Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Middelburg 040112 te weinig bewijs voor schade als gevolg van mishandeling, stelselmatige bedreiging en/of belediging

Rb Middelburg 040112 te weinig bewijs voor schade als gevolg van mishandeling, stelselmatige bedreiging en/of belediging 
4.  De beoordeling 
Mishandeling 14 augustus 2007 
4.1.  Door de veroordeling voor mishandeling van [eiser] staat vast dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. 

4.2.  Vervolgens komt aan de orde of er een causaal verband bestaat tussen het onrechtmatig handelen van [gedaagde] en de door [eiser] gestelde schade zoals opgenomen in de schadestaat van 21 november 2007 (productie 5 bij de dagvaarding). 
De rechtbank zal als eerste de post smartengeld beoordelen. [eiser] vordert onder andere smartengeld vanwege de gevolgen van het door [eiser] gestelde letsel aan zijn lichaam en dan met name de toegebrachte verwondingen aan het been en de blijvende aangezichtsverminking in de vorm van een litteken. De rechtbank is gezien de betwisting van [gedaagde] van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij ten gevolge van de mishandeling door [gedaagde] het door hem gestelde letsel aan zijn been heeft opgelopen. Met de brief van de huisarts van 12 september 2007 (productie 4 bij de dagvaarding) komt dit causaal verband niet vast te staan. Het tijdsverloop tussen de mishandeling en het bezoek aan de huisarts op 10 september 2007 is hiervoor te groot. Er kan daarom niet worden uitgesloten dat het letsel door een ander voorval is veroorzaakt. Verder blijkt uit geen van de door [eiser] overgelegde producties dat hij een blijvende aangezichtverminking in de vorm van een litteken heeft opgelopen. Gezien de betwisting door [gedaagde] overweegt de rechtbank dat [eiser] ten aanzien van dit letsel onvoldoende heeft gesteld om te kunnen oordelen dat er sprake is van die vorm van letsel. Ook de andere vormen van letsel die [eiser] in zijn dagvaarding heeft omschreven, zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. 
Het is voor de rechtbank duidelijk dat er een schermutseling heeft plaatsgevonden tussen [gedaagde] en [eiser]. Onvoldoende duidelijk is echter welk letsel daaruit is voortgevloeid voor [eiser]. Nu de schade in de vorm van het door [eiser] gestelde lichamelijke letsel niet op alle punten kan worden vastgesteld en tevens niet is komen vast te staan dat er een causaal verband is tussen het wel vastgestelde letsel en het handelen van [gedaagde], zal de rechtbank het gevorderde smartengeld dat ziet op immateriële schade ten gevolge van dit letsel afwijzen. 

4.3.  Voor het in dit kader gevorderde smartengeld voor de gestelde psychische schade verwijst de rechtbank naar haar overwegingen onder 4.13. De rechtbank zal het gevorderde smartengeld voor de gestelde psychische schade ten gevolge van de mishandeling gezamenlijk behandelen met het gevorderde smartengeld voor de gestelde psychische schade ten gevolge van de gestelde huisvredebreuk op 26 juni 2009. 

4.4.  De rechtbank zal vervolgens de posten ‘diversen’ en ‘verlies no-claimkorting’ beoordelen. [eiser] heeft naar het oordeel van de rechtbank gezien de betwisting door [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat hij het door hem gevorderde bedrag aan kosten voor de post ‘diversen’ heeft gemaakt. Deze gevorderde schade zal dan ook worden afgewezen. 
Ter onderbouwing van de post ‘verlies no-claimkorting’ stelt [eiser] dat de fysiotherapeutische behandelingen aan restitutie van de no-claim korting in de weg hebben gestaan. [eiser] zou deze fysiotherapeutische behandelingen hebben ondergaan voor het letsel aan zijn scheenbeen. Aangezien het causaal verband tussen het letsel aan het scheenbeen van [eiser] en de mishandeling op 14 augustus 2007 niet is komen vast te staan, kan [eiser] ten gevolge daarvan het door hem gestelde verlies aan no-claimkorting wegens deze fysiotherapeutische behandelingen niet op [gedaagde] verhalen. Daarnaast overweegt de rechtbank dat [eiser] in het licht van de betwisting door [gedaagde] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat hij een doorverwijzing van de huisarts heeft gekregen voor deze fysiotherapeutische behandelingen en voorts dat hij onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat hij daadwerkelijk een verlies van zijn no-claimkorting heeft opgelopen. Dit leidt tot de slotsom dat het gevorderde bedrag wegens verlies aan no-claimkorting door de rechtbank zal worden afgewezen. 

