RBDHA 101218 mishandeling in groepsverband door minderjarige; zaak leent zich niet voor behandeling in deelgeschil
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 101218 mishandeling in groepsverband door minderjarige; zaak leent zich niet voor behandeling in deelgeschil
- kosten verzocht en begroot, niet toegewezen: € 143,00 eigen bijdrage, € 78,00 griffierecht, totaal € 221,00.
2 De feiten
2.1.
In de vroege ochtend van 1 juli 2017 heeft op het parkeerterrein van uitgaansgelegenheid [X] in [plaats 1] een voorval plaatsgevonden waarbij meerdere personen slaags zijn geraakt. Zowel [verzoeker] als [de minderjarige] waren bij dit voorval aanwezig.
2.2.
Tijdens het voorval heeft [verzoeker] een of meerdere klappen gekregen, waarbij hij letsel heeft opgelopen aan zijn oog, neus en jukbeen.
2.3.
Op het moment van het voorval was een voorlopige hechtenis van [de minderjarige] per 1 mei 2017 geschorst onder - onder meer - de volgende voorwaarden:
- Vanaf 18.00 uur moet [de minderjarige] zich bevinden op het adres van zijn (stief)moeder;
- [de minderjarige] mag alleen naar buiten onder begeleiding van zijn (stief)moeder of één van zijn zussen;
- [de minderjarige] gebruikt geen alcohol, verdovende middelen of andere middelen die zijn gedrag op een negatieve manier beïnvloeden;
- [de minderjarige] mag zich niet begeven in [plaats 1] , alleen met begeleiding van zijn moeder.
2.4.
Zowel de rechtbank, bij vonnis van 28 september 2017, als het hof, bij arrest van 26 april 2018, heeft onder meer wettig en overtuigend bewezen geacht dat [de minderjarige] op 1 juli 2017 te [plaats 1] met anderen op de openbare weg openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen onder meer [verzoeker] , welk geweld bestond uit het slaan met de vuist tegen het gezicht van [verzoeker] . De rechtbank heeft de voegingsvordering van [verzoeker] toegewezen tot een bedrag van € 1.751,49. Het hof heeft deze vordering afgewezen, omdat het hof deze niet eenvoudig van aard achtte.
2.5.
De door [de minderjarige] ingestelde cassatieprocedure is thans aanhangig.
3 Het geschil
3.1.
[verzoeker] heeft de rechtbank verzocht bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv):
- primair: te bepalen dat [de minderjarige] aansprakelijk is voor de schade van [verzoeker] , al dan niet hoofdelijk en al dan niet op grond van groepsaansprakelijkheid;
- subsidiair: te bepalen dat - indien de bewezenverklaring ter zake van openlijk geweld in stand blijft - [de minderjarige] aansprakelijk is voor de schade van [verzoeker] , al dan niet hoofdelijk en al dan niet op grond van groepsaansprakelijkheid;
- de kosten van deze procedure te begroten op (en bij eventuele vaststelling van aansprakelijkheid toe te wijzen) € 78,00 aan griffiekosten en € 143,00 aan eigen bijdrage.
3.2.
Volgens [verzoeker] heeft [de minderjarige] zich onrechtmatig jegens hem gedragen en wel in groepsverband als bedoeld in artikel 6:166 BW. [verweerster] is, als ouder met gezag, op grond van artikel 6:169 lid 2 BW, jegens [verzoeker] kwalitatief aansprakelijk voor de schade die voortvloeit uit de onrechtmatige gedragingen van [de minderjarige] , aldus [verzoeker] .
3.3.
[verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
4 De beoordeling
4.1.
Allereerst dient te worden beoordeeld of het verzoek van [verzoeker] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w Rv. Dit artikel biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade de mogelijkheid om, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak.
4.2.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat ook de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschilprocedure aan de orde kan komen. Beoordeeld zal moeten worden of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de mogelijke totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de investering in tijd, geld en moeite die met de beslissing op dit deelgeschil gepaard zal gaan. Een deelvraag waarvan te verwachten is dat de beantwoording daarvan kostbaar is en/of veel tijd in beslag zal nemen, bijvoorbeeld omdat uitvoerige bewijslevering en deskundigenberichten nodig zullen zijn, zal zich minder snel lenen voor een behandeling in een deelgeschilprocedure.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat deze zaak zich niet leent voor beoordeling in deelgeschil en overweegt daartoe als volgt.
Artikel 6 : 166 BW
4.4.
In geschil is of [de minderjarige] een fout kan worden verweten. [verweerster] heeft, als zijn wettelijk vertegenwoordiger, betoogd dat hij feitelijk niet betrokken is geweest bij de schade veroorzakende vechtpartij en dus niet aansprakelijk is voor de door [verzoeker] geleden schade. Zij miskent daarmee echter dat de gestelde aansprakelijkheid van [de minderjarige] is gegrond op artikel 6:166 lid 1 BW. Nu hij ten tijde van het voorval 14 jaar was, kan hij in beginsel aansprakelijk worden gehouden voor zijn handelen in groepsverband. Ter onderbouwing van de stelling dat [de minderjarige] deel uitmaakte van de groep die de schade heeft veroorzaakt, heeft [verzoeker] meerdere verklaringen overgelegd van personen die bij het voorval aanwezig waren. Uit deze verklaringen komt een beeld naar voren dat [de minderjarige] daadwerkelijk behoorde tot de groep die onrechtmatig schade heeft toegebracht, dat [de minderjarige] wist of behoorde te begrijpen dat het groepsoptreden het gevaar schiep voor het ontstaan van schade zoals dat in concreto is geleden en dat de gedragingen hem daarom kunnen worden toegerekend. Dit betekent dat [de minderjarige] in beginsel (hoofdelijk) aansprakelijk is voor de door [verzoeker] geleden schade.
