RBDHA 010425 dekking op AVP na duw met letsel; KG niet geschikt voor beoordeling hardheidsclausule bij beroep op opzetclausule
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 010425 dekking op AVP na duw met letsel; KG niet geschikt voor beoordeling hardheidsclausule bij beroep op opzetclausule
2De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] heeft op 1 oktober 2018 via zijn assurantietussenpersoon een aantal verzekeringen afgesloten bij Assuradeuren Gilde B.V. te Coevorden (hierna: ‘Assuradeuren Gilde’). Een van die verzekeringen betreft een aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren (AVP) met polisnummer [polisnummer] . Ten aanzien van die verzekering is blijkens het polisblad sprake van een zogenaamde ‘poolverdeling’, waarbij NN en De Burcht elk voor 50% risicodrager zijn en NN optreedt als ‘leader’. Verzekerd is een bedrag van € 2.500.000,--. De AVP liep tot 1 januari 2025 en is per die datum automatisch met één jaar verlengd.
2.2.
Op de AVP zijn – voor zover thans van belang – van toepassing de Bijzondere Voorwaarden Aansprakelijkheidsdekking voor particulieren (AVP.WP0018-02). Blijkens artikel 5 van deze polisvoorwaarden is onder meer de volgende uitsluiting van toepassing:
2.3.
Op 4 mei 2021 is bij de toenmalige buren van [eiser] een partij hout geleverd. [eiser] heeft toen aan zijn toenmalige buurman, de heer [buurman] (hierna: ‘ [buurman] ’), te kennen gegeven dat de daarbij door de houtleverancier gebruikte aanhanger diende te worden verplaatst. Toen [buurman] dit door ‘nee’ te zeggen weigerde, heeft [eiser] hem van achteren een duw gegeven. [buurman] is voorover gevallen en heeft dientengevolge letsel opgelopen. Een aantal getuigen heeft over dit voorval een getuigenverklaring afgelegd.
2.4.
[buurman] heeft op 25 mei 2021 aangifte tegen [eiser] gedaan van mishandeling. De advocaat van [buurman] heeft [eiser] op 6 oktober 2021 aansprakelijk gesteld voor de door [buurman] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het voorval van 4 mei 2021.
2.5.
[eiser] heeft de aansprakelijkstelling door [buurman] gemeld bij Assuradeuren Gilde. Assuradeuren Gilde heeft [eiser] bij brief van 7 juni 2022 bericht dat door haar een beroep wordt gedaan op de opzetclausule van artikel 5.1.1 van de toepasselijke polisvoorwaarden (hierna: ‘de opzetclausule’) en dat om die reden geen dekking wordt verleend onder de AVP.
2.6.
Op 11 oktober 2023 heeft het Openbaar Ministerie (OM) een strafbeschikking aan [eiser] opgelegd. Uit hoofde van die strafbeschikking is [eiser] gehouden een boete te betalen van € 400,-- alsmede een schadevergoeding aan [buurman] van € 1.890,71.
2.7.
Bij e-mail van 16 oktober 2024 heeft de advocaat van [eiser] Assuradeuren Gilde verzocht het op 7 juni 2022 ingenomen standpunt te herzien. Daarbij is namens [eiser] betoogd dat Assuradeuren Gilde geen beroep toekomt op de opzetclausule. Tevens heeft de advocaat van [eiser] Assuradeuren Gilde in gebreke gesteld wegens een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst, zulks met aansprakelijkstelling van Assuradeuren Gilde voor de daardoor door [eiser] geleden en nog te lijden schade.
2.8.
Assuradeuren Gilde heeft de schademelding van [eiser] ter verdere beoordeling doorgestuurd aan NN. NN heeft bij e-mail van 17 december 2024 aan de advocaat van [eiser] bericht dat het beroep op de opzetclausule in de polisvoorwaarden onverkort wordt gehandhaafd.
2.9.
[buurman] is op 12 december 2024 een deelgeschilprocedure ex artikel 1019w Rv gestart bij de rechtbank Overijssel. In die procedure verzoekt [buurman] – kort gezegd – een verklaring voor recht dat [eiser] a) aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade als gevolg van het voorval van 4 mei 2021, b) gehouden is die schade te vergoeden en c) gehouden is bij wege van voorschot op die schadevergoeding een bedrag van € 5.000,-- te betalen. [buurman] heeft in dit verzoek zijn letsel en schade als gevolg van het voorval van 4 mei 2021 als volgt onderbouwd:
2.10.
