RBOVE 070323 gestelde materiële en immateriële schade agv mishandeling onvoldoende toegelicht en onderbouwd
- Meer over dit onderwerp:
RBOVE 070323 gestelde materiële en immateriële schade agv mishandeling onvoldoende toegelicht en onderbouwd
5
De beoordeling
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat zich op 18 augustus 2020 een geweldsincident heeft voorgedaan. Vast staat ook dat [gedaagden] bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 13 augustus 2021 zijn veroordeeld voor het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen. Daarmee staat in deze civiele procedure vast dat [gedaagden] op voormelde datum onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser] .
5.2.
De vraag die vervolgens voorligt is of, en zo ja in welke mate, de onrechtmatige gedragingen van [gedaagden] tot schade bij [eiser] hebben geleid. [eiser] heeft in dat verband gesteld dat hij, als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagden] , materiële schade en immateriële schade heeft geleden van een totaalbedrag van € 24.084,66.
5.3.
Voor zover [eiser] in dat kader heeft aangevoerd dat de onherroepelijke veroordelingen in het vonnis van 13 augustus 2021 dwingend bewijs opleveren in deze civiele procedure van de door [gedaagden] gepleegde feiten, behoudens door [gedaagden] te leveren tegenbewijs, overweegt de kantonrechter als volgt. Uit de omstandigheid dat [gedaagden] zijn veroordeeld voor openlijke geweldpleging, volgt nog niet dat daarmee bewijs is geleverd van de schade die volgens [eiser] tijdens deze openlijke geweldpleging door [gedaagden] is veroorzaakt. Uit de vonnissen van 13 augustus 2021 van de politierechter blijkt dit niet. Hieruit volgt slechts dat bewijs is geleverd dat [gedaagden] zich schuldig hebben gemaakt aan openbare geweldpleging. Hiervan is echter ook reeds sprake indien er in het openbaar een vechtpartij plaatsvindt tussen twee of meer personen. Dat [gedaagden] zijn veroordeeld voor openbare geweldpleging, maakt dus nog niet dat de strafrechter bewezen heeft geoordeeld dat [gedaagden] onrechtmatig hebben gehandeld en dat zij de door [eiser] gestelde schade hebben veroorzaakt. De regel van artikel 161 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dat deze feiten behoudens tegenbewijs door [gedaagden] dwingend bewijs opleveren, mist in dit geval dus toepassing.
5.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat, nu [eiser] als eiser betaling vordert van de hierna te noemen materiële en immateriële schadeposten, op [eiser] de stelplicht en eventueel bewijslast rust van zijn stellingen dat hij als gevolg van het handelen van [gedaagden] de door hem gestelde schade heeft geleden en dat deze schade is toegebracht door [gedaagden]
5.5.
De materiële schade bestaat volgens [eiser] uit een bedrag van € 8.065,59 aan schade aan zijn auto. Verder vordert [eiser] inkomensschade ter hoogte van € 482,09, reis- en parkeerkosten van € 151,98 en eigen risico ziektekosten van € 385,00. Voorts vordert [eiser] smartengeld, nu als gevolg van het incident blijvende gehoorschade is ontstaan. Er heeft een operatie plaatsgevonden en een tweede operatie zal in de toekomst noodzakelijk zijn. Voor de blijvende gehoorschade, operatie(s), pijn en de als gevolg van de mishandeling veroorzaakte PTSS en behandeling middels EMDR-therapie, wordt een smartengeldvergoeding van € 15.