Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 290612 mishandeling; aansprakelijkheid in groepsverband; blauw oog is niet te gering om voor vergoeding in aanmerking te komen

HR 290612 mishandeling; aansprakelijkheid in groepsverband; blauw oog is niet te gering om voor vergoeding in aanmerking te komen, voor geestelijk letsel is onvoldoende gesteld;

3. Beoordeling van het middel 

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. 
[Eiser] en verweerders woonden of verbleven op 9 oktober 2004 allen in een flatgebouw aan de [a-straat] te [plaats]. Op die datum heeft een confrontatie plaatsgevonden tussen [eiser] enerzijds en [verweerder 1], [verweerder 2], [verweerder 4] en [verweerder 5] anderzijds. Toen [eiser] zijn woning wilde binnengegaan zijn [verweerder 1], [verweerder 2], [verweerder 4] en [verweerder 5] hem samen achternagegaan, en heeft [verweerder 1] [eiser] tegengehouden en hem twee klappen in het gezicht gegeven. 

3.2.1 [Eiser] vordert dat voor recht zal worden verklaard dat verweerders aldus in groepsverband onrechtmatig tegenover hem hebben gehandeld op de voet van art. 6:166 lid 1 BW en zullen worden veroordeeld hem de daardoor veroorzaakte schade te vergoeden. Hij heeft aangevoerd dat hij door de mishandeling ernstige pijn heeft ervaren en dat sindsdien bij hem sprake is van angstgevoelens waarvoor hij zijn huisarts heeft geraadpleegd, die hem heeft doorverwezen naar de GGZ. 

3.2.2 De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen op de grond dat [eiser] op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het overwoog dat de vordering, voor zover gericht tegen [verweerder 6] en [verweerder 3], reeds moet falen omdat niet is komen vast te staan dat zij tot de door [eiser] bedoelde groep hebben behoord (rov. 4.5 en 4.8). Wat betreft de vordering voor zover gericht tegen [verweerder 1], [verweerder 2], [verweerder 4] en [verweerder 5] overwoog het hof, kort samengevat, dat aan alle door art. 6:166 lid 1 gestelde eisen voor aansprakelijkheid van deze verweerders is voldaan (rov. 4.7-4.9), behalve dat schade is geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. [Eiser] heeft immers noch het bestaan van de gestelde angststoornis, noch het causaal verband met het onrechtmatige groepshandelen aangetoond en heeft voorts nagelaten een gespecificeerd bewijsaanbod te doen, zodat deze angststoornis en het causaal verband niet vaststaan (rov. 4.10.1- 4.10.2). Voor zover hij heeft bedoeld schade wegens geestelijk letsel te vorderen, heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat daarvan sprake is (rov. 4.10.3.1). Voor zover hij tevens heeft bedoeld aanspraak te maken op smartengeld op grond van lichamelijk letsel is het hof van oordeel dat dit letsel, een blauw oog, te gering is om voor vergoeding in aanmerking te komen (rov. 4.10.3.2). Daarom is geen plaats voor een verwijzing van partijen naar de schadestaat (rov. 4.13). 

3.3 De klachten van het middel zijn gericht tegen het oordeel van het hof dat [eiser] niet heeft aangetoond dat schade is geleden die voor vergoeding in aanmerking komt, en de daarvoor aangevoerde gronden. 
Zij keren zich niet tegen het oordeel dat de vordering, voor zover gericht tegen [verweerder 6] en [verweerder 3], moet falen. Daarom moet [eiser] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep, voor zover gericht tegen [verweerder 6] en [verweerder 3]. 

3.4 De klachten zijn in zoverre gegrond dat de door het hof als vaststaand aangemerkte omstandigheid dat [eiser] aan de mishandeling een blauw oog heeft overgehouden, en dus lichamelijk letsel heeft opgelopen, hem op de voet van art. 6:106 lid 1, onder b, BW recht geeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien dat dit letsel te gering is om voor enige vergoeding in aanmerking te komen. 

3.5 De motiveringsklacht tegen het oordeel van het hof dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij door de mishandeling ook op andere wijze in zijn persoon is aangetast in de zin van de zojuist aangehaalde wetsbepaling, faalt echter. Voor de toewijsbaarheid van een hierop gerichte vordering is uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Weliswaar is niet in alle gevallen uitgesloten dat een uitzondering op dit uitgangspunt wordt aanvaard in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, maar in het onderhavige geval heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat daartoe onvoldoende is gesteld. 

3.6 De klachten behoeven voor het overige geen behandeling.  LJN BW1519