Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 240123 Schadevergoeding na mishandeling; geen ES, meer informatie nodig over de kosten van (toekomstige) behandelingen

GHARL 240123 Schadevergoeding na mishandeling; geen ES, meer informatie nodig over de kosten van (toekomstige) behandelingen

3
Waar gaat het in deze zaak om?

3.1
[appellant] heeft [geïntimeerde] met de vuist in het gezicht geslagen. [geïntimeerde] heeft ruim€ 21.000,- schadevergoeding gevorderd. De kantonrechter heeft zijn vordering toegewezen. [appellant] voert verweer tegen de omvang van de schade en stelt dat hij een tegenvordering heeft op [geïntimeerde] . Bovendien is volgens hem sprake van eigen schuld bij [geïntimeerde] .

3.2
Het hof verwerpt een aantal van de door [appellant] gevoerde verweren, maar kan nog geen eindbeslissing geven. Daarvoor is meer informatie nodig over de omvang van de schade. Het hof zal dit oordeel hierna toelichten, door eerst de relevante feiten vast te stellen en door vervolgens de verweren van [appellant] te bespreken. In dat verband zal het hof ook ingaan op de bezwaren (‘grieven’) van [appellant] tegen het vonnis van de kantonrechter.

4
De vaststaande feiten

4.1
[geïntimeerde] heeft een bedrijf waarin hij onder meer elektrische fietsen verkoopt.

4.2
Op 7 september 2020 kwam [appellant] samen met mevrouw [naam1] (hierna: [naam1] ) een elektrische fiets ophalen, die [geïntimeerde] had hersteld. [geïntimeerde] had de fiets enkele maanden eerder verkocht. Tussen [geïntimeerde] en [appellant] ontstond onenigheid. [appellant] sloeg [geïntimeerde] daarop met de vuist in het gezicht.

4.3
[geïntimeerde] heeft zich diezelfde dag tot zijn huisarts gewend. In het medisch dossier van [geïntimeerde] heeft deze huisarts naar aanleiding van dat bezoek onder meer vermeld:
Klap in het gezicht gehad. Niet buiten bewustzijn geweest, geen hoofdpijn, geen misselijkheid. 1 of 2 tanden los en door de lip.
Li voor en snijtand bewegelijk. Onderlip winkelhaak (1x ethilon 6 - 0) en bovenlip stuk bijna los (geprobeerd te hechten 3x ethilon 6 - 0 in de hoop dat het stukje huid het nog redt).( ... )
Naar tandarts verwezen. HV 7 dgn. Te veel spanning op de lippen proberen te vermijden


4.4
In een e-mail van 8 september 2020 aan [geïntimeerde] heeft tandarts [naam2] onder meer geschreven:
Vandaag kwam de heer [geïntimeerde] bij mij voor controle van zijn tanden na een klap erop.
Er was sprake van een extrusie luxatie van de 21 en 22. Ik heb de elementen gerepositioneerd en gespalkt. De komende weken dient de heer op controle te komen waarbij ook zo nu en dan een foto gemaakt zal worden. Vandaag waren de tandheelkundige kosten 118,36.
Er zullen nog 4 controles plaatsvinden de komende tijd van ongeveer 50 euro per keer om de vitaliteit van de elementen te beoordelen.
Er is een grote kans dat de elementen endodontisch behandeld zullen moeten worden. De begroting is hiervoor bijgevoegd.
Het kan in de toekomst nodig zijn de elementen te kronen. Hier is een tweede begroting voor gemaakt


Bij de e-mail waren twee begrotingen gevoegd, van € 842,18 en € 1.174,92 (voor het plaatsen van twee kronen).

4.5
[geïntimeerde] heeft aangifte van mishandeling gedaan tegen [appellant] . In dat kader is hij op 10 september 2020 gezien door de forensisch arts [naam3] , die onder meer enkele verwondingen aan het hoofd, de mond, boven- en onderlip vaststelde. Ook stelde deze arts een verwonding aan de tandenrij van het bovengebit vast. Volgens het door hem opgestelde rapport zijn de wortels van de boventanden mogelijk beschadigd.

