Hof Amsterdam 090413 oogletsel na gooien bierglas; redelijkheid en billijkheid staan niet in de weg aan beroep op opzetclausule
- Meer over dit onderwerp:
Hof Amsterdam 090413 oogletsel na gooien bierglas; redelijkheid en billijkheid staan niet in de weg aan beroep op opzetclausule
vervolg op: rb-amsterdam-270411-caferuzie-oogletsel-na-gooien-bierglas-door-lastiggevallen-17-jarig-meisje
zie ook: hof-arnhem-060911-glas-in-gezicht-eenogigenverzekering-1530363-smartengeld-20000-invloed-eigen-schuld-en-uitkering-schadefonds
3. Beoordeling
3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) Op 30 juli 2006 bezocht [ Geïntimeerde ], destijds 17 jaar oud, een café te Hellevoetsluis. Daar was ook een haar onbekende man, genaamd [ X ], die onder invloed van alcohol was en haar steeds lastig viel. Op een gegeven moment ontstond tussen hen een handgemeen. [ Geïntimeerde ] werd door omstanders vastgehouden en [ X ] werd weggetrokken. Toen heeft [ Geïntimeerde ] een bierglas van de bar gepakt en naar het hoofd van [ X ] gegooid. [ X ] heeft daardoor ernstig letsel opgelopen; het glas raakte zijn linkeroog en brak, en door glassplinters is zijn linkeroog blind geraakt.
(ii) [ Geïntimeerde ] is daarvoor bij vonnis van 27 november 2006 door de kinderrechter veroordeeld tot een werkstraf van 40 uur. De bewezen verklaarde feiten zijn gekwalificeerd als mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
(iii) [ X ] heeft [ Geïntimeerde ] in rechte aangesproken tot vergoeding van schade. In hoger beroep heeft het hof Arnhem bij arrest van 28 februari 2012 [ Geïntimeerde ] veroordeeld tot schadevergoeding tot een bedrag van € 14.506,67 te vermeerderen met rente en proceskosten.
(iv) De moeder van [ Geïntimeerde ] heeft sinds 2004 bij ING een wettelijke aansprakelijkheids-verzekering, waaronder [ Geïntimeerde ] medeverzekerde is. De polisvoorwaarden bepalen onder meer:
3.8.1 Opzet
Niet gedekt is de aansprakelijkheid:
- van een verzekerde voor schade, veroorzaakt door en/of voortvloeiende uit zijn/haar opzettelijk en tegen een persoon of zaak gericht wederrechtelijk handelen of nalaten;
(v) De moeder van [ Geïntimeerde ] heeft haar rechten uit hoofde van de aansprakelijkheidsverzekering ter zake van de onderhavige schade aan [ Geïntimeerde ] overgedragen.
(vi) ING acht zich niet gehouden tot uitkering.
3.2. [ Geïntimeerde ] heeft in eerste aanleg gevorderd een verklaring van recht dat ING de schade dient te vergoeden waarvoor [ Geïntimeerde ] aansprakelijk wordt gesteld, alsmede betaling van € 30.069,58 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2006 en de proceskosten van [ Geïntimeerde ] uit de procedure tegen [ X ]. De rechtbank heeft de vorderingen toegewezen, zij het dat de rechtbank de rente heeft toegewezen vanaf 31 juli 2009. In hoger beroep heeft [ Geïntimeerde ] haar vordering tot betaling verminderd tot € 14.506,67, het bedrag tot betaling waarvan zij door het gerechtshof Arnhem jegens [ X ] is veroordeeld.
3.3. Tegen het bestreden vonnis komt ING in het principaal appel op met vier grieven. [ Geïntimeerde ] heeft in incidenteel appel drie grieven voorgedragen, waarvan twee voorwaardelijk. Het hof ziet aanleiding eerst grief 2 in het principaal appel te behandelen.
