Rb Zwolle 171208 vuistslag met ernstig hersenletsel; smartengeld 17000 geen eigen schuld
- Meer over dit onderwerp:
Rb Zwolle 171208 vuistslag met ernstig hersenletsel; smartengeld 17000 geen eigen schuld
2.1. Op 4 juni 2005 heeft een confrontatie tussen [eiser] en
[gedaagde] plaatsgevonden, waarbij [gedaagde] [eiser] een vuistslag
tegen zijn hoofd heeft gegeven. Door deze vuistslag is [eiser]
achterover gevallen met zijn (achter)hoofd op de straat, althans op een
betonnen rand. [eiser] heeft daarbij ernstig hersenletsel opgelopen.
2.2. [eiser] is overgebracht naar het UMC te Utrecht, waar een grote
bloeding in de hersenen werd geconstateerd. Op basis hiervan is een
spoedtrepanatie verricht. Vanwege de grote omvang van de bloeding en de
te verwachten zwelling is een deel van de schedel verwijderd. De huid
is met moeite gesloten.
2.3. [eiser] is ruim twee weken kunstmatig in slaap gehouden. In die
periode is een longontsteking opgetreden. Vanaf 20 juni 2005 is hij
langzaam ontwaakt en op 24 juni 2005 is hij overgebracht van de
intensive care afdeling naar de verpleegafdeling van het UMC. Na zijn
ontslag uit het UMC op 25 juli 2005 is hij overgeplaatst naar
Revalidatiecentrum De Trappenberg in Huizen. Vanaf augustus 2005 heeft
hij bij zijn ouders ingewoond en sinds juni 2006 woont hij weer
zelfstandig. Ter bescherming van de hersenen heeft [eiser] tijdelijk
een schedelkapje gedragen. Op 8 november 2005 is bij [eiser] een acryl
plastiek geplaatst ter vervanging van het verwijderde deel van de
schedel.
2.4. [eiser] heeft - naast het letsel dat hiervoor reeds is vermeld - de volgende blijvende beperkingen:
- evenwichtstoornissen bij snelle bewegingen van het hoofd en na bukken;
- gehoorschade aan het rechter oor;
- een kwetsbare schedel door aanwezigheid van een acryl plastiek;
- een ontsierend litteken op zijn (grotendeels kale) schedel.
2.5. [gedaagde] is bij vonnis van de meervoudige strafkamer van deze
rechtbank van 18 oktober 2005 wegens zware mishandeling van [eiser]
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met
aftrek, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
[gedaagde] is tevens veroordeeld tot betaling aan de staat van een
bedrag van EUR 5.000,- ten behoeve van [eiser]. [gedaagde] heeft de
gevangenisstraf inmiddels uitgezeten.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat de rechtbank:
a) [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan [eiser] van EUR 50.000,-
ter vergoeding van de immateriële schade, onder aftrek van al hetgeen
[gedaagde] in het kader van bevoorschotting op grond van het
strafrechtelijk vonnis aan [eiser] heeft voldaan;
b) [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan [eiser] van EUR 4.131,47, ter vergoeding van de materiële schade;
c) [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van EUR 10.000,- wegens verlies aan verdienvermogen;
d) [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de sub a tot en met c genoemde bedragen;
e) [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. [eiser] stelt dat hij als gevolg van de mishandeling door
[gedaagde] zeer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op grond
daarvan vordert hij vergoeding van (a) immateriële schade, (b)
materiële schade bestaande uit kosten die hijzelf en zijn ouders in
verband met zijn ziekenhuisopname en revalidatie hebben moeten maken,
en (c) schade als gevolg van verlies aan verdienvermogen.