4.6
Op 23 november 2020 schreef tandarts [naam4] in een brief aan [geïntimeerde] onder meer:
Op 08-09-2020 bent u voor een tandheelkundig consult bij ons geweest na een trauma/ongeval.
Er was sprake van een extrusieluxatie van 2 voortanden (elementen 21 en 22).
In eerste instantie zijn de gebitselementen gespalkt en is gewacht op herstel van de zenuwen van de tanden.
Op 23-11-2020 zijn beide voortanden 21 en 22 endodontisch behandeld (wortelkanaalbehandeling), als gevolg van het ongeval begin september.
Het is mogelijk dat er nog een vervolgbehandeling nodig is om de tanden klachtenvrij te krijgen.

4.7
[geïntimeerde] heeft zich ook gewend tot de polikliniek plastische chirurgie van het MCL in verband met een mogelijke correctie van littekens op zijn lippen en tot een neuroloog vanwege hoofdpijnklachten. Ook heeft hij de tandarts-endodontoloog [naam5] bezocht. Naar aanleiding daarvan schreef [naam5] op 7 januari 2021 in een brief aan de tandarts van [geïntimeerde] dat de prognose van voortand 22 redelijk/matig is en die van 21 dubieus/infaust is. Volgens [naam5] is bij totaalverlies van een element een implantaatgedragen kroon geïndiceerd. De kosten daarvan bedragen € 3.000,- à € 4.000,- per element.

4.8
Op 8 maart 2021 heeft de politierechter te Leeuwarden [appellant] tot een taakstraf van 100 uren veroordeeld vanwege mishandeling terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

5
De beoordeling van de grieven en de vordering

De kantonrechter heeft terecht vonnis gewezen

5.1
Nadat [geïntimeerde] [appellant] had gedagvaard voor de kantonrechter heeft de advocaat van [appellant] zich voor de dienende dag, 22 februari 2022, gemeld als diens advocaat. In de stelbrief heeft hij geschreven:
verzoek aanhouding en rolberichten tot ik Antwoord indien’.

Vervolgens is [appellant] aanhouding verleend tot 22 maart 2022. Toen (de advocaat van) [appellant] op die dag geen conclusie van antwoord had genomen, werd de zaak naar de rol van 19 april 2022 verwezen voor vonnis. Vervolgens is op 19 april 2022 vonnis gewezen. Omdat [appellant] geen inhoudelijk verweer had gevoerd, heeft de kantonrechter geen rekening gehouden met een verweer van [appellant] .

5.2
[appellant] meent dat de kantonrechter hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om een conclusie te nemen. Zijn advocaat ging ervan uit dat, zoals altijd gebruikelijk was geweest, meerdere malen aanhouding zou worden verleend. Dat volgde ook uit diens stelbrief. De kantonrechter had hem onder die omstandigheden niet zonder enige waarschuwing aan een eenmalige aanhoudingstermijn van vier weken mogen houden. [appellant] is daardoor benadeeld. Hij heeft niet alleen een termijn verloren, maar kon ook geen reconventionele vordering instellen, meent hij. Om die reden is geen sprake van een eerlijk proces.

5.3
Het hof volgt [appellant] niet in dit betoog. Op grond van artikel 2.9 van het (sinds 1 februari 2022) toepasselijke Landelijk procesreglement voor rolzaken kanton wordt voor het verrichten van proceshandelingen (zoals een conclusie van antwoord) een uitstel van vier weken gegeven. Die termijn kan op verzoek van een in het geding verschenen partij met een termijn van vier weken worden verlengd. [appellant] heeft na het verstrijken van de eerste termijn van vier weken niet verzocht om verlenging. Voor zover [appellant] zou willen betogen dat zijn advocaat in de stelbrief al om verlenging had verzocht, faalt dat betoog. Een dergelijk verzoek kan ook met enige welwillendheid niet in de stelbrief gelezen worden. Bovendien kan een verzoek om verlenging niet al bij voorbaat, voordat de eerste termijn ingaat, worden gedaan. Het had op de weg van de advocaat van [appellant] gelegen om tijdig op de geëigende wijze om verlenging te verzoeken. De suggestie van [appellant] dat zijn advocaat er geen rekening mee hoefde te houden dat een expliciet verzoek om uitstel moest worden gedaan omdat sprake was van een nieuwe regel is onjuist. Ook onder het in oktober 2019 ingevoerde rolreglement gold de hiervoor weergegeven regeling al.

