Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-Holland 300714 burenruzie leidt tot gebroken pols; dader toegelaten tot tegenbewijs tav strafvonnis en bewijs eigen schuld

Rb Noord-Holland 300714 burenruzie leidt tot gebroken pols; dader toegelaten tot tegenbewijs tav strafvonnis en bewijs eigen schuld

2 De vaststaande feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn buren die met elkaar in onmin leven.

2.2.
Op 2 mei 2010 is tussen partijen een handgemeen ontstaan, waarbij [eiser] zijn pols heeft gebroken. [eiser] heeft naar aanleiding van dit incident op dezelfde dag aangifte van mishandeling tegen [gedaagde] gedaan. [gedaagde] heeft naar aanleiding van dit incident op 4 mei 2010 jegens [eiser] aangifte gedaan van openlijke geweldpleging.

2.3.
Zowel tegen [eiser] als tegen [gedaagde] is naar aanleiding van voornoemde aangiftes strafrechtelijke vervolging ingesteld.

2.4.
Op 18 november 2011 is [gedaagde] door de politierechter van de rechtbank Alkmaar op tegenspraak veroordeeld voor zware mishandeling. [gedaagde] is hiertegen niet in beroep gegaan.

2.5.
[eiser] is op 18 november 2011 is door de politierechter van de rechtbank Alkmaar eveneens strafrechtelijk veroordeeld. [eiser] is hiertegen in beroep gegaan. Het beroep is verworpen.

3 Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- i) voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en te lijden schade ten gevolge van de mishandeling op 2 mei 2010;
- ii) [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen een bedrag van €19.908,39, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 19.004,39 vanaf 20 mei 2010 tot aan de dag van voldoening;
- iii) [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en nakosten.

3.2.
[eiser] voert daartoe, kort gezegd als volgt aan.
[eiser] heeft als gevolg van de mishandeling door [gedaagde] letsel opgelopen en schade geleden. Deze schade valt te begroten op € 19.004,39, waaronder € 750,00 immateriële schade. [gedaagde] is voor deze schade aansprakelijk, maar weigert desondanks tot vergoeding over te gaan. Als gevolg van deze wanbetaling is [gedaagde] naast voormelde hoofdsom nog aan [eiser] verschuldigd de wettelijke rente vanaf 2 mei 2010 en de buitengerechtelijke kosten van € 904,00, aldus [eiser].

3.3.
[gedaagde] voert verweer.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.
[gedaagde] betwist de door [eiser] gestelde aansprakelijkheid. Daarnaast bestrijdt hij de hoogte van de door [eiser] gestelde schade.

4.2.
[eiser] verwijt [gedaagde] dat hij hem ernstig lichamelijk letsel heeft toegebracht, hetgeen [gedaagde] betwist.
Het feitelijk relaas van [gedaagde] op dit onderdeel komt, kort gezegd, neer op het volgende. [eiser] is zonder enige aanleiding door het open autoraam van [gedaagde] op hem in gaan steken met een schrikdraadpaaltje. [eiser] is daarbij geholpen door zijn zoon, die ter plekke aanwezig was. [gedaagde] heeft zich uit de auto laten vallen aan de slootkant waarbij hij terecht kwam op een steil talud. Vervolgens probeerde [gedaagde] op te staan en zich staande te houden. Om zich tegen verdere slagen van [eiser] te weren heeft [gedaagde] gebruik gemaakt van een lange schep die in de auto lag. [eiser] is ten val gekomen en heeft daarbij zijn pols gebroken, dit alles aldus [gedaagde].

4.3.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 161 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) levert een in kracht van gewijsde gegaan op tegenspraak gewezen strafvonnis waarbij de strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, in een procedure als deze dwingend bewijs op van dat feit.

4.4.
Dit houdt in dat de kantonrechter in beginsel verplicht is de inhoud van het in de strafzaak tegen [gedaagde] gewezen vonnis als vaststaand aan te nemen (vgl. artikel 151 lid 1 Rv). Derhalve moet vooralsnog er van worden uitgegaan dat [gedaagde] op 2 mei 2010 aan [eiser] ernstig lichamelijk letsel heeft toegebracht.
In onderhavige kwestie bestaat echter aanleiding om [gedaagde] op de voet van het tweede lid van laatstgenoemd wetsartikel in de gelegenheid te stellen tegenbewijs te leveren tegen deze aanname.
Immers, uit de aantekening mondeling vonnis valt niet op te maken wat bewezen is verklaard. Niet geheel valt uit te sluiten dat de strafrechter, die beide buren strafrechtelijk heeft veroordeeld tot een voorwaardelijke boete, mede tot deze beslissing is gekomen teneinde verdere toekomstige escalatie tussen partijen te voorkomen, zoals namens [gedaagde] is gesuggereerd.

4.5.
[gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld om overeenkomstig zijn aanbod tegenbewijs te leveren.

4.6.
Voorts wordt als volgt overwogen. [gedaagde] beroept zich voorts op eigen schuld aan de zijde van [eiser]. Hiervan is sprake indien de door [eiser] geleden schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiser] moet kan worden toegerekend. Dit beroep berust op hetzelfde feitelijk relaas als hierboven onder 4.2. is omschreven. [gedaagde] is de partij op wie ingevolge artikel 150 Rv de bewijslast rust ter zake het beroep op eigen schuld. Mitsdien zal aan [gedaagde] worden opgedragen dit bewijs te leveren.

4.7.
Gelet op de samenhang tussen het door [gedaagde] te leveren tegenbewijs tegen de gestelde mishandeling en het door [gedaagde] te leveren bewijs van de eigen schuld, geniet het de voorkeur dat (tegen)bewijslevering ten aanzien van de mishandeling en de eigen schuld gelijktijdig geschied.

4.8.
Van belang voor de verdere beoordeling van het geschil is de rol van [eiser] in het incident van 2 mei 2010. De kantonrechter acht zich op dit onderdeel nog niet voldoende geïnformeerd omdat het op 18 november 2011 jegens [eiser] gewezen strafvonnis alsmede het in hoger beroep gewezen arrest niet is overgelegd. [eiser] zal worden opgedragen dit alsnog te doen.

4.9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. ECLI:NL:RBNHO:2014:10825