3.3. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van
partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
causaal verband
4.1. [gedaagde] bestrijdt niet dat hij onrechtmatig jegens [eiser]
heeft gehandeld door hem “een vuistslag te verkopen”. Wel bestrijdt hij
dat het letsel dat [eiser] daarna heeft opgelopen het rechtstreeks
gevolg is van die vuistslag. Volgens [gedaagde] is het letsel van
[eiser] het gevolg van de val op de betonnen rand. Daarbij acht hij van
belang dat [eiser] erg dronken was. Als [eiser] niet op de betonnen
rand was gevallen en niet dronken was geweest, was er waarschijnlijk
geen noemenswaardig letsel ontstaan, aldus nog steeds [gedaagde].
Voorop gesteld moet worden dat indien [gedaagde] [eiser] niet had
geslagen, deze niet met zijn hoofd op de betonnen rand zou zijn
gevallen. Tussen de vuistslag van [gedaagde] en het hersenletsel van
[eiser] bestaat dus causaal verband in de zin van condicio sine qua
non-verband. Dat hersenletsel staat niet in een zodanig ver verwijderd
verband tot de vuistslag van [gedaagde], dat dit [gedaagde] niet meer
als een gevolg van de vuistslag, de gebeurtenis waarop de
aansprakelijkheid van [gedaagde] berust, kan worden toegerekend. Dat
[eiser] mogelijkerwijs- dronken was kan daaraan niet af doen, omdat de
omstandigheid dat [gedaagde] iemand slaat die dronken is, voor zijn
risico blijft.
smartengeld
4.2. [eiser] maakt aanspraak op een smartengeldvergoeding van EUR
50.000,-. Hij meent dat sprake is van zeer zwaar letsel en baseert deze
stelling op de aard en ernst van de toegebrachte verwondingen, de
operatieve ingrepen, de duur van de ziekenhuisopname, de duur van het
verblijf in de revalidatiekliniek en de blijvende fysieke en psychische
gevolgen.
4.3. [gedaagde] voert aan dat op grond van de aard van het letstel en
de restbeperkingen van [eiser] moet worden geconcludeerd dat sprake is
van matig letsel en dat – nog afgezien van matiging wegens eigen schuld
– hoogstens EUR 4.465,- dient te worden toegekend.
4.4. Vast staat dat [eiser]
- een schedelbasisfractuur heeft opgelopen, die een grote bloeding onder het harde hersenvlies heeft veroorzaakt;
- in levensgevaar heeft verkeerd;
- kort na elkaar twee operaties aan zijn schedel heeft ondergaan;
- 16 dagen in coma is gehouden;
- bijna 8 weken in het UMC en vervolgens één maand in een
revalidatiecentrum heeft verbleven en daarna nog tot februari 2006
onder (para)medische behandeling is gebleven;
- na vijf maanden middels een operatie een acrylplastiek op het ontbrekende deel van zijn schedel heeft gekregen;
- en blijvend:
- last heeft van schouders en heupen,
- evenwichtstoornissen heeft bij snelle bewegingen van het hoofd en na bukken,
- gehoorschade heeft aan het rechter oor,
- rekening moet houden met kwetsbaarheid van zijn hoofd, doordat een stuk van de schedel is vervangen door een acrylplastiek
- een ontsierend litteken heeft op zijn (grotendeels kale) schedel.
De rechtbank kwalificeert dit een en ander niet als zeer zwaar, maar
als zwaar lichamelijk letstel en zal een bedrag van EUR 17.000,-
toewijzen aan smartengeld. De rechtbank acht dit een passend bedrag
gezien de ernst van het letstel, de periode van ziekenhuisopname, de
medische ingrepen die [eiser] heeft ondergaan en de blijvende gevolgen
die hij ondervindt. De rechtbank neemt daarbij eveneens in aanmerking
wat in min of meer vergelijkbare gevallen door Nederlandse rechters
omtrent de hoogte van het smartengeld is beslist.