5.4
[appellant] kan bovendien alsnog, in de procedure bij het hof, verweer voeren, zodat de fout van zijn advocaat voor hem niet fataal is. Verder behoudt hij de mogelijkheid om in een aparte procedure een vordering tegen [geïntimeerde] in te stellen. Anders dan hij beweert, kan hij
- indien juist is dat hij de koper was van de fiets in kwestie - daarvoor terecht bij de kantonrechter te Groningen. Kennelijk heeft hij (zijn advocaat) artikel 101 Rv over het hoofd gezien. Het lastig te volgen betoog van [appellant] over artikel 6 en 13 EVRM mist alleen daarom al een deugdelijke juridische grondslag1.

Het geschil over de fiets is niet relevant voor de beoordeling van de vordering van [geïntimeerde]

5.5
Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] wanprestatie gepleegd door hem een ondeugdelijke elektrische fiets te verkopen. Hij vordert om die reden ‘de erkenning’ - wat hij daarmee ook bedoelt - dat hij de koper van de fiets is en ontbinding van de consumentenkoop van de fiets. Die vorderingen zijn kennelijk tegenvorderingen. [geïntimeerde] heeft ze bij de kantonrechter niet ingesteld. In hoger beroep kunnen niet voor het eerst reconventionele vorderingen worden ingesteld, zodat [appellant] niet-ontvankelijk is in deze vorderingen.

5.6
Verder wil [appellant] dat de vordering van [geïntimeerde] op hem wordt verrekend met zijn vordering op [geïntimeerde] vanwege - meent het hof te begrijpen - de vordering tot ongedaanmaking die ontstaat door de ontbinding van de overeenkomst. Het hof komt ook aan de inhoudelijke behandeling van deze vordering niet toe. Op grond van artikel 6:135 onder b BW is een schuldenaar niet bevoegd tot verrekening indien zijn verplichting strekt tot vergoeding van schade die hij opzettelijk heeft toegebracht. Dat [appellant] [geïntimeerde] opzettelijk heeft geslagen - waarvoor het strafvonnis dwingend bewijs oplevert - heeft [appellant] niet bestreden, zodat de verplichting van [appellant] om de schade van [geïntimeerde] te vergoeden strekt tot vergoeding van schade die [appellant] opzettelijk heeft toegebracht.

5.7
Gelet hierop kan in het midden blijven aan wie [geïntimeerde] de elektrische fiets heeft verkocht (aan [appellant] of aan [naam1] ) en of [geïntimeerde] wanprestatie heeft gepleegd door een gebrekkige fiets te verkopen. Ook indien [geïntimeerde] aan [appellant] een gebrekkige fiets heeft verkocht en ten onrechte heeft geweigerd in te stemmen met ontbinding van de koopovereenkomst vormde dat, anders dan [appellant] lijkt te betogen, uiteraard geen rechtvaardiging voor de mishandeling van [geïntimeerde] door [appellant] . Het levert ook geen eigen schuld van [geïntimeerde] op. Het innemen van een (vermeend) onjuist juridisch standpunt door het slachtoffer van een mishandeling is geen omstandigheid die aan het slachtoffer kan worden toegerekend in de zin van artikel 6:101 BW2.

Het beroep op eigen schuld van [geïntimeerde] faalt

5.8
Volgens [appellant] is de eigen schuld van [geïntimeerde] niet alleen gelegen in diens wanprestatie en weigering om de koopovereenkomst betreffende de fiets te ontbinden, maar ook daarin dat [geïntimeerde] in het gesprek met [appellant] een ‘intimiderende en uitlokkende dreigende houding’ jegens hem aannam. Bovendien heeft [geïntimeerde] nadat [appellant] hem in het gezicht had geslagen, zelf enkele malen onnodig met zijn gezicht op de grond geslagen, waardoor sprake was van ‘zelf-verwonding’.

5.9
Het hof stelt bij de bespreking van dit beroep op eigen schuld voorop dat de stelplicht en bewijslast betreffende de feiten en omstandigheden waarop het beroep op eigen schuld berust, op [appellant] rusten.

