Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 290823 aangesproken partij is in hoger beroep strafrechtelijk vrijgesproken van mishandeling; geen dwingend bewijs; eiser toegelaten tot bewijslevering

GHARL 290823 aangesproken partij is in hoger beroep strafrechtelijk vrijgesproken van mishandeling; geen dwingend bewijs; eiser toegelaten tot bewijslevering

2. Waar gaat het in deze zaak om?

2.1

Het gaat in deze zaak om de vraag of [appellant] [geïntimeerde] heeft mishandeld. De kantonrechter oordeelde dat vast is komen te staan dat [appellant] [geïntimeerde] in het gezicht heeft geslagen en dat daardoor letsel is ontstaan. Zij heeft [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een voorschot van € 1.450,- en vergoeding van de nog nader vast te stellen materiële en immateriële schade van [geïntimeerde] . [appellant] is het met dat oordeel niet eens.

2.2

Het hof vindt dat de mishandeling van [geïntimeerde] door [appellant] nog onvoldoende vaststaat. Het hof zal [geïntimeerde] in de gelegenheid stellen om de mishandeling te bewijzen. Het hof zal deze beslissing hierna toelichten. Het hof zal eerst de relevante feiten vermelden en zal daarna de stellingen van partijen bespreken.

3. De vaststaande feiten

3.1

In de avond van 24 september 2020 heeft in de Quellijnstraat in Amsterdam een incident plaatsgevonden, waarbij [geïntimeerde] gewond is geraakt. [geïntimeerde] is met de auto van zijn broer naar het OLVG West gebracht, waar een scheur in zijn bovenlip is gehecht.

3.2

Kort na het incident kwam de politie ter plaatse. De politie heeft toen [appellant] aangehouden.

3.3

[geïntimeerde] heeft aangifte van mishandeling gedaan tegen [appellant] . De politie heeft onderzoek gedaan naar de mishandeling en in het kader daarvan naast [geïntimeerde] en [appellant] diverse getuigen gehoord. Ook heeft de politie camerabeelden van het incident bestudeerd. Van die bestudering is verslag gedaan in een proces-verbaal.

3.4

In een brief van 26 september 2020 heeft de officier van justitie in Amsterdam [appellant] meegedeeld dat hij niet vervolgd zal worden, omdat [appellant] zelf “door het gebeurde of de gevolgen daarvan bent getroffen.”

3.5

[geïntimeerde] heeft bij de strafkamer van het hof Amsterdam beklag gedaan tegen de beslissing om [appellant] niet te vervolgen. In een beschikking van 29 december 2021 heeft dat hof de officier van justitie bevolen om [appellant] te vervolgen.

3.6

De politierechter van de rechtbank Amsterdam achtte [appellant] in een vonnis van 30 augustus 2022 schuldig aan mishandeling van [geïntimeerde] , maar heeft hem geen straf of maatregel opgelegd. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. In een arrest van de strafkamer van het hof Amsterdam van 25 mei 2023 is [appellant] vrijgesproken van de hem ten laste gelegde (zware) mishandeling. Deze uitspraak is in kracht van gewijsde gegaan.

4. De beoordeling van het geschil

De vrijspraak levert geen dwingend bewijs op
4.1 [appellant] is door het hof Amsterdam vrijgesproken van de mishandeling van [geïntimeerde] . Volgens [appellant] levert deze vrijspraak dwingend bewijs op van het feit dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [geïntimeerde] .

4.2

Het hof volgt [appellant] niet in dit betoog. Op grond van artikel 61 Rv levert een in kracht van gewijsde gegaan op tegenspraak gewezen strafvonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan dwingend bewijs op van dat feit. Vrijspraak van een tenlastegelegd feit levert geen dwingend bewijs op dat het feit niet is begaan. Een vrijspraak door de strafrechter hoeft niet eraan in de weg te staan dat de gedragingen waarvan een persoon door de strafrechter is vrijgesproken, als gevolg van andere bewijsregels of op grond van aanvullend bewijs door de burgerlijke rechter bewezen worden verklaard.

Op [geïntimeerde] rusten stelplicht en bewijslast betreffende de mishandeling
4.3 [geïntimeerde] legt aan zijn vorderingen tot schadevergoeding ten grondslag dat [appellant] hem heeft mishandeld. De stelplicht betreffende deze mishandeling rust op [geïntimeerde] . Indien hij aan deze stelplicht heeft voldaan en Mahmoud de stellingen van [geïntimeerde] behoorlijk heeft betwist, dient [geïntimeerde] zijn stellingen te bewijzen.

[geïntimeerde] dient zijn stellingen te bewijzen
4.4 Het hof stelt vast dat de stellingen van partijen over het incident tegenover elkaar staan. Volgens [geïntimeerde] is hij onverhoeds in het gezicht geslagen door [appellant] . Volgens [appellant] heeft hij [geïntimeerde] niet geslagen, maar heeft hij geprobeerd een ruzie tussen enkele anderen, waaronder [geïntimeerde] , te sussen en is hij daarbij zelf gewond geraakt. Voor de stellingen van beide partijen zijn wel aanknopingspunten te vinden in het proces-verbaal van politie, in de verklaringen van de door de rechter-commissaris in strafzaken gehoorde getuigen en in de overgelegde schriftelijke getuigenverklaringen. Het proces-verbaal van politie verwijst naar filmbeelden van het incident en bevat een interpretatie van die beelden door de verbalisanten, maar de juistheid van die interpretatie is gemotiveerd weersproken door [appellant] .

4.5

Het hof merkt in dit verband op dat het ook zelf overgelegde filmbeelden heeft bestudeerd. Die beelden zijn verre van duidelijk. Er blijkt slechts uit dat een vechtpartij/schermutseling heeft plaatsgevonden, waaraan meerdere personen hebben deelgenomen. Die personen zijn niet goed te herkennen en wie op enig moment (welk) geweld heeft uitgeoefend op ander(en) is al helemaal niet duidelijk.

4.6

Al met al is met de overgelegde bewijsstukken nog niet bewezen dat [geïntimeerde] is mishandeld door [appellant] . De stellingen van [geïntimeerde] daarover zijn gemotiveerd weersproken door [appellant] . In dit verband is niet zonder betekenis dat de strafkamer van het hof Amsterdam [appellant] heeft vrijgesproken van de ten laste gelegde (zware) mishandeling van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft zijn stellingen wel voldoende onderbouwd om, zoals hij aanbiedt, tot bewijslevering door getuigen te worden toegelaten. Het door hem gedane bewijsaanbod is ook ter zake doende en voldoende specifiek.

4.7

Het hof zal [geïntimeerde] dan ook tot het leveren van getuigenbewijs toelaten.

De verdere gang van zaken in de procedure
4.8 De zaak zal worden verwezen naar de rol met het oog op de planning van een datum waarop de getuigen kunnen worden gehoord.  ECLI:NL:GHARL:2023:7282