Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb R.dam 290910 overlijden door hartinfarct na medische fout; aard van de (medische) aansprakelijkheid rechtvaardigt geen ruime toerekening

Rb R.dam 290910 overlijden door hartinfarct na medische fout; aard van de (medische) aansprakelijkheid rechtvaardigt geen ruime toerekening
4.  De beoordeling
4.1.  [eiseres] grondt haar vorderingen op - kort weergegeven - de volgende stellingen. De medische behandeling van haar echtgenoot op 2 en 3 maart 2003 is niet zorgvuldig geweest. De hulpverlener heeft bij zijn werkzaamheden niet de zorg van een goed hulpverlener in acht genomen en heeft daarbij niet gehandeld in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). De onzorgvuldige behandeling heeft in zeer belangrijke mate bijgedragen tot het voortijdig overlijden van de heer [eiseres]. Janssen heeft gelet op het bepaalde in artikel 6:108 lid 1 sub a BW recht op vergoeding van gederfd levensonderhoud. De schade bedraagt het bij dagvaarding gevorderde bedrag.

4.2.  De rechtbank overweegt als volgt. De kern van het (juridische) geschil tussen partijen betreft de vraag of het overlijden van de heer [eiseres] en de daaruit voor [eiseres] voortvloeiende schade toegerekend kan worden aan enig tekortschieten van het ziekenhuis en/of van [gedaagde sub 2].

4.3.  Bij de beantwoording van de medische aspecten van de hiervoor geformuleerde vraag komt veel gewicht toe aan het door prof. [expert] uitgebrachte rapport. Immers, prof. [expert] is door partijen gezamenlijk verzocht om te adviseren over aspecten op zijn vakgebied die partijen verdeeld hielden. Partijen hebben overeenstemming bereikt over de keuze voor deze deskundige en over de formulering van de aan hem te verstrekken opdracht. Dat overleg tussen partijen werd op basis van gelijkwaardigheid gevoerd. Immers, (de behandelaars van) beide partijen beschikten over juridische deskundigheid en over de bijstand van een medisch adviseur.

4.4.  De rechtbank is op basis van de inhoud van de overgelegde stukken van oordeel dat prof. [expert] een gedegen onderzoek heeft verricht. De door hem op zijn vakgebied getrokken conclusies vloeien logisch voort uit zijn bevindingen en zijn naar behoren gemotiveerd. Voorts blijkt uit de stukken dat prof. [expert] beide partijen voldoende gelegenheid heeft geboden om te reageren op zijn conceptrapport. Prof. [expert] heeft voorts gemotiveerd gereageerd op de door - de medisch adviseurs van - partijen gestelde vragen en gemaakte opmerkingen en heeft, voor zover daartoe zijns inziens aanleiding bestond, daaruit voortvloeiende nuanceringen of nadere inzichten in zijn definitieve rapport verwerkt.

4.5.  Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3 en 4.4 is overwogen, rust op de partij die zich op het standpunt stelt dat prof. [expert] op zijn vakgebied onjuiste conclusies heeft getrokken een zware stelplicht. Voor zover uit de stellingen van [eiseres] kan worden afgeleid dat zij, althans haar medisch adviseur, zich niet kan vinden in bepaalde door prof. [expert] op zijn vakgebied getrokken conclusies, heeft [eiseres] die stellingen onvoldoende onderbouwd. De rechtbank neemt de door prof. [expert] op zijn vakgebied getrokken conclusies over. De rechtbank ziet in de stellingen van [eiseres] geen aanleiding om zich met betrekking tot de medische aspecten van het geschil, ook voor zover die mogelijk (mede) een ander vakgebied dan dat van prof. [expert] raken, nader door een deskundige te laten voorlichten.

4.6.  Uit het rapport van prof. [expert] blijkt dat het ziekenhuis en/of [gedaagde sub 2] kan worden verweten dat er een ongerechtvaardigde vertraging van omstreeks drie uren is opgetreden bij de beoordeling van het ECG. De diagnose NSTEM infarcering is daardoor aanvankelijk gemist. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet zonder meer dat (de schade als gevolg van) het overlijden van de heer [eiseres] kan worden toegerekend aan het ziekenhuis en/of [gedaagde sub 2]. Prof. [expert] rapporteert immers ook dat het niet tijdig onderkennen van het cardiologisch beeld bij opname geen directe consequenties lijkt te hebben gehad voor het verdere beloop. Zodra het cardiologisch beeld alsnog werd onderkend, is een beleid ingesteld dat in de visie van prof. [expert] de toets der kritiek kan doorstaan.