3.4 Met haar grief 2 in het principaal appel richt ING zich met een aantal argumenten tegen het oordeel van de rechtbank dat het beroep van ING op de hiervoor aangehaalde opzetclausule in de polisvoorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. ING betoogt allereerst dat de feiten en omstandigheden niet dwingen tot dat oordeel van de rechtbank. Daarnaast beroept ING zich erop dat zij met de opzetclausule bepaalde aansprakelijkheden – te weten, voor zover hier van belang, die voor schade welke is veroorzaakt door het door een verzekerde opzettelijk tegen een persoon gericht wederrechtelijk handelen – van dekking heeft uitgesloten en aldus de grenzen heeft omschreven waarbinnen zij bereid was dekking te verlenen en dat haar beroep op die als primaire omschrijving van de dekking aan te merken clausule niet kan worden afgeweerd met de stelling dat dat beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat het haar vrijstond overeen te komen welke aansprakelijkheden wel en welke niet gedekt zouden zijn.
3.5 Het hof acht deze grief terecht voorgedragen. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de onderhavige aansprakelijkheid van [ Geïntimeerde ] onder het bereik van de opzetclausule valt. Deze opzetclausule ziet op de uitsluiting van aansprakelijkheden voor schade welke is veroorzaakt door het door een verzekerde opzettelijk tegen een persoon gericht wederrechtelijk handelen. [ Geïntimeerde ] heeft het glas, naar uit haar eigen verklaring tegenover de politie volgt, doelgericht naar [ X ] gegooid, hetgeen te kenmerken is als een opzettelijk en daarmee onrechtmatig handelen. Het oogletsel van [ X ] is daarvan het gevolg. Dat de met de opzetclausule verwoorde begrenzing van de dekking van bepaalde aansprakelijkheden dient te worden uitgelegd als primaire omschrijving van de dekking, is door [ Geïntimeerde ] niet weersproken. Dat brengt mee dat ING inderdaad niet een ruimere dekking kan worden opgedrongen dan waartoe ING zich had verbonden, omdat het haar vrijstond de omvang van de dekking overeen te komen.
3.6 [ Geïntimeerde ] heeft zich erop beroepen dat het Verbond van Verzekeraars in de toelichting op deze (nieuwe) opzetclausule heeft gesteld dat verzekeraars deze clausule redelijk moeten toepassen en dat van geval tot geval een zorgvuldige afweging moet worden gemaakt, waaruit volgt, aldus [ Geïntimeerde ], dat de redelijkheid en billijkheid aan een beroep op de clausule in de weg kunnen staan. Het hof volgt [ Geïntimeerde ] hierin niet. Als, zoals hier, vaststaat dat een bepaalde aansprakelijkheid voor schade niet is gedekt door de primaire omschrijving van de dekking, dan kan een beroep op de redelijkheid en billijkheid daarin geen verandering brengen. Iets anders is, dat bij de (voor)vraag óf uit hoofde van de opzetclausule een bepaalde aansprakelijkheid is gedekt, een redelijke uitleg van die clausule kan meebrengen dat deze moet worden uitgelegd als een uitsluitingsclausule.
3.7 Indien over de aard van de clausule anders geoordeeld zou moeten worden dient te gelden dat de redelijkheid en billijkheid geen aanleiding geven voor het oordeel dat het beroep van ING op de opzetclausule onaanvaardbaar is. De daartoe aangevoerde redenen luiden dat het bierglas [ X ] precies in zijn linkeroog raakte, [ Geïntimeerde ] nog jong was en [ X ] onder invloed van alcohol dronken was, waardoor het door [ X ] opgelopen letsel niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de gedraging van [ Geïntimeerde ]. Deze redenen zijn evenwel van onvoldoende gewicht. Voor het hof weegt zwaar – en is doorslaggevend - dat het voorval plaats had nádat [ X ] [ Geïntimeerde ] had weggeduwd, [ Geïntimeerde ] door omstanders werd vastgehouden en [ X ] door een vriend werd weggetrokken. Toen – dus ná het handgemeen - heeft [ Geïntimeerde ] een bierglas van de bar gepakt en van twee tot drie meter afstand naar het hoofd van [ X ] gegooid. Hier past naar het oordeel van het hof een fors verwijt aan [ Geïntimeerde ], ook al had [ X ] haar in het café onder invloed van alcohol steeds lastig gevallen, omdat ook een 17-jarige geacht moet worden te beseffen dat het gooien van een glas van twee tot drie meter afstand naar iemands hoofd zeer ernstige gevolgen kan hebben. De aangevoerde omstandigheden bieden dan ook onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat het door [ X ] opgelopen letsel niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de gedraging van [ Geïntimeerde ], in die zin dat daardoor de redelijkheid en billijkheid zouden meebrengen dat de opzetclausule in de met ING gesloten verzekering zich niet tegen dekking voor de daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid verzet dan wel dat ING zich niet op de opzetclausule mag beroepen.