De mondelinge behandeling in de deelgeschilprocedure vindt plaats op 2 april 2025. De advocaat van [buurman] heeft in reactie op een verzoek van de advocaat van [eiser] geweigerd de deelgeschilprocedure aan te houden totdat in het onderhavige kort geding is beslist. Eveneens heeft de advocaat van [buurman] geweigerd om gehoor te geven aan het verzoek van de advocaat van [eiser] om in plaats van het deelgeschil een bodemprocedure te starten.
3Het geschil
3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, NN c.s. op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen om binnen veertien na betekening van dit vonnis alsnog dekking te verlenen onder de AVP voor het voorval van 4 mei 2021 en hem te berichten dat zij de schaderegeling conform de geldende polisvoorwaarden op zich nemen, zulks met veroordeling van NN c.s. in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – aan dat NN c.s. geen beroep toekomt op de opzetclausule. Volgens [eiser] heeft hij [buurman] slechts een duw gegeven om zijn aandacht te trekken. Deze duw was volgens [eiser] niet gericht op het toebrengen van letsel. [eiser] betwist dat hij – zoals NN c.s. op basis van de verklaringen van [buurman] en de getuigen stellen – [buurman] een harde/krachtige duw heeft gegeven. [eiser] stelt dat [buurman] uitsluitend ten val is gekomen omdat hij tegen het geleverde hout aanstond. Hierdoor heeft hij de duw, die normaliter niet tot een val zou hebben geleid, niet kunnen opvangen. [eiser] stelt dat het ging om een stapel hout met een hoogte van ongeveer 15 centimeter, die ten tijde van de duw voor hem niet zichtbaar was als gevolg van de geparkeerde auto’s op de opritten, het feit dat [buurman] voor de stapel hout stond en het feit dat het op dat moment hard regende. Naar de mening van [eiser] is sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden en niet – zoals [buurman] en NN c.s. beweren – van een opzettelijke wederrechtelijke gedraging die objectief bezien gericht was op het doen ontstaan van schade. Onder de geschetste omstandigheden kan volgens [eiser] daarnaast het ernstige en deels permanente lichamelijke en geestelijke letsel dat [buurman] thans als gevolg van het voorval van 4 mei 2021 stelt te hebben geleden naar objectieve maatstaven niet worden aangemerkt als een te verwachten of normaal gevolg van de door hem gegeven duw. Daarbij wijst [eiser] c.s. op het letsel zoals dat destijds door de arts op de spoedeisende hulp bij [buurman] is vastgesteld, te weten een gebroken vinger en elleboog. [eiser] benadrukt dat in het kader van dit onderzoek geen traumatisch aangezichts- of schedelletsel is geconstateerd. Het destijds geconstateerde letsel staat volgens [eiser] in schril contrast met het letsel waarvan [buurman] in zijn aangifte melding maakt en het letsel zoals dit in de deelgeschilprocedure door hem is gesteld. Daarnaast stelt [eiser] in dit verband dat uit de hoogte van de opgelegde boete blijkt dat het OM het gestelde letsel niet als een gevolg van de duw heeft aangemerkt. Met het beroep op de opzetclausule wordt volgens [eiser] onder de geschetste omstandigheden dan ook geen redelijk en maatschappelijk aanvaardbaar resultaat bereikt, terwijl evenmin wordt gehandeld in de geest van dader- en slachtofferbescherming die een AVP dient te bieden. [eiser] is dan ook van mening dat NN c.s. zich ten onrechte beroepen op de opzetclausule en dat zij daarmee tekortschieten in hun verplichtingen uit hoofde van de AVP. Tenslotte wijst [eiser] erop dat NN c.s. een ruimere opzetclausule hanteren dan de model-opzetclausule die is opgenomen in het door het Verbond van Verzekeraars opgestelde Standaardpolismodel AVP 2000. [eiser] stelt dat hij bij het sluiten van de overeenkomst niet op deze ruimere opzetclausule is gewezen en dat hij daarvan dus geen kennis heeft kunnen nemen. Nu het gaat om een kernbeding staat naar de mening van [eiser] de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid aan een geslaagd beroep op de opzetclausule in de weg.
3.3.
NN c.s. voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4De beoordeling van het geschil
4.1.