4.5. Op voormeld bedrag wordt in mindering gebracht het bedrag van EUR
5.000,- dat reeds in het vonnis van (de strafkamer van) deze rechtbank
van 18 oktober 2005 is toegewezen. Over het restant is wettelijke rente
verschuldigd vanaf het ontstaan van het letsel, op 4 juni 2005.
materiële schade
4.6. [eiser] vordert een bedrag van EUR 4.131,47. Toewijsbaar zijn
reiskosten van de ouders voor bezoek aan het slachtoffer en reiskosten
voor bezoeken aan artsen, fysiotherapeuten en andere beroepsbeoefenaren
die betrokken zijn bij de medische behandeling. Daarnaast zijn
toewijsbaar de kosten voor kleding en verzorging, die overigens niet
door [gedaagde] worden betwist.
Uit het voorgaande volgt dat de volgende posten toewijsbaar zijn:
Autokosten ouders bezoek UMC EUR 1.345,01
Parkeerkosten bezoek UMC EUR 67,70
Kleding en verzorging EUR 765,57
Vervoer naar specialist EUR 1.595,88
Totaal EUR 3.774,16
verlies inkomsten uit arbeid
4.7. [eiser] vordert EUR 10.000,- wegens verlies aan inkomsten uit
arbeid. Het gevorderde bedrag heeft betrekking op de periode van juni
2005 tot en met begin februari 2007, dat is twintig weken. Volgens
[eiser] zou hij in die periode zonder ongeval een inkomen hebben gehad
van ongeveer EUR 1.300,- netto per maand en heeft hij in werkelijkheid
een bijstandsuitkering ontvangen van EUR 800,- netto per maand.
Aangezien hij ongeveer 20 maanden een bijstandsuitkering heeft
ontvangen, is het totale verlies aan verdienvermogen EUR 10.000,-.
4.8. [gedaagde] is bereid een bedrag van EUR 2.500,- te aanvaarden als verlies aan inkomsten uit arbeid.
4.9. Vóór het ongeval was [eiser] vanaf september 2003 (voor
onbepaalde tijd) werkzaam als lasser. Hij verdiende EUR 1.300,- netto
per maand. Met ingang van december 2004 is zijn arbeidsovereenkomst als
lasser beëindigd. [eiser] heeft vervolgens in maart 2003 korte tijd
gewerkt in een koelcel. Ten tijde van de mishandeling was hij
werkzoekende.
Na zijn herstel heeft hij van februari 2007 tot februari 2008 via een
uitzendonderneming gewerkt als algemeen medewerker bij Spring
Producties B.V., waar hij het minimumloon verdiende. Hij nam deze baan
omdat hij weer wilde beginnen met werken in een omgeving waar men
begrip zou hebben voor zijn beperkingen. Per 27 april 2007 is [eiser]
op eigen initiatief overgestapt naar een uitzendbureau, waar hij
ongeveer EUR 400,- netto per week verdiende.
4.10. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk dat
[eiser] vanaf juni 2005 tot februari 2007 steeds werk zou hebben gehad,
waarmee hij EUR 1.300,- per maand verdiende. Immers, [eiser] was ten
tijde van het ongeval werkzoekende en had vanaf december 2004 slechts
een korte periode gewerkt. Daar staat tegenover dat hij na zijn
herstel, ondanks zijn beperkingen, voortvarend zijn werk heeft hervat
en thans meer verdient dan voor het ongeval. De rechtbank acht dan ook
aannemelijk dat [eiser] zonder het ongeval in elk geval gedurende de
helft (tien weken) van de periode van juni 2005 tot februari 2007 een
bedrag van gemiddeld EUR 1.300,- netto per maand zou hebben verdiend.
Hij heeft in deze periode een bijstandsuitkering ontvangen van EUR
800,- netto per maand, zodat het verschil EUR 500,- netto per maand is.
Dat betekent dat de schade als gevolg van het verlies aan inkomsten uit
arbeid wordt begroot op (10 x EUR 500,- =) EUR 5.000,-.
4.11. [eiser] heeft wettelijke rente gevorderd over de materiële
schade en over het verlies aan inkomsten uit arbeid, maar geen
ingangsdatum genoemd. Nu [gedaagde] niet heeft betwist dat wettelijke
rente verschuldigd is, zal deze worden toegewezen vanaf de datum van
dagvaarden, 22 oktober 2007.