4.7.  Bij de juridische beoordeling van het geschil is van belang dat de aard van de aansprakelijkheid geen ruime toerekening rechtvaardigt. De door het ziekenhuis en/of [gedaagde sub 2] geschonden norm is de norm dat de hulpverlener bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht dient te nemen en daarbij dient te handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). De mate van verwijtbaarheid van een normschending als de onderhavige is in het algemeen een andere dan bijvoorbeeld in een geval waarin iemand een ander opzettelijk letsel toebrengt. Dit vormt de rechtvaardiging voor een minder ruime toerekening in een geval als het onderhavige. Dat met betrekking tot de onderhavige normschending (wel) sprake is van ernstige verwijtbaarheid is gesteld noch gebleken.

4.8.  In de visie van [eiseres] zijn als gevolg van het onzorgvuldig handelen in de middag van de opname de beschikbare plaatsen op de hartbewaking en de intensive care volgelopen waardoor in de avond alle belangrijke behandelingsopties zoals plaatsing op de intensive care of overplaatsing naar een ander ziekenhuis naar het oordeel van de behandelend internist niet meer in aanmerking leken te komen. Vooropgesteld moet worden dat prof. [expert] heeft geoordeeld dat de behandelend internist nadat het cardiologisch beeld alsnog was onderkend een begrijpelijk en - beoordeeld naar dat moment - correct beleid heeft gevoerd. Uit de rapportage van prof. [expert] kan voorts worden afgeleid dat overplaatsing naar een ander ziekenhuis zijns inziens ook in een eerder stadium geen reële optie was, gelet op de toestand waarin de heer [eiseres] verkeerde. De vragen die resteren zijn of de heer [eiseres] indien geen onterechte vertraging was opgetreden bij het onderkennen van het cardiologisch beeld nog op de intensive care geplaatst had kunnen worden en, zo ja, of door het achterwege gebleven zijn van die plaatsing een kans - op overleving - verloren is gegaan en, zo ja, of dit een voldoende basis is om door [eiseres] als gevolg van het overlijden van de heer [eiseres] geleden schade geheel of gedeeltelijk aan het ziekenhuis en/of aan [gedaagde sub 2] toe te rekenen.

4.9.  De door [eiseres] ingestelde vordering zou voor een deel toewijsbaar kunnen zijn indien de drie hiervoor geformuleerde vragen alle positief worden beantwoord. Teneinde de tweede en de derde vraag te kunnen behandelen, zal de rechtbank als hypothese aannemen dat de heer [eiseres] in het geval van het zonder verwijtbare vertraging onderkennen van het cardiologische beeld op de intensive care zou zijn geplaatst. In dat geval bestaat er, gelet op de inhoud van de rapportage van prof. [expert], een kans dat de vele uren later optredende, vermoedelijke fatale, hartritmestoornis onmiddellijk zou zijn behandeld. Dat had levensreddend kunnen zijn. In zoverre is er in die hypothetische situatie sprake van het verlies van een kans op een levensreddende behandeling. De rechtbank is echter van oordeel dat dit niet meebrengt dat de schade die [eiseres] heeft geleden door het overlijden van de heer [eiseres] geheel of gedeeltelijk kan worden toegerekend aan het ziekenhuis en/of [gedaagde sub 2]. Daaraan staat in de weg dat in een geval als het onderhavige een ruime toerekening in beginsel niet gerechtvaardigd is. De schade staat - indien plaatsing op de intensive care achterwege is gebleven door de opgetreden vertraging - weliswaar in een indirect verband met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van het ziekenhuis en/of [gedaagde sub 2] berust, maar gelet op de aard van de aansprakelijkheid kan die schade niet als een gevolg van de fout van het ziekenhuis en/of [gedaagde sub 2] aan hen worden toegerekend.

4.10.  De rechtbank acht derhalve van doorslaggevend belang dat de aanvankelijk gemiste diagnose, zo begrijpt de rechtbank uit rapportage van prof. [expert], niet direct tot schade heeft geleid, terwijl het na het alsnog stellen van de juiste diagnose gevoerde beleid niet als onzorgvuldig kan worden gekwalificeerd. Aan het overlijden van de heer [eiseres] is dus weliswaar een fout van het ziekenhuis en/of [gedaagde sub 2] voorafgegaan, maar tussen die fout en het uiteindelijke overlijden bestaat niet een zodanig verband dat de uit dat overlijden voor [eiseres] voortvloeiende schade in redelijkheid aan het ziekenhuis en/of [gedaagde sub 2] behoort te worden toegerekend.

4.11.  Reeds op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, kan de vordering van [eiseres] niet worden toe gewezen. De overige stellingen van partijen behoeven derhalve geen behandeling. LJN BO3180