4.5.
[verweerster] heeft zich als wettelijk vertegenwoordiger van [de minderjarige] evenwel gemotiveerd beroepen op (een grote mate van) eigen schuld aan de zijde van [verzoeker] . Volgens [verweerster] zijn op 1 juli 2017 twee groepen, waarbij [verzoeker] behoorde tot de ene groep en [de minderjarige] tot de andere groep, welbewust tegenover elkaar komen te staan naar aanleiding van een ruzie die eerder had plaatsgevonden tussen twee andere jongens uit de respectievelijke groepen en dient de schade om die reden (geheel of gedeeltelijk) voor rekening van [verzoeker] te blijven. Of en zo ja in hoeverre sprake is van eigen schuld die tot een vermindering van de schadevergoedingsverplichting van [de minderjarige] zou moeten leiden, kan in dit geding niet eenvoudig worden vastgesteld terwijl een deelgeschil zich niet leent voor nadere bewijslevering.
Artikel 6 :169 lid 2 BW
4.6.
Los daarvan kan ook de vordering tegen [verweerster] in persoon in deze procedure niet goed worden beoordeeld. [verzoeker] heeft weliswaar gesteld dat [verweerster] op grond van artikel 6:169 lid 2 als moeder kwalitatief aansprakelijk is voor de schade die is voortgevloeid uit het onrechtmatig handelen van [de minderjarige] op de betreffende avond, maar dat is door [verweerster] gemotiveerd betwist. [verweerster] stelt daartoe dat zij de noodlottige gebeurtenissen niet heeft kunnen voorkomen, zodat zij zich kan disculperen.
4.7.
Vast staat dat [de minderjarige] zich niet aan de hem door de strafrechter opgelegde voorwaarden heeft gehouden. Die hielden immers in dat hij zich ’s avonds niet zonder begeleiding in [plaats 1] mocht bevinden. [verweerster] betwist echter desondanks dat zij persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden. Zij stelt alles te hebben gedaan wat in de gegeven omstandigheden van haar kon worden gevergd. Hoewel het de bedoeling was dat [de minderjarige] op vrijdag 30 juni 2017 niet in [plaats 3] , bij zijn stiefmoeder, maar bij [verweerster] in [plaats 2] zou verblijven, is hij in overleg in [plaats 3] gebleven. [verweerster] heeft ter zitting verklaard dat dit was omdat [de minderjarige] die avond een feestje had, hetgeen zij evenwel pas na het voorval heeft vernomen. [verweerster] wist op die dag zelf niet waarom [de minderjarige] in [plaats 3] bleef, maar zij vertrouwde erop dat hij zich aan de aan hem opgelegde voorwaarden zou houden. Zij had hierover ook goede afspraken gemaakt met de stiefmoeder van [de minderjarige] . [verweerster] was er niet van op de hoogte dat [de minderjarige] na 18.00 uur het huis van zijn stiefmoeder zou verlaten om naar een feestje te gaan. De stiefmoeder heeft na het voorval verklaard dat zij op 30 juni 2017 vroeg naar bed is gegaan en dat [de minderjarige] , toen zij lag te slapen, stiekem het huis is uit geslopen, aldus [verweerster] .
4.8.
Nu er onduidelijkheid bestaat over voor de beoordeling relevante feiten, niet eenvoudig vast te stellen is onder welke omstandigheden [de minderjarige] die avond in [plaats 3] is gebleven en wat de rol van [verweerster] daarin is geweest, acht de rechtbank ook op dit punt een beslissing in deelgeschil niet mogelijk. In dat verband is relevant dat [verweerster] nadrukkelijk bewijs heeft aangeboden van haar stellingen.
4.9.
Dat leidt tot de slotsom dat zowel voor de beoordeling van de mate van aansprakelijkheid van [de minderjarige] , als die van [verweerster] in persoon, nadere feitenvaststelling dient plaats te vinden. Van een snelle beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag zal zodoende geen sprake kunnen zijn. Daarom leent het verzoek van [verzoeker] zich niet voor beoordeling in deelgeschil. De investering in tijd, geld en moeite die met de beslissing op dit deelgeschil gepaard zou gaan, weegt namelijk niet op tegen de bijdrage die een beslissing ter zake kan leveren aan de totstandkoming van een eventuele minnelijke regeling. Het verzoek zal daarom op grond van artikel 1019z Rv worden afgewezen.
Kosten deelgeschil
4.10.
Ingevolge artikel 1019aa lid 1 Rv dient de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn.
4.11.
Ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, dient in beginsel op grond van artikel 1019aa Rv begroting van de kosten plaats te vinden. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, hetgeen in dit geval niet is gebleken.
4.12.
[verzoeker] heeft gesteld dat de door hem gemaakte kosten € 78,00 aan griffierecht en € 143,00 aan eigen bijdrage bedragen. Nu [verweerster] tegen deze kostenopgave niet gemotiveerd bezwaar heeft gemaakt en de kosten de rechtbank ook niet onredelijk voorkomen, zal de rechtbank de kosten begroten op de hiervoor genoemde bedragen van € 143,00 aan eigen bijdrage en € 78,00 aan griffierecht, derhalve een totaalbedrag van € 221,00.
4.13.
Nu de aansprakelijkheid van [verweerster] en/of [de minderjarige] in deze procedure niet is komen vast te staan, zal het verzoek van [verzoeker] om een kostenveroordeling uit te spreken worden afgewezen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het begrote bedrag uitsluitend verschuldigd is indien aansprakelijkheid alsnog (in rechte) komt vast te staan. ECLI:NL:RBDHA:2018:15679