. Deze algemene stelling is namelijk onvoldoende onderbouwd. De medische adviezen van Mosk gaan met name in op de problemen aan de bovenkaak, de brug op de implantaten 13 en 15. Uit die rapporten blijkt niet dat de staat van de (tanden en implantaten in de) bovenkaak zo slecht was dat [naam] die behandelingen helemaal niet had mogen uitvoeren. Mosk schrijft in haar advies van 13 april 2020 wel: “Ik blijf dan ook bij de conclusie (…) dat tandarts [naam] nooit een brug had mogen plaatsen op de implantaten 13 en 15. Tandarts [naam] zal alle kosten die gemaakt zijn die de brug betreffen aan de heer [eiser] terug moeten betalen”. De kantonrechter volgt Mosk hierin echter niet. De conclusie dat [naam] nooit een brug had mogen plaatsen op de implantaten is gebaseerd op het concrete verwijt dat er vooraf geen foto’s en pocketmetingen zijn gedaan. In 5.2 heeft de kantonrechter al geoordeeld dat zij niet van die aanname uit kan gaan. Bovendien is het gevolg dat Mosk aan die conclusie verbindt (dat [naam] alle kosten die met betrekking tot de brug zijn gemaakt aan [eiser] terug moet betalen) geen medisch, maar een juridisch oordeel. Dat is dus niet aan Mosk om te beoordelen.
5.5.
Medas trekt de algemene conclusie dat [naam] , gezien de staat van het gebit van [eiser] , helemaal niets had mogen doen:
“1. (…) Ik kan de conclusie van collega Mosk onderschrijven dat de brug 13-15 nooit gemaakt had mogen worden en zeker niet zonder gedegen vooronderzoek. Zou verzekerde gedegen vooronderzoek hebben gedaan, dan zou zij zelf waarschijnlijk ook tot deze conclusie zijn gekomen.
2. Eigenlijk geldt mijns inziens hetzelfde voor de brug in de onderkaak van 36-42. Bekijken wij de algehele mondsituatie (in 2015) dan kan de conclusie niet anders zijn dan dat vervaardiging van een dergelijke grote brug, in de staat waarin de rest van het gebit dan verkeert, niet anders dan tot problemen en falen kan leiden.
3. Feitelijk kan in 2015 bij intake door uw verzekerde de vraag al gesteld worden of het reëel is om gebitsbehoud met behulp van uitgebreide restauratieve voorzieningen op de diverse implantaten en de in slechte staat verkerende restelementen na te streven.”
Deze conclusie van de medisch adviseur wordt echter niet overgenomen door de kantonrechter, omdat deze niet deugdelijk gemotiveerd, volledig, inzichtelijk en consistent is. Die algemene conclusie heeft Medas namelijk zelf verder niet onderbouwd en volgt ook niet uit de andere adviezen. Dit betekent dat de stelling van [eiser] dat [naam] hem helemaal niet had mogen behandelen, niet wordt gevolgd. De behandelkosten zijn dus niet toewijsbaar als schadepost als gevolg van die gestelde tekortkoming.
5.6.
De wens van [eiser] om de kosten voor de behandeling terug te krijgen lijkt meer op een vordering uit ongedaanmakingsverbintenis na ontbinding. Dit heeft hij echter niet aan zijn vordering ten grondslag gelegd. In de conclusie van antwoord heeft [naam] daarop gewezen en voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter aan partijen laten weten dat dit onderwerp aan de orde zou worden gesteld. Tijdens de zitting is het onderwerp van de ontbinding inderdaad aan bod gekomen, maar de stelling van [eiser] bleef dat hij geen beroep deed op ontbinding, maar juist koos voor schadevergoeding als gevolg van de wanprestatie (zie punt 17 en 25 van de spreekaantekeningen, en zijn antwoord bovenaan pagina 3 van het proces-verbaal op de vraag van onderaan pagina 2). De advocaat van [eiser] , mr. Van der Wulp, heeft wel in zijn brief van 9 november 2023 naar aanleiding van het proces-verbaal het volgende geschreven: “Er is tijdens de zitting kort gesproken over de vraag of de vordering niet moet worden gezien als een ongedaanmakingsverbintenis in de zin van art. 6:271, etc. BW. Namens cliënt is toen primair aangegeven dat dit niet het geval lijkt nu daarvoor ontbinding is vereist (hetgeen in deze zaak niet heeft plaatsgevonden) en subsidair dat, mocht uw oordeel zijn dat de vordering als ongedaanmakingsverbintenis moet worden gezien er dan gerechtelijk ontbonden kan worden. Zie daarvoor ook het slot van pagina 5 van de spreekaantekeningen waarbij is gereageerd op de punten uit de zittingsagenda. Cliënt kon dit punt niet terugvinden in het pv.” Dit deel van de spreekaantekeningen heeft mr. Van der Wulp echter niet voorgedragen, zo blijkt uit het proces-verbaal. Hier is een streep doorheen gezet vanwege de tijd. Mr. Van der Wulp heeft hierna nog gekeken of er iets was uit het doorgestreepte deel wat hij toch aan de orde wilde stellen, maar daarbij is hij niet terug gekomen op dit punt. Hij heeft de ongedaanmakingsverbintenis dus niet aan zijn vordering ten grondslag gelegd. Het is in strijd met de goede procesorde om na de mondelinge behandeling bij brief alsnog de grondslag van de eis te wijzigen.