4.5.  Het door [eiser] aangeboden bewijs van de behandelingen van de fysiotherapeut maken voornoemd oordeel niet anders. Zelfs als vast komt te staan dat [eiser] de fysiotherapeutische behandelingen heeft ondergaan wegens het letsel aan zijn scheenbeen, dan komt daarmee het causale verband tussen het letsel aan het scheenbeen en de mishandeling op 14 augustus 2007 niet vast te staan. Het gestelde verlies aan no-claimkorting komt daarmee eveneens niet vast te staan. Aan bewijslevering door [eiser] wordt dus niet toegekomen. 

4.6.  [eiser] heeft voorts vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. [eiser] heeft ter onderbouwing van deze kosten een overzicht van de werkzaamheden van zijn raadsman (productie 2 bij productie 5 bij de dagvaarding) in het geding gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] hiermee onvoldoende gesteld dat hij deze buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Derhalve zal de vordering op dit punt worden afgewezen. 

4.7.  Ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente overweegt de rechtbank dat deze kan ingaan vanaf het moment dat de vordering opeisbaar is. Nu het gaat om een vordering op grond van onrechtmatige daad verkeert [gedaagde] van rechtswege in verzuim vanaf de schadetoebrengende gebeurtenis, te weten vanaf 14 augustus 2007. De gevorderde wettelijke rente over het bedrag aan smartengeld ad € 150,-- zal, zoals gevorderd en niet weersproken, worden toegewezen vanaf 14 augustus 2007. 

Verhuizing ten gevolge van beledigingen 
4.8.  De rechtbank merkt de door [eiser] gestelde beledigingen en pesterijen van [gedaagde] aan als onderbouwing van de door [eiser] gestelde onrechtmatige daad. Uit de aangifte van [eiser] van 12 mei 2008 (productie 7 bij de dagvaarding) en het begeleidend schrijven van het Anti Discriminatiebureau Zeeland van 12 juni 2009 (productie 8 bij de dagvaarding) blijkt dat [eiser] aangifte en meldingen heeft gedaan van een bedreiging, een belediging en pesterijen van [gedaagde]. Hoewel [gedaagde] betwist dat hij [eiser] zou hebben beledigd, bedreigd en gepest, staat in alinea 10. van de conclusie van antwoord dat [gedaagde] erkent wel eens dingen gezegd te hebben waar hij later spijt van had. De rechtbank acht het gelet daarop aannemelijk dat [gedaagde] zich jegens [eiser] beledigend dan wel bedreigend heeft uitgelaten. Deze uitlatingen zijn aan te merken als een onrechtmatige daad, nu zij inbreuk maken op het recht op een goede naam en tevens in strijd zijn met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De uitlatingen zijn toerekenbaar aan [gedaagde]. 

4.9.  Vervolgens komt aan de orde of de beledigingen op stelselmatige basis gedurende de door [eiser] gestelde periode hebben plaatsgevonden, te weten gedurende een periode langer dan anderhalf jaar aansluitend op de mishandeling van 14 augustus 2007, en voorts of er een causaal verband bestaat tussen deze volgens [eiser] aanhoudende beledigingen en de verhuizing van [eiser]. 
De rechtbank is gezien de betwisting van [gedaagde] van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij gedurende anderhalf jaar op stelselmatige basis door [gedaagde] is beledigd dan wel bedreigd. Uit de aangifte van [eiser] en de meldingen bij het Anti Discriminatiebureau Zeeland wordt slechts duidelijk dat het om incidenten gaat en niet dat er gedurende een periode langer dan anderhalf jaar vanaf 14 augustus 2007 op stelselmatige basis sprake is geweest van beledigingen. Daarnaast overweegt de rechtbank dat gezien de betwisting door [gedaagde] tevens het causale verband tussen de verhuizing en de beledigingen onvoldoende door [eiser] is onderbouwd. De mate waarin de beledigingen hebben plaatsgevonden speelt hierbij onder andere een rol. De rechtbank is van oordeel dat het aannemelijk is dat beledigingen door een buurman niet bijdragen aan het woongenot, echter, enkele beledigingen hoeven nog geen verhuizing tot gevolg te hebben. Het had op de weg van [eiser] gelegen bij de conclusie van repliek dit standpunt nader te onderbouwen. Nu [eiser] dit niet heeft gedaan en zodoende omtrent het causale verband onvoldoende heeft gesteld, wordt aan het bewijsaanbod van [eiser] niet toegekomen. 