Beoordeeld moet worden of NN c.s. gehouden zijn om ten gunste van [eiser] dekking te verlenen onder de AVP voor de schade die [buurman] als gevolg van het voorval van 4 mei 2021 stelt te hebben geleden. NN c.s. betwisten met een beroep op de opzetclausule dat zij daartoe gehouden zijn. De vorderingen van [eiser] zijn in deze kortgedingprocedure slechts toewijsbaar als voldoende aannemelijk is dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat NN c.s. geen beroep op de opzetclausule toekomt en NN c.s. tot dekking zijn gehouden.
4.2.
De voorzieningenrechter neemt bij de beoordeling van de vordering van [eiser] het arrest van de Hoge Raad van 13 april 2018 (ECLI:NL:HR:2018:601) tot uitgangspunt. In dit arrest heeft de Hoge Raad de door het Verbond van Verzekeraars in het Standaard-polismodel AVP 2000 geformuleerde standaard-opzetclausule uitgelegd. Deze standaard-opzetclausule luidt – voor zover thans van belang – als volgt:
4.3.
Bij zijn uitleg betrekt de Hoge Raad de door het Verbond van Verzekeraars gegeven openbare toelichting op de standaard-opzetclausule. In deze toelichting valt te lezen dat bij het opstellen ernaar is gestreefd om zoveel mogelijk recht te doen aan de oorspronkelijke bedoeling van de opzetclausule, te weten het vinden van een maatschappelijk aanvaardbaar evenwicht tussen dader- en slachtofferbescherming. Daarbij heeft het Verbond van Verzekeraars overwogen dat het zeer ongewenst is dat crimineel gedrag, waaronder mishandeling, vandalisme, brandstichting, afpersing, bedreiging, moord en doodslag, onder enige verzekering worden gedekt. In de toelichting valt verder te lezen dat het belangrijkste nieuwe aspect van de opzetclausule is dat het opzettelijk karakter van een gedraging niet meer uit het gevolg van de gedraging maar uit de gedraging zelf moet worden afgeleid. Uit de toelichting volgt dat het woord ‘wederrechtelijk’ slechts is opgenomen om duidelijk te maken dat ook in gevallen waarin de verzekerde niet strafrechtelijk wordt vervolgd of wordt vrijgesproken, een beroep op de opzetclausule mogelijk is. Daarvoor is voldoende dat het gedrag wederrechtelijk is in civielrechtelijke zin; dat is blijkens de toelichting het geval bij een handelen van de verzekerde in strijd met zijn rechtsplicht of in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Het Verbond van Verzekeraars wijst er in de toelichting verder op dat discussie over de interpretatie van de opzetclausule mogelijk blijft en dat dit vooral speelt bij opzettelijke gedragingen waarbij – uitgaande van aansprakelijkheid – de (letsel-)schade in geen verhouding staat tot de gedraging.
4.4.
De Hoge Raad overweegt dat bij de toepassing van de standaard-opzetclausule uitgangspunt is dat sprake moet zijn van een opzettelijke en wederrechtelijke gedraging van de verzekerde die objectief bezien gericht is op het doen ontstaan van letsel of zaakschade, en waarbij het in feite toegebrachte letsel of de zaakschade naar objectieve maatstaven als een te verwachten of normaal gevolg van de desbetreffende gedraging kan worden aangemerkt. De vraag of een opzettelijke gedraging van een verzekerde naar objectieve maatstaven gericht is op het doen ontstaan van letsel of zaakschade, moet worden beantwoord aan de hand van de aard van de gedraging in het licht van de omstandigheden waaronder deze is verricht. Deze beoordeling naar objectieve maatstaven brengt volgens de Hoge Raad mee dat ook letsel of zaakschade van een soort of ernst waarop het opzet van de verzekerde niet (subjectief) was gericht onder uitsluiting van de opzetclausule kan vallen. Verder heeft de Hoge Raad in dit arrest overwogen dat er in het licht van de functie die de AVP in het maatschappelijk verkeer vervult, ruimte bestaat om de opzetclausule zodanig toe te passen dat redelijke en maatschappelijk aanvaardbare resultaten worden bereikt. In het licht van die functie behoeven niet alle strafbare gedragingen aangemerkt te worden als ‘criminele’ gedragingen die onder de uitsluiting van de opzetclausule vallen. De opzetclausule kan vanwege de bijzondere omstandigheden van het geval naar haar strekking desondanks niet van toepassing zijn. De grond daarvoor kan in zodanig geval – naast de ruimte die in de hiervoor weergegeven voorwaarden ligt besloten – ook gevonden worden in het vereiste dat het moet gaan om schade ‘veroorzaakt door en/of voortvloeiende uit’ de opzettelijke en onrechtmatige gedraging van de verzekerde. Bij de beoordeling of de schade voor de toepassing van de opzetclausule in redelijkheid aan die gedraging kan worden toegerekend, komt gewicht toe aan diverse factoren, waaronder de aard van de onrechtmatige gedraging van de verzekerde, de omstandigheden waaronder deze is verricht, de mate waarin de verzekerde een verwijt van zijn gedraging gemaakt kan worden of andere subjectieve omstandigheden aan diens zijde, en de aard en de ernst van de schadelijke gevolgen, een en ander bezien in het licht van de strekking en maatschappelijke betekenis van de AVP.