5.7.
Op grond van het bovenstaande is de conclusie dat de vordering tot betaling van de behandelingskosten niet kan worden toegewezen. De vordering tot betaling van het eigen risico deelt hetzelfde lot. Het eigen risico is namelijk verschuldigd als het gevolg van het aangaan van de behandelingsovereenkomst en het feit dat [eiser] een deel van deze kosten zelf moet betalen (het eigen risico van de behandeling).
Geen recht op betaling smartengeld en buitengerechtelijke kosten
5.8.
De andere twee schadeposten waarvan [eiser] betaling vordert zijn smartengeld en buitengerechtelijke kosten. [naam] heeft als verweer tegen deze vorderingen een beroep gedaan op de vaststellingsovereenkomst (zie 3.14) waarin finale kwijting is verleend.
5.9.
[eiser] betwist dat de finale kwijting in de vaststellingsovereenkomst hem kan worden tegengeworpen. Hij betwist met name dat de finale kwijting ook ziet op de behandelkosten. Volgens [eiser] heeft NN in het onderhandelingstraject laten weten dat de behandelkosten buiten de dekking van [gedaagden] vielen, zodat de vaststellingsovereenkomst ook niet op die kosten ziet. Over de behandelkosten heeft de kantonrechter hiervoor echter al geoordeeld dat deze niet worden toegewezen. Het gaat dus alleen nog over de immateriële schade (smartengeld) en de buitengerechtelijke kosten. Het is niet in geschil dat de vaststellingsovereenkomst specifiek op deze posten ziet. [eiser] heeft verder niet gesteld dat ook deze schadeposten buiten de reikwijdte van de vastellingsovereenkomst zouden vallen. Daarom wordt ervan uitgegaan dat voor het smartengeld en de buitengerechtelijke kosten is afgesproken dat finale kwijting is verleend en [eiser] dit dus niet nog een keer kan vorderen.
5.10.
De volgende vraag is dan wel van wie [eiser] het smartengeld en de buitengerechtelijke kosten niet nog een keer kan vorderen. [eiser] betwist namelijk dat [gedaagden] een beroep kan doen op de finale kwijting. De vaststellingsovereenkomst is immers gesloten met NN, niet met [gedaagden] De vaststellingsovereenkomst geldt echter ook jegens [gedaagden] omdat finale kwijting is verleend jegens verzekeraar (NN) en diens verzekerde. In dit geval is [naam] (en [gedaagde 3] ) de verzekerde. Dit volgt uit de polisvoorwaarden van NN waarin staat gedefinieerd dat onder verzekerde (onder meer) valt de vennoten van verzekeringnemer, de maatschap. De finale kwijting geldt dus tegenover alle vier: NN, de maatschap, [naam] en [gedaagde 3] . [eiser] had dit ook moeten begrijpen, omdat hij werd bijgestaan door een advocaat. Zijn advocaat heeft wel toegelicht dat over de bewoordingen van de finale kwijting niet is onderhandeld (dat blijkt ook wel uit het feit dat er wordt gesproken over een verkeersongeval). Maar dat de finale kwijting ook geldt voor de verzekeringnemer en de verzekerde vloeit voort uit de aard van de vaststellingsovereenkomst met de verzekeraar. Indien [gedaagden] op een later moment immers nog meer schade aan [eiser] zou moeten vergoeden, komt deze op grond van de verzekeringsovereenkomst immers weer voor rekening van de verzekeraar. Het beroep op de finale kwijting in de vaststellingsovereenkomst slaagt dus. Dit betekent dat [eiser] geen vordering meer op grond van immateriële schade of buitengerechtelijke kosten op [gedaagden] kan hebben. Daarom wordt dit deel van de vordering ook afgewezen.
Slotsom en proceskosten
5.11.
De conclusie luidt dus dat alle vorderingen van [eiser] worden afgewezen. De kantonrechter komt dus niet toe aan de overige verweren van [gedaagden] ECLI:NL:RBAMS:2023:8252