Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Leeuwarden 290612 door gedrag collega's is reputatie KNO-arts geschaad en tuchtzaak; zkh als wg-er aansprakelijk gesteld

Rb Leeuwarden 290612 door gedrag collega's is reputatie KNO-arts geschaad en tuchtzaak; zkh als wg-er aansprakelijk gesteld; dat collega's hebben verzuimd om over de wijziging behandelbeleid te informeren, betekent nog geen strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt

De beoordeling van het geschil 
4.1.  In het onderhavige geschil liggen de volgende vragen ter beantwoording voor. Allereerst dient beoordeeld te worden of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onzorgvuldig dan wel onjuist hebben gehandeld jegens [eiser] door [eiser] en [A] niet op de juiste wijze te informeren. Voorts dient de vraag beantwoord te worden of [eiser] enkel door voornoemde fouten door [A] tuchtrechtelijk is aangesproken en of Zorggroep Noorderbreedte c.s. op grond van het vorenstaande aansprakelijk is voor de door [eiser] gestelde [eiser]. 

4.2.  De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat het door [eiser] gedane beroep op artikel 7:453 BW faalt, nu de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst, waarvan voornoemd artikel onderdeel uitmaakt, regelgeving betreft met betrekking tot de overeenkomst tussen een hulpverlener en een opdrachtgever (patiënt), waarbij de hulpverlener zich verbindt tot handelingen op het gebied van de geneeskunst. Deze wet is tot stand gekomen ter verbetering van de positie van de patiënt en verplicht de arts de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen. Dat het KMG in haar gedragsregels een nadere invulling heeft gegeven aan het begrip "de zorg van een goed hulpverlener" doet aan het vorenstaande niet af. 

4.3.  Op grond van het voorstaande ligt slechts ter beoordeling voor of Zorggroep Noorderbreedte c.s. aansprakelijk is op grond van een door [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] gepleegde onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW juncto artikel 6:171 BW). Van een onrechtmatige daad is sprake indien komt vast te staan dat door [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] is gehandeld in strijd met hetgeen volgens regels van ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Bij de invulling van voornoemde norm kunnen de gedragregels van het KMG, waarvan onbetwist is gesteld dat deze ook in de verhouding tussen artsen gelden, als maatstaf worden betrokken. 

4.4.  De kantonrechter stelt als niet door [eiser] betwist vast dat de werkwijze van het Hoofd/Hals-team aldus is dat in het geval van verdenking op maligniteit het Hoofd/Hals-team in de behandeling wordt betrokken en dat dit team bij maligniteit de behandeling overneemt of voortzet. Los van de vraag of [eiser] bij de eerste weefselafname na het consult op 10 oktober 2005 al het "HH" kenmerk had moeten vermelden, was het [eiser] gezien de werkwijze van de Hoofd/Hals-groep bekend, althans behoorde bij hem bekend te zijn, dat het Hoofd/Hals-team bij maligniteit de behandeling zou overnemen. Verder kan blijkens -onder meer- de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege als vaststaand worden aangenomen dat [A] na 23 november 2005 nog in de veronderstelling verkeerde dat [eiser] als hoofdbehandelaar diende te worden aangemerkt en dat hij gegriefd was omdat hem niet bekend was dat [gedaagde sub 2] namens het Hoofd/Hals-team de behandeling had overgenomen. Naar het oordeel van de kantonrechter was het evenwel in de eerste plaats aan [eiser], die er gezien het beleid van het Hoofd/Hals-team rekening mee moest houden dat het Hoofd/Hals-team de behandeling in het geval van maligniteit zou overnemen, om [A] tijdens het gesprek op 23 november 2005, tijdens welk gesprek -volgens zijn stelling- [gedaagde sub 2] namens het Hoofd/Hals-team aanwezig was, voldoende te informeren over de mogelijke gevolgen van het inschakelen van het Hoofd/Hals-team. Of het Hoofd/Hals-team al op 23 november 2005 als hoofdbehandelaar diende te worden aangemerkt of pas op 14 december 2005 is dan ook niet relevant. De stelling van [eiser] dat hij op 23 november 2005 met [gedaagde sub 2] had afgesproken dat pas op 23 januari 2006 een controleafspraak zou plaatsvinden en dat hij niet bedacht behoefde te zijn op een wijziging van het behandelbeleid acht de kantonrechter gezien het vorenstaande, alsmede in het licht van de gemotiveerde betwisting van Zorggroep Noorderbreedte c.s., onvoldoende onderbouwd. Vaststaat namelijk dat de situatie van [A] op 23 november 2005 nog in het Hoofd/Hals-team moest worden besproken en [eiser] diende er dan ook rekening mee te houden dat mogelijk zou worden afgeweken van het door hem ingezette expectatieve beleid. Weliswaar is door het Centraal Tuchtcollege overwogen dat [eiser] ervan uit had mogen gaan dat hij door zijn collegae ([gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] -toevoeging rechtbank) over hun afwijkende bevindingen zou worden geïnformeerd, maar het enkele feit dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben verzuimd om [eiser] over de wijziging van het behandelbeleid te informeren, brengt nog niet mee dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hiermee jegens [eiser] de grens van het betamelijke hebben overschreden en dat zij hierdoor in strijd hebben gehandeld met hetgeen volgens regels van ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Dat het uit het oogpunt van collegialiteit -en wellicht in strijd met de gebruikelijke werkwijze van het Hoofd/Hals-team- op de weg had gelegen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om [eiser] halverwege december 2005 over het gewijzigde beleid te informeren, is hiervoor onvoldoende. Nu naar het oordeel van de kantonrechter niet is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] onrechtmatig hebben gehandeld, dient de vordering alleen hierom al te worden afgewezen. Daar komt echter nog bij dat evenmin is komen vast te staan dat causaal verband bestaat tussen het vermeende onrechtmatig handelen en de door [eiser] gestelde [eiser]. De vaststaande feiten laten immers geen andere conclusie toe dan dat zowel het door het Centraal Tuchtcollege vastgestelde tekortschieten van [eiser] in de communicatie jegens [A] als het nalaten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om [eiser] op de hoogte te brengen van hun afwijkende bevindingen meebrengen dat van een algehele miscommunicatie richting [A] sprake is geweest. De stelling van [eiser] dat hij enkel en alleen tuchtrechtelijk door [A] is aangesproken voor fouten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dient dan ook als onvoldoende onderbouwd te worden verworpen. Met betrekking tot de vordering jegens Noorderbreedte overweegt de kantonrechter tot slot dat deze geen verdere bespreking behoeft nu deze vordering is gebaseerd op het bepaalde in artikel 6:171 BW en niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een door [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] gepleegde onrechtmatige daad. Deze vordering dient mitsdien eveneens afgewezen. 

4.5.  [eiser] zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van Zorggroep Noorderbreedte c.s. worden vastgesteld op: (...) LJN BX1296