5.10
[appellant] beroept zich voor zijn stelling dat [geïntimeerde] hem direct voorafgaande aan de klap agressief benaderde en bedreigde op de verklaring die [naam1] als getuige bij de politie heeft afgelegd. Die verklaring biedt inderdaad steun aan de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] verbaal agressief jegens hem was, maar niet dat hij [appellant] bedreigde. Volgens [naam1] schreeuwde [geïntimeerde] naar [appellant] dat hij zich niet op zijn eigen terrein liet bedreigen; [geïntimeerde] gaf dus aan dat hij zich bedreigd voelde.
Van het incident zijn camerabeelden gemaakt. De politie heeft de camerabeelden in een proces-verbaal omschreven. In dat proces-verbaal is het volgende vermeld:
00.00 minuut: Ik zag op de beelden drie personen staan, Slachtsoffer/aangever, de verdachte en de getuige. Ik zag dat ze voor een garage stonden. Ik zag dat ze voor een grijze auto stonden. Ik zag dat de VE voor de grijze auto stond. Ik zag dat het slachtoffer rechts van VE stond. Ik zag dat de getuige links van de VE stond.
00.00 minuut: Ik zag dat de VE op de motorkap van de grijze auto ging zitten.
00.02 minuut: Ik zag dat de VE weer ging staan.
00.03 minuut: Ik zag dat de VE met zijn linkerarm een hoekslag in de richting van het slachtoffer zijn gezicht maakte.
00.04 minuut: Ik zag dat het slachtoffer achterover viel en achter de grijze auto uit het zicht verdween.


De in het proces-verbaal omschreven camerabeelden geven geen steun aan de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] een dreigende houding jegens hem aannam; [geïntimeerde] liep of stapte niet in de richting van [appellant] , maar [appellant] liep in de richting van [geïntimeerde] . [appellant] heeft zijn, door [geïntimeerde] bestreden, stelling dat [geïntimeerde] een dreigende houding jegens hem aannam gelet op de camerabeelden, onvoldoende onderbouwd. Ook indien [appellant] en [naam1] vonden dat [geïntimeerde] zich verbaal agressief gedroeg, vormt dat geen rechtvaardiging voor de mishandeling van [geïntimeerde] door [appellant] . [appellant] en [geïntimeerde] hadden het gesprek kunnen beëindigen en rechtsmaatregelen tegen [geïntimeerde] kunnen treffen. Als de (vermeende) verbale agressiviteit van [geïntimeerde] al een omstandigheid is die als eigen schuld aan [geïntimeerde] kan worden toegerekend en die heeft bijgedragen aan de schade, blijft de vergoedingsplicht van [appellant] geheel in stand, omdat de billijkheid dat vergt wegens de uiteenlopende ernst van de fout van [geïntimeerde] (verbaal agressief gedrag) en die van [appellant] (fors fysiek geweld als buitenproportionele reactie op het gedrag van [geïntimeerde] ).

5.11
[appellant] heeft nog aangevoerd dat [geïntimeerde] zichzelf opzettelijk verwond heeft, nadat hij door [appellant] tegen de grond was geslagen. De camerabeelden bieden geen steun voor deze op zich al weinig aannemelijke stelling. Volgens de beschrijving van deze beelden in het proces-verbaal was [geïntimeerde] niet zichtbaar nadat hij tegen de grond ging. Dat er meer camerabeelden zouden zijn, heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd. In haar verklaring bij de politie heeft [naam1] niet verklaard dat [geïntimeerde] nadat hij gevallen was onnodig met het gezicht tegen de grond sloeg. [appellant] zelf heeft dat overigens ook niet verklaard toen hij als verdachte door de politie werd gehoord. In het licht hiervan is de schriftelijke verklaring van [naam1] dat [geïntimeerde] toen hij op de grond lag ‘een aantal keer met zijn hoofd op de grond heeft geslagen’ ongeloofwaardig. [appellant] heeft deze stelling dan ook onvoldoende onderbouwd.

5.12
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het hof het beroep van [appellant] op eigen schuld verwerpt. Aan bewijslevering op dit punt komt het hof niet toe3.