3.8 Hieruit volgt dat deze grief slaagt en dat al om deze reden – het terechte beroep van ING op de opzetclausule – het bestreden vonnis dient te worden vernietigd en de vorderingen van [ Geïntimeerde ] dienen te worden afgewezen, waardoor de overige grieven van ING geen verdere behandeling behoeven, nu, zoals het hof hierna zal oordelen, de incidentele grieven van [ Geïntimeerde ] haar niet baten.
3.9 Met haar grief I in het incidenteel appel richt [ Geïntimeerde ] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de schadeclaim te laat bij ING is gemeld. Deze grief kan [ Geïntimeerde ] niet baten omdat ook al zou geoordeeld moeten worden dat de claim wel op tijd is gemeld, ING uitkering terecht mocht weigeren met een beroep op de opzetclausule.
3.10 Met grief II in het incidenteel appel betoogt [ Geïntimeerde ] dat zij niet de bedoeling had om [ X ] met het glas te raken, doch slechts, toen zij dacht dat hij weer op haar af kwam, uit zelfverdediging beoogde om hem van haar af te houden, en dat dat ertoe dient te leiden dat ING geen beroep op de opzetclausule toekomt. Dit betoog volgt het hof niet, omdat de stellingen van [ Geïntimeerde ] daartoe ontoereikend zijn. Allereerst wijst de inhoud van de verklaringen die [ Geïntimeerde ] ten overstaan van de politie heeft afgelegd, er niet op dat [ Geïntimeerde ] uit zelfverdediging handelde. Zij verklaarde immers dat zij het glas niet gooide uit zelfverdediging, maar uit woede en om [ X ] te laten merken dat zij het met hem gehad had:
“Ik werd toen door mensen vastgehouden en zag dat [ F ] die man weg trok. Ik was erg boos geworden op die man en ik heb toen een glas weten te pakken en ik gooide dit uit woede opzettelijk naar zijn hoofd. (…) Ik had niet de bedoeling om die man letsel of pijn toe te brengen maar ik was hem gewoon zat en wilde dit ook laten merken.”
Bewijs van haar andersluidende stellingen op dit punt heeft [ Geïntimeerde ] niet aangeboden. Bovendien vergt de onderhavige opzetclausule niet dat de verzekerde ook de intentie moet hebben gehad om de schade te veroorzaken; voldoende is dat de schade veroorzaakt is door of voortgevloeid is uit het opzettelijk door de verzekerde tegen een persoon gericht wederrechtelijk handelen. Het opzettelijk gooien van het bierglas – [ Geïntimeerde ] heeft niet gesteld dat zij het glas niet met opzet heeft gegooid - vanaf twee tot drie meter afstand in de richting van [ X ] is een wederrechtelijk handelen dat de schade voor [ X ] heeft veroorzaakt. Ook deze grief faalt derhalve.
3.11 Grief III in het incidenteel appel ziet op de door [ Geïntimeerde ] gevorderde wettelijke rente over de geclaimde schadevergoeding. Nu de vordering van [ Geïntimeerde ] tot vergoeding van de schade dient te worden afgewezen komt wettelijke rente niet in aanmerking. Ook deze grief faalt.
3.12 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat grief 2 in het principaal appel succes heeft en dat de grieven in het incidenteel appel alle falen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Als de in het ongelijk gestelde partij moet [ Geïntimeerde ] de kosten in eerste aanleg en van het hoger beroep dragen. LJN BZ9780 en ECLI:NL:GHAMS:2013:1149