Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 111224 enkelbreuk als gevolg van handgemeen komt niet vast te staan

RBLIM 111224 enkelbreuk als gevolg van handgemeen komt niet vast te staan
- eiswijzing na vonnis met bewijsopdracht niet toegestaan; onredelijke vertraging procedure

2De beoordeling

2.1.

Op 31 december 2019 is er een handgemeen geweest tussen partijen. [eiser] heeft aangevoerd dat [gedaagde] hem die dag heeft opgetild, dat [gedaagde] toen bovenop hem is gevallen en dat hij daardoor zijn rechterenkel heeft gebroken. [gedaagde] heeft betwist dat zijn handelen de enkelbreuk heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 13 september 2023 geoordeeld dat op basis van de in het geding gebrachte stukken niet vastgesteld kan worden hoe de enkelbreuk heeft plaatsgevonden en door wie. De rechtbank heeft [eiser] opgedragen te bewijzen dat door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] de rechterenkel van [eiser] is gebroken. Gelijktijdig is [gedaagde] toegelaten te bewijzen, voor het geval [eiser] slaagt in het bewijs, dat hij gehandeld heeft uit noodweer althans dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiser] .

Bewijsopdracht [eiser]

2.2.

De rechtbank zal eerst de getuigenverklaringen in enquête en contra-enquête waarderen die zijn afgelegd in het kader van de bewijsopdracht van [eiser] .
Op 22 april, 23 april en 27 juni 2024 zijn als getuigen gehoord: [eiser] ,[gedaagde] , [getuige 1] (destijds de buurman van [gedaagde] ), [getuige 2] (de partner van [gedaagde] ), [getuige 3] (de schoonbroer van [gedaagde] ), [getuige 4] (een vriend van [eiser] ), [getuige 5] (de zoon van de toenmalige partner van [getuige 4] ) en [getuige 6] (orthopedisch chirurg).

2.3.

De rechtbank is van oordeel dat uit de getuigenverklaringen de door [eiser] gestelde toedracht, die geleid zou hebben tot de enkelbreuk, niet is komen vast te staan. De rechtbank licht dit oordeel hieronder toe.

2.4.

Artikel 164 Rv schrijft voor dat indien een partij als getuige is gehoord, haar verklaring omtrent door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs.
Voor de partijverklaring van [eiser] dat hij is opgetild door [gedaagde] zijn onvoldoende aanvullende bewijzen voorhanden die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de verklaring van [eiser] als partijgetuige in de zin van artikel 164 Rv voldoende geloofwaardig maken (HR 31 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1688).

2.5.

Volgens [eiser] is, nadat partijen elkaar over een weer hadden geslagen, een worsteling ontstaan. [gedaagde] tilde hem op, waarbij zijn voeten los van de grond kwamen, hij viel achterover en [gedaagde] voorover, bovenop hem. Toen zij op de grond lagen, zijn zij niet gerold. Zijn achterhoofd was tijdens het gevecht naar de straat gedraaid. Zijn voeten waren gericht naar het gras. Het gevecht vond plaats op het midden van het trottoir, tussen het gras en de stoeprand.

2.6.

[gedaagde] verklaart dat [eiser] opeens voor hem stond, dat zij elkaar geslagen hebben, dat er een worsteling is ontstaan, zowel staand als liggend, en dat hij niet meer precies weet hoe [eiser] en hij op de grond terecht zijn gekomen. Ook weet hij niet meer of hij [eiser] heeft vastgegrepen of heeft opgetild. Tijdens het worstelen kwamen ze in de buurt van de stoeprand. Zijn schoonbroer en [getuige 4] waren ook aan het worstelen en zijn op de grond beland. De worstelingen liepen door elkaar heen, aldus [gedaagde] .

2.7.

Buurman [getuige 1] zag door het raam dat er buiten twee personen bij het parkeervak aan het “hosselen” waren. Hij heeft niet meegekregen wie het gevecht begonnen is. Toen hij buitenkwam, zag hij duw- en trekwerk. Hij heeft niet gezien dat er iemand op de grond lag. Hij heeft alleen het gevecht tussen [eiser] en [gedaagde] gezien.

2.8.

De partner van [gedaagde] , [getuige 2] , weet niet hoe [eiser] en [gedaagde] op de grond terecht zijn gekomen. Tijdens de worsteling op de grond lagen zij bij de stoeprand. Ze hadden allebei de voeten gericht naar de stoeprand. Zij rolden over de stoep, net als haar broer en [getuige 4] . Zij verklaart dat zij haar broer en [getuige 4] uit elkaar gehaald heeft en dat zij daarbij mogelijk per ongeluk op de enkel van [eiser] is gaan staan.