4.10.  De slotsom is dan ook dat niet is komen vast te staan dat er een causaal verband bestaat tussen de door [gedaagde] gepleegde onrechtmatige daad en de verhuizing van [eiser]. De door [eiser] gevorderde € 500,-- aan herinrichtingskosten ten gevolge van de verhuizing zijn daarom niet toewijsbaar. De vordering van [eiser] zal op dit punt worden afgewezen. 

Huisvredebreuk 26 juni 2009 
4.11.   De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door met een stuk hout de woning van [eiser] binnen te gaan, zonder dat [eiser] hier als eigenaar van de woning toestemming voor had gegeven. Hoewel [gedaagde] betwist dat hij onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 juni 2009 (productie 9 bij de dagvaarding) dat hij tegen verbalisant Thiele het volgende heeft gezegd: “Ik ben fout geweest. Ik ben met een stuk hout naar binnen gelopen.” De rechtbank overweegt dat een dergelijke manier van handelen door [gedaagde] een inbreuk oplevert van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en in strijd is met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Dit levert een onrechtmatige daad op die toegerekend kan worden aan [gedaagde]. 

4.12.  Vervolgens komt aan de orde of er een causaal verband bestaat tussen voornoemd onrechtmatig handelen van [gedaagde] en de door [eiser] gestelde schade zoals opgenomen in de schadestaat van 27 juni 2009 (productie 12 bij de dagvaarding). 
De rechtbank zal als eerste de post materiële schade beoordelen. Deze post ziet op de vergoeding van een aantal zaken die door het betreden van het huis van [eiser] door [gedaagde] en de daaropvolgende schermutseling beschadigd zouden zijn geraakt. Meer specifiek gaat het om de volgende zaken: een beamer(lamp) van het merk Acer, een USB Hub en een draadloze lasermuis van het merk Trust. Daarnaast vordert [eiser] een vergoeding voor materiaalkosten gemaakt ten behoeve van het herstellen van de verf- en laklaag van zijn salontafel. Tot slot is er nog een post die ziet op extra gemaakte telefoon-, porti-, kopieer- en reiskosten. Gelet op de betwisting door [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat de door hem gestelde beschadigde zaken daadwerkelijk beschadigd zijn op 26 juni 2009 en dat hij extra kosten heeft moeten maken. De door [eiser] overgelegde nieuwprijzen van een aantal van deze zaken in productie 1 bij productie 12 bij de dagvaarding zijn hiertoe onvoldoende. De gevorderde materiële schade zal zodoende worden afgewezen. 

4.13.  Ten aanzien van het gevorderde smartengeld dat ziet op vergoeding van de door [eiser] gestelde psychische schade overweegt de rechtbank als volgt. De psychologe van [eiser], drs. [R.], concludeert in haar brief van 3 maart 2011 (productie 13 bij de conclusie van repliek) dat sprake lijkt te zijn van post-traumatische stress bij [eiser]. Volgens haar lijkt het op grond van de informatie verkregen uit de intakegesprekken en testresultaten waarschijnlijk dat er meerdere factoren zijn die hebben bijgedragen aan de psychische onrust van [eiser] op dit moment, te weten het overlijden van zijn oma aan kanker, zijn moeder die kanker heeft gehad en de fysieke en psychische mishandeling door de buurman. [R.] acht het zeer waarschijnlijk dat deze mishandeling een grote impact heeft gehad. 
Op basis van deze conclusie van [R.] concludeert de rechtbank dat er in elk geval enige vorm van psychische schade is bij [eiser] ten gevolge van het handelen van [gedaagde]. 
De rechtbank overweegt dat de uitspraken uit de ANWB Smartengeldgids waarnaar [eiser] verwijst in zijn schadestaat van 21 november 2007 (productie 5 bij de dagvaarding) en in zijn schadestaat van 29 juli 2009 (productie 12 bij de dagvaarding) op diverse punten niet vergelijkbaar zijn met de onderhavige situaties. Zo is er in de schadestaat van 21 november 2007 onder andere geen psychische schade verdisconteerd. Daarnaast is er op 26 juni 2009 geen lichamelijk letsel bij [eiser] ontstaan en heeft de toenmalige partner van [eiser] zelf ook deelgenomen aan de schermutseling. Gelet op het hiervoor overwogene ziet de rechtbank reden om de hoogte van het gevorderde smartengeld ten aanzien van de psychische schade ten gevolge van de mishandeling op 14 augustus 2007 en de inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer op 26 juni 2009 aanzienlijk te matigen en toe te wijzen tot een bedrag van € 300,--. 