4.12. Uit het voorgaande volgt dat de totale resterende schade van
[eiser] wordt begroot op EUR 12.000,- + EUR 3.774,16 + EUR 5.000 = EUR
20.3774,16.
eigen schuld
4.13. [gedaagde] voert verder aan dat [eiser] eigen schuld kan worden
verweten in de zin van artikel 6:101 BW. [gedaagde] is bereid 50% van
de schade te vergoeden.
Ter onderbouwing van zijn verweer stelt [gedaagde] dat [eiser] hem
sinds de pubertijd van partijen heeft beledigd en gekleineerd en in de
groep belachelijk gemaakt. [gedaagde] was bang voor [eiser], die in
[woonplaats] bekend is om zijn agressief gedrag. Ter comparitie heeft
[gedaagde] nog verklaard dat er tussen hem en [eiser] een langdurige
relatie bestond die niet positief was en dat de hele situatie een
ongelukkige samenloop van omstandigheden was.
Volgens [gedaagde] is de gang van zaken als volgt geweest. Op 3 juni
2005 heeft [gedaagde] met vrienden café “Papagaai” in [woonplaats]
bezocht. In de vroege ochtend van 4 juni 2005 ging [gedaagde] naar
buiten en zag daar [eiser] staan, die hem zeer bedreigend aankeek en
riep: “Ik pak je later wel” of woorden van gelijke strekking. Daarna
kwam [eiser] recht voor [gedaagde] staan en gaf hem een duw. Als
reactie daarop heeft [gedaagde] [eiser] een vuistslag in het gezicht
gegeven, niet om hem letsel toe te brengen, maar om hem van zich af te
slaan.
4.14. [eiser] bestrijdt dat er een langslepend conflict bestond tussen
partijen. Volgens hem kenden partijen elkaar uit het dorp, maar waren
zij geen vrienden. [eiser] wijst in dat verband op het
leeftijdsverschil van 12 jaar. Op de bewuste avond viel na een korte
woordenwisseling de fatale klap. Uit het feit dat [gedaagde]
strafrechtelijk is veroordeeld blijkt duidelijk dat het voorval aan
[gedaagde] toegerekend moet worden, aldus [eiser].
4.15. Op grond van art. 6:101 lid 1 BW kan de
schadevergoedingsverplichting worden verminderd, indien de schade van
de benadeelde mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de
benadeelde kan worden toegerekend, tenzij op grond van de billijkheid,
vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere
omstandigheden van het geval, een andere verdeling moet plaatsvinden.
4.16. Met betrekking tot de toedracht in de nacht van 3/4 juni 2005
blijkt uit de getuigenverklaringen dat [eiser] en [gedaagde] in een
woordenwisseling verwikkeld waren en dat op enig moment [gedaagde]
[eiser] een vuistslag in het gezicht gaf. Geen van de getuigen heeft
bevestigd dat [eiser] eerst een bedreiging heeft geroepen of een duw
gaf. Eén getuige heeft verklaard dat [eiser] iets zong op een irritante
manier. Een andere getuige heeft verklaard dat [eiser] als hij
gedronken had, irritant kon overkomen. Uit de getuigenverklaringen
blijkt niet dat [eiser] [gedaagde] heeft aangeraakt of zodanig
getreiterd, dat dit een fysieke reactie rechtvaardigt. De reactie is
gewelddadig en buitenproportioneel. Voor zover [eiser] bij eerdere
contacten tussen partijen [gedaagde] heeft gekleineerd of belachelijk
gemaakt en/of op de bewuste avond op een irritante manier iets heeft
gezongen, en dit gedrag hem kan worden tegengeworpen in het kader van
een beroep op eigen schuld, geldt dat het hem ter zake te maken verwijt
in het niet valt bij het verwijt dat [gedaagde] gemaakt kan worden. De
vergoedingsplicht van [eiser] vervalt daarom geheel. LJN BH4975