2.9.

De schoonbroer van [gedaagde] , [getuige 3] , verklaart niet veel meegekregen te hebben van het gevecht tussen [eiser] en [gedaagde] . Hij was met name bezig met zijn eigen gevecht. Hoe [eiser] en [gedaagde] gevallen zijn, heeft hij niet gezien. Wel zag hij, toen zijn eigen gevecht klaar was, dat zij op de grond lagen. Hij weet niet naar welke kant de benen van [eiser] en [gedaagde] gericht waren. De gevechten vonden plaats op de stoep. Zijn zus heeft [getuige 4] van hem afgetrokken.

2.10.

[getuige 4] herinnert zich dat [eiser] en [gedaagde] elkaar vastpakten bij de schouder en de kraag en dat er, toen zij zo stonden, een kleine worsteling ontstond. Om te voorkomen dat de schoonbroer van [gedaagde] zich ermee ging bemoeien, heeft hij de schoonbroer vastgepakt en zijn zij samen op de grond beland. Hij zag ook [eiser] en [gedaagde] naar de grond gaan. Hun val is in de worsteling gebeurd. Het beeld daarvan kan hij niet met zekerheid terughalen. Zij kwamen nog net op de stoep(rand) terecht. [gedaagde] greep [eiser] vast en hij heeft hem licht getild, maar [getuige 4] weet het niet meer 100% zeker. Hij kan het niet volledig beamen, zo verklaart hij, en hoe hoog dat optillen was, weet hij niet meer. Het ging allemaal heel snel en hij was bezig met de schoonbroer van [gedaagde] . Hij heeft niet gezien of [eiser] en [gedaagde] gerold hebben. Hij denkt van niet, omdat ze na afloop nog op dezelfde plek waren. Volgens [getuige 4] lagen [eiser] en [gedaagde] met hun hoofd naar de straat en met hun voeten gericht naar de plaats waar zij vandaan kwamen. De partner van [gedaagde] heeft hem van haar broer afgetrokken.

2.11.

Deswijzen, destijds minderjarig en tijdens het getuigenverhoor meerderjarig, verklaart dat hij niet meer weet wat er precies gebeurd is, omdat het lang geleden is.

2.12.

[getuige 6] is niet de behandeld arts van [eiser] . Hij is niet aanwezig geweest bij het voorval op 31 december 2019. Hij heeft voorafgaand aan zijn getuigenverhoor de foto’s van de enkelfractuur van [eiser] bekeken. Er is volgens [getuige 6] sprake van een spiraalbreuk in het kuitbeen, een dwarsbreuk in het scheenbeen en een breuk aan de achterzijde van het scheenbeen. Kort samengevat verklaart hij dat de fracturen ontstaan wanneer het bovenbeen naar buiten draait, terwijl de voet gefixeerd is en naar binnen geklapt is. Het type fractuur kan zowel door eigen kracht en gewicht als door andermans kracht en gewicht ontstaan. Het kan ontstaan doordat je wordt opgetild en neergezet, als er een draaiende beweging is gemaakt. Als iemand wordt opgetild, terwijl er geen draai wordt gemaakt met het bovenbeen, ontstaat een ander type breuk. De fractuur kan ook ontstaan als iemand op de enkel trapt, al zie je dan vaak een ander type fractuur. Liggend kan het type breuk ook ontstaan maar dan moeten twee gebeurtenissen plaatsvinden in een kort tijdsbestek, namelijk het fixeren van de enkel ten opzichte van het been en het maken van een draaibeweging.

2.13.

De rechtbank stelt voorop dat het voorval een paar jaar geleden heeft plaatsgevonden. In een korte tijd ontstonden er op twee plekken vlak bij elkaar tegelijkertijd worstelingen. Alles (correct) waarnemen en blijven herinneren, is moeilijk voor getuigen. Van de getuigen die aanwezig waren, had alleen [getuige 1] een neutrale positie. Voor de andere getuigen geldt dat zij een partner-, familie- of vriendschapsrelatie hadden met een van de partijen. Voor die verklaringen geldt dat zij met enige behoedzaamheid beoordeeld moeten worden.

2.14.