4.5.
NN c.s. voeren als betoog dat in artikel 5.1.1 van de toepasselijke polisvoorwaarden een ruimere opzetclausule met [eiser] is overeengekomen dan de standaard-opzetclausule, zoals die door het Verbond van Verzekeraars is geformuleerd. Vanwege de zinsnede in artikel 5.1.1 ‘het maakt niet uit dat de schade anders of groter is uitgevallen dan verzekerde zich hard voorgesteld’ kan [eiser] zich volgens NN c.s. er niet op beroepen dat het door [buurman] als gevolg van het voorval van 4 mei 2021 gestelde geleden letsel geen objectief te verwachten gevolg was van zijn gedraging. In dat betoog kunnen NN c.s. niet worden gevolgd. Voorshands is voldoende aannemelijk dat een bodemrechter bedoelde geciteerde zinsnede aldus zal uitleggen dat daarmee door partijen is beoogd expliciet te maken dat – zoals volgt uit het aangehaalde arrest van de Hoge Raad – ook letsel of zaakschade waarop de opzet van de verzekerde niet subjectief gericht was onder de uitsluiting van de opzetclausule kan vallen. Dat is blijkens hetgeen hiervoor is overwogen het geval als dat letsel of die schade naar objectieve maatstaven als een te verwachten of normaal gevolg van een gedraging van de verzekerde kan worden aangemerkt. In het kader van dit kortgeding zal er dan ook van worden uitgegaan dat tussen partijen een opzetclausule is overeengekomen met een gelijke strekking als die van de hiervoor aangehaalde door het Verbod van Verzekeraard geformuleerde standaard-opzetclausule.
4.6.
Gelet op de toetsingsmaatstaf van de Hoge Raad is allereerst de vraag of sprake is van een opzettelijke en wederrechtelijke gedraging van [eiser] , die objectief bezien gericht was op het doen ontstaan van letselschade. [eiser] weerspreekt niet dat hij [buurman] op 4 mei 2021 na diens weigering om de aanhangwagen te verplaatsen heeft geduwd. Volgens [eiser] was zijn duw niet hard en onrechtmatig en objectief bezien evenmin gericht op het doen ontstaan van letsel bij [buurman] , maar slechts op het trekken van diens aandacht. De voorzieningenrechter volgt [eiser] in dat betoog niet, nu zijn stelling wordt tegengesproken door de ten overstaan van de politie door zowel [buurman] als 1) de heer [naam 1] , een overbuurman van [buurman] , 2) de heer [naam 2] , de houtleverancier en 3) de heer [naam 3] , een in de desbetreffende straat aanwezige taxichauffeur, afgelegde getuigenverklaringen.
4.7.
[buurman] heeft onder meer verklaard dat [eiser] hem, nadat hij [eiser] had begroet en ‘nee’ had geantwoord op diens verzoek om de aanhanger en/of het hout te verplaatsen, zonder directe aanleiding onverwacht met beide handen hard van achteren heeft geduwd en dat hij daardoor voorwaarts ten val is gekomen. Overbuurman [naam 1] heeft onder meer verklaard dat [eiser] [buurman] met beide handen vol in de rug duwde, dat dit erg hard ging, dat hij [buurman] eigenlijk door de lucht zal vliegen en dat [buurman] geen idee had wat hem overkwam. Taxichauffeur [naam 3] heeft onder meer verklaard dat [eiser] [buurman] van achteren een harde karatetrap in zijn rug heeft gegeven, dat [buurman] die trap niet heeft zien aankomen, dat het hoofd van [buurman] eerst achterover klapte en dat [buurman] vervolgens voorover over de stapel hout viel en met zijn voorhoofd tegen de aanhanger aankwam en even bleef liggen. Houtleverancier [naam 2] heeft onder meer verklaard dat hij tijdens het lossen van het hout met zijn rug naar [eiser] en [buurman] toe stond, dat hij [buurman] plotseling onder de kleppen van de aanhanger zag vallen, dat [buurman] pas na anderhalve minuut weer reageerde en dat hij pas achteraf hoorde dat [buurman] was geduwd door [eiser] .