4.14.  [eiser] heeft voorts vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. [eiser] heeft ter onderbouwing van deze kosten een overzicht van de werkzaamheden van zijn raadsman (productie 3 bij productie 12 bij de dagvaarding) in het geding gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] hiermee onvoldoende gesteld dat hij deze buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Derhalve zal de vordering op dit punt worden afgewezen. 

4.15.  Ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente overweegt de rechtbank dat deze kan ingaan vanaf het moment dat de vordering opeisbaar is. Nu het gaat om een vordering op grond van onrechtmatige daad verkeert [gedaagde] van rechtswege in verzuim vanaf de schadetoebrengende gebeurtenis, te weten vanaf 26 juni 2009. De gevorderde wettelijke rente over het bedrag aan smartengeld ad € 150,-- zal, zoals gevorderd en niet weersproken, worden toegewezen vanaf 26 juni 2009. 

Verlies aan verdiencapaciteit 
4.16.  Aan de vermeerdering van eis ligt het door [eiser] gestelde verlies aan verdiencapaciteit ten grondslag. De rechtbank is gezien de betwisting van [gedaagde] van oordeel dat [eiser] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat hij een verlies aan verdiencapaciteit heeft ten gevolge van zijn psychische klachten. Het had op de weg van [eiser] gelegen dit standpunt nader te onderbouwen. Tevens heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat dit verlies aan [gedaagde] is toe te rekenen, gelet op de conclusie van [R.] dat er meerdere oorzaken zijn voor de psychische onrust bij [eiser]. 
Nu [eiser] onvoldoende heeft gesteld, wordt aan het bewijsaanbod van [eiser] niet toegekomen en zal de rechtbank partijen niet doorverwijzen naar de schadestaatprocedure. De vordering van [eiser] zal op dit punt worden afgewezen. 

4.17.  [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op: 
- dagvaarding     €   94,93 
- betaald vast recht   €   71,-- 
- in debet gesteld vast recht   €  189,--   
- salaris advocaat     €  768,-- (2 x tarief I, € 384,--) 
Totaal      € 1.122,93 

5.  De beslissing 
De rechtbank 

verklaart voor recht dat [gedaagde] jegens [eiser] een onrechtmatige daad heeft gepleegd door te handelen als omschreven in het exploot van dagvaarding sub 1, 7 en 11; 

veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 300,-- (driehonderd euro) vermeerderd met de wettelijke rente over € 150,-- vanaf 14 augustus 2007 tot de dag der algehele voldoening en de wettelijke rente over € 150,-- vanaf 26 juni 2009 tot de dag der algehele voldoening; 

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op  € 1.122,93; 

bepaalt dat, nu [eiser] met een toevoeging procedeert, die kostenbetaling dient te geschieden door voldoening: 
A.  aan de griffier van deze rechtbank door overmaking op rekeningnummer RBS 56.99.90.653 ten name van MvJ Arrondissement Middelburg (543), postbus 5015, 4330 KA Middelburg onder vermelding van “proceskostenveroordeling” en het zaak- en rolnummer: 
- wegens dagvaardingskosten: € 94,93 
- wegens het in debet gestelde deel van het vast recht: € 189,-- 
- wegens salaris advocaat: € 768 ,-- 
B.  aan [eiser]: 
- wegens het voor zijn rekening gekomen deel van het vast recht: € 71,--  LJN BV0367