De rechtbank leidt uit de verklaring van [getuige 6] af dat hij de fracturen van
[eiser] , die na het incident zijn vastgesteld, het meest vindt passen bij het scenario dat [gedaagde] [eiser] heeft opgetild en dat zij daarna tijdens een draaiing gevallen zijn, waarbij de voet van [eiser] gefixeerd was. Dat [gedaagde] [eiser] heeft opgetild is, gelet op de afgelegde getuigenverklaringen, echter onvoldoende komen vast te staan. [gedaagde] weet het niet meer, [getuige 1] heeft het niet gezien, de partner van [gedaagde] verklaart er niet over. Het lijkt erop dat zij gericht was op het gevecht tussen haar broer en [getuige 4] en dat zij hen uit elkaar wilde halen. De schoonbroer van [gedaagde] zegt niet veel meekregen te hebben van het gevecht, omdat hij in gevecht raakte met [getuige 4] . [getuige 4] denkt dat [gedaagde] [eiser] licht getild heeft, maar hij heeft bij herhaling verklaard het niet zeker te weten. Ook zijn focus zal vooral gericht geweest zijn op het gevecht met de schoonbroer van [gedaagde] . [X] weet niets meer. Over de exacte plek van het gevecht van [eiser] en [gedaagde] lopen de verklaringen uiteen, evenals over de vraag of hun voeten richting de straat/de stoeprand of richting het gras lagen en of zij op de grond nog gerold hebben en of zij in de buurt gekomen zijn van de op de grond worstelende de schoonbroer van [gedaagde] en [getuige 4] .

2.15.

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de getuigenverklaringen, ook in combinatie met het politiedossier en de andere stukken in het dossier, onvoldoende ter aanvulling van de partijverklaring van [eiser] . De verklaring van [getuige 6] laat andere scenario’s open voor het ontstaan van de fracturen, ook al acht hij die niet het meest waarschijnlijk.

2.16.

Omdat [eiser] niet geslaagd is in zijn bewijsopdracht, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de bewijsopdrachten die aan [gedaagde] gegeven zijn.

Eiswijziging

2.17.

Na het vonnis van 13 september 2023, met daarin de bewijsopdracht aan
[eiser] die is toegesneden op de breuk aan de rechterenkel, heeft [eiser] een eisvermeerdering ingediend waarin als vermeerdering van eis vermeld staat “voor recht te verklaren dat [gedaagde] , [eiser] heeft mishandeld op 31 december 2019”. [gedaagde] heeft schriftelijk verweer gevoerd tegen de eiswijziging omdat deze volgens hem in strijd is met de goede procesorde, gelet op de fase waarin de procedure zich bevindt. Voorafgaand aan de getuigenverhoren op 22 april 2024 heeft [eiser] toegelicht dat ‘mishandeling’ ziet op een blauw oog en een bloedneus. [gedaagde] heeft volhard in zijn bezwaar tegen de eiswijziging.

2.18.

De rechtbank heeft op 22 april 2024 mondeling besloten in aanwezigheid van partijen dat de eiswijziging niet wordt toegestaan omdat deze in een te laat stadium van de procedure, nadat de bewijsopdrachten zijn gegeven, is ingediend. Een verklaring voor recht die ook zag op een blauw oog en een bloedneus had al in de dagvaarding gevorderd kunnen worden. De eiswijziging in dit stadium van de procedure leidt tot een onredelijke vertraging van de procedure. Deze beslissing is verwoord op pagina 2 van het proces-verbaal van getuigenverhoor aan de zijde van eisende partij en gedaagde partij gehouden op 22 april 2024. De rechtbank heeft bij het schrijven van dit vonnis geconstateerd dat verzuimd is pagina 2 uit te printen en te voegen bij de overige pagina’s van het proces-verbaal. Het proces-verbaal van die dag dat is afgegeven aan partijen vervolgt na de eerste pagina (namen partijen en aanwezigen) met pagina 3 tot en met 14. De ontbrekende pagina 2 zal gelijktijdig met dit vonnis aan partijen worden afgegeven.

2.19.

Voorgaande betekent dat de rechtbank niet meer toekomt aan een oordeel over de stelling van [eiser] dat hij op 31 december 2019 letsel in de vorm van een blauw oog en een bloedneus heeft opgelopen door het handelen van [gedaagde] .

Slotsom

2.20.

Nu [eiser] niet geslaagd is in het aan hem opgedragen bewijs, worden al zijn vorderingen afgewezen.

2.21.

Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] die begroot worden op:
- griffierecht € 86,00
- salaris advocaat € 19.606,50 (4,5 punten x € 4.357)

Totaal € 19.692,50 ECLI:NL:RBLIM:2024:10097