Het hof heeft meer informatie nodig over de omvang van de schade

5.13
Het hof heeft, gelet op het door [appellant] gevoerde verweer, meer informatie nodig van [geïntimeerde] om de schade te kunnen begroten. Het hof stelt daarbij voorop dat een groot deel van de vordering van [geïntimeerde] nog te maken kosten van (toekomstige) medische behandelingen betreft. Die vordering is alleen toewijsbaar indien voldoende aannemelijk is dat de kosten ook daadwerkelijk gemaakt zullen worden. Bij de begroting van de schade vanwege de kosten van medische behandelingen kan niet geabstraheerd worden van de vraag of de medische behandeling daadwerkelijk zal plaatsvinden. Indien op dit moment nog onvoldoende duidelijk is of daadwerkelijk kosten gemaakt zullen worden, kan voor deze schadepost verwijzing naar de schadestaat plaatsvinden.

5.14
Allereerst is onduidelijk of en in hoeverre de ziektekostenverzekering van [geïntimeerde] dekking biedt voor tandartskosten. [geïntimeerde] dient de polissen en polisvoorwaarden in de jaren 2020 tot en met heden in het geding te brengen en aan te geven of en in hoeverre de verzekering dekking biedt voor de door hem gevorderde kosten. In dit verband is van belang dat uit de overgelegde rekeningen van Infomedics lijkt te volgen dat in elk geval sprake is van een dekking van een deel van de tandartskosten. Onduidelijk is of het ook door hem gevorderde bedrag van € 118,35 aan tandartskosten (gedeeltelijk) door de verzekeraar is vergoed. Indien dat niet het geval is, dient hij de factuur voor dit bedrag en het bewijs van betaling van de factuur in het geding te brengen.

5.15
Vervolgens is onduidelijk hoe het zit met de nog te maken tandartskosten betreffende de elementen 21 en 22. Heeft [geïntimeerde] deze kosten inmiddels al gemaakt? Indien dat het geval is, dient [geïntimeerde] de facturen betreffende deze kosten in het geding te brengen. Indien hij nog geen kosten heeft gemaakt, dient hij toe te lichten wat daarvan de reden is, ook in het licht van het advies van endodontoloog [naam5] en van de door hem ingeschakelde tandheelkundig adviseur [naam6] , die beiden uitgaan van een ‘follow-up’ periode van twee jaar na de mishandeling. Is het nu, ruim twee jaar later, noodzakelijk om de beide elementen (dus ook element 22) te vervangen door een kroon en, zo ja, op welke termijn? Als [geïntimeerde] (een van de) elementen wil laten vervangen, heeft hij daarvoor al een afspraak gemaakt? In dat geval dient hij het bewijs daarvan in het geding te brengen. Bovendien is onduidelijk waarom [geïntimeerde] bij zijn vordering niet is uitgegaan van de begroting van endodontoloog [naam5] , die de tanden zelf heeft gezien in plaats van de (veel hogere) begroting van [naam6] . Het hof tekent daarbij aan dat de tandarts van [geïntimeerde] in haar eerste begroting op een nog lager bedrag uitkwam dan [naam5] .

5.16
[geïntimeerde] vordert ook de kosten van een littekencorrectie. Ook betreffende deze vordering dient hij aan te geven of de ingreep inmiddels heeft plaatsgevonden. In dat geval, dient hij de factuur van de medische behandeling in het geding te brengen. Indien de ingreep nog niet heeft plaatsgevonden, dient [geïntimeerde] toe te lichten wat daarvan de reden is en waarom verwacht mag worden dat hij de ingreep nu, ruim twee jaar nadat hij zich heeft laten informeren over de littekencorrectie, alsnog zal laten verrichten. Heeft hij inmiddels (wel) een afspraak gemaakt voor de behandeling? (Indien dat het geval is, dient hij een bewijs van de gemaakte afspraak in het geding te brengen).

5.17
Nadat [geïntimeerde] de hiervoor vermelde vragen heeft beantwoord, en [appellant] zich daarover heeft kunnen uitlaten, zal het hof beslissen over de omvang van de schade. Het hof zal dan ook ingaan op het door [appellant] gevoerde predispositie-verweer.

Het hof zal de procedure aanhouden

5.18
het hof zal de zaak verwijzen naar de rol om [geïntimeerde] in de gelegenheid te stellen bij akte de hiervoor vermelde vragen over de omvang van de schade te beantwoorden en om de gevraagde stukken in het geding te brengen. [appellant] mag bij antwoordakte (alleen!) op de akte van [geïntimeerde] reageren. ECLI:NL:GHARL:2023:698