4.8.
Volgens [eiser] zijn de getuigenverklaringen van overbuurman [naam 1] en taxichauffeur [naam 3] niet betrouwbaar en kunnen deze niet bijdragen aan het bewijs van de stelling dat hij [buurman] met beide handen hard heeft geduwd. Daarbij wijst [eiser] erop dat [buurman] en overbuurman [naam 1] goed bevriend zijn en dat die vriendschap van invloed kan zijn geweest op de getuigenverklaring van [naam 1] . Daarnaast stelt [eiser] onder overlegging van een met behulp van Google Maps vervaardigde situatieschets dat overbuurman [naam 1] en taxichauffeur [naam 3] tijdens het voorval op 4 mei 2021 geen van beiden zicht op hem hebben gehad vanwege de positie van [buurman] , de aanhanger van houtleverancier [naam 2] en de aanwezige auto’s op de oprit. De enkele blote stelling dat [buurman] en overbuurman [naam 1] bevriend zijn, geeft als zodanig onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de getuigenverklaring van overbuurman [naam 1] . Die stelling van [eiser] wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. In het beperkte bestek van deze kortgedingprocedure, waarin voor nader feitenonderzoek en/of bewijslevering geen ruimte is, kan uitsluitend op basis van de overgelegde situatieschets evenmin worden aangenomen dat overbuurman [naam 1] en taxichauffeur [naam 3] geen zicht hebben gehad op het voorval van 4 mei 2021 en daarover dus niet betrouwbaar hebben kunnen verklaren, zodat ook die stelling van [eiser] wordt gepasseerd
4.9.
Op basis van de in het geding gebrachte getuigenverklaringen van [buurman] , overbuurman [naam 1] , taxichauffeur [naam 3] en houtleverancier [naam 2] is voorshands voldoende aannemelijk dat [eiser] [buurman] op 4 mei 2021 onverwacht met beide handen hard van achteren heeft geduwd. [buurman] en [naam 1] verklaren immers beiden dat [eiser] op die wijze heeft gehandeld. De verklaring van taxichauffeur [naam 3] ondersteunt die getuigenverklaringen in zoverre dat hij heeft verklaard dat hij heeft gezien dat het hoofd van [buurman] achterover klapte en dat [buurman] vervolgens voorover over een stapel hout viel. De enkele omstandigheid dat taxichauffeur [naam 3] kennelijk niet juist heeft waargenomen om welke uiting van geweld van [eiser] het hier ging (karatetrap in plaats van een duw), doet niet af aan de betrouwbaarheid van hetgeen hij overigens heeft verklaard. In zijn verklaring onderschrijft hij met name de onverwachtheid en het harde karakter van de geweldsuiting van [eiser] . Houtleverancier [naam 2] verklaart weliswaar dat hij pas later hoorde dat [buurman] door [eiser] was geduwd, maar dit laat onverlet dat zijn verklaring bevestigt dat aan de val van [buurman] op 4 mei 2021 geen escalerende conflictsituatie vooraf is gegaan en dat [buurman] daardoor niet op een tegen hem gerichte geweldsuiting van [eiser] bedacht was.
4.10.
[eiser] heeft zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op 4 mei 2021 jegens [buurman] schuldig gemaakt aan een opzettelijke en wederrechtelijke gedraging.
Aan de door hem gegeven duw is blijkens de getuigenverklaringen geen escalerende conflictsituatie vooraf gegaan. Bij gebreke van andere omstandigheden waaruit blijkt van het tegendeel moet er voorshands dan ook vanuit worden gegaan dat [eiser] de bedoeling heeft gehad om [buurman] hard te duwen. Deze uiting van geweld is zonder meer onrechtmatig jegens [buurman] en tevens objectief bezien gericht op het doen ontstaan van letsel. De voorwaartse kracht die door een onverwachte harde duw in de rug ontstaat, brengt de persoon die wordt geduwd uit balans, waardoor voorzienbaar en aannemelijk is dat zo’n duw – ook als zich direct voor de geduwde persoon geen stapel hout bevindt – een val voorwaarts teweegbrengt. Zulks klemt in dit specifieke geval temeer, nu de oprit waar het voorval plaatsvond – naar niet ter discussie staat – afliep in de richting van de openbare weg en [buurman] tijde van de duw met zijn gezicht in die richting op de oprit stond. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het letsel, zoals dat door [buurman] in de deelgeschilprocedure is gesteld (botbreuken, hersenschudding, hoofdpijn, concentratie- en geheugenproblemen, schaafwonden, blauwe plekken en tandschade) naar objectieve maatstaven te beschouwen als een te verwachten of normaal gevolg van het geven van een onverwachte harde duw van achteren aan iemand die op een aflopende stenen oprit staat en die vervolgens ten val komt.
4.11. Uit het voorgaande volgt dat er sprake is van een schadevoorval dat op zichzelf aan de voorwaarden voor toepassing van de opzetclausule voldoet. Beoordeeld moet vervolgens worden of – zoals [eiser] betoogt – sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om te oordelen dat de opzetclausule in het licht van zijn strekking en de maatschappelijke betekenis van de AVP desondanks niet van toepassing is. Een grond voor toepassing van deze hardheidsclausule kan blijkens het aangehaalde arrest van de Hoge Raad onder meer worden gevonden in het vereiste dat het moet gaan om schade ‘veroorzaakt door en/of voortvloeiende uit’ de opzettelijke en onrechtmatige gedraging van de verzekerde. [eiser] stelt zich op het standpunt dat de schade, zoals [buurman] die stelt te hebben geleden, in redelijkheid niet aan zijn onrechtmatige duw kan worden toegerekend. Daarbij wijst [eiser] erop dat ten tijde van die duw voor hem niet zichtbaar was dat er een stapel hout voor [buurman] lag en ook was volgens [eiser] de aanhangwagen van houtleverancier [naam 2] voor hem niet of nauwelijks waarneembaar. Door de aanwezigheid van de stapel hout kon [buurman] volgens [eiser] de duw niet opvangen en is hij ongecontroleerd ten val gekomen, hetgeen zijn schade heeft veroorzaakt. De Hoge Raad heeft bepaald dat bij de beoordeling of schade voor de toepassing van de opzetclausule in redelijkheid aan de onrechtmatige gedraging van de verzekerde kan worden toegerekend onder meer gewicht toekomt aan de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht, de mate waarin de verzekerde van die gedraging een verwijt kan worden gemaakt en de aard en ernst van de schadelijke gevolgen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is op dit moment niet alle informatie voorhanden die nodig is om bedoelde beoordeling te verrichten. Daartoe is van belang dat op dit moment geen volledig inzicht bestaat in de omstandigheden waaronder de onrechtmatige gedraging heeft plaatsgevonden. Onduidelijk is onder meer wat de exacte positie was van de stapel hout die zich volgens [eiser] voor [buurman] bevond en of, en zo ja in welke mate die stapel hout aan de door [buurman] gestelde schade heeft bijgedragen. Zulks geldt eveneens voor de aanhanger van houtleverancier [naam 2] . Daarnaast is onduidelijk of, en zo ja in welke mate [eiser] ten tijde van de onrechtmatige duw zicht heeft gehad op de stapel hout en de aanhanger, hetgeen mogelijk een rol kan spelen bij de mate waarin [eiser] van zijn die duw een verwijt kan worden gemaakt. Ook is er op dit moment geen volledig beeld van de totale omvang van de door [buurman] gestelde schade. Om deze ontbrekende informatie te kunnen verkrijgen, is eerst nader feitenonderzoek en mogelijk ook bewijslevering nodig, bijvoorbeeld in de vorm van het onder ede horen van getuigen en/of het inroepen van medische deskundigheid. Hiervoor zal een bodemprocedure gevoerd moeten worden. Dit heeft tot gevolg dat in het beperkte bestek van deze kortgedingprocedure, waarin voor feitenonderzoek en bewijslevering geen plaats is, niet kan worden vastgesteld of [eiser] een beroep toekomt op de door de Hoge Raad geformuleerde hardheidsclausule. Dit heeft eveneens tot gevolg dat op dit moment onvoldoende duidelijk is of een bodemrechter het beroep van NN c.s. op de opzetclausule al dan niet zal honoreren. Bij die stand van zaken is de vordering van [eiser] , die erop is gestoeld dat dit beroep zal worden gepasseerd en die strekt tot het verlenen van dekking onder de aansprakelijkheidsverzekering, in dit kort geding niet toewijsbaar. Rechtbank Den Haag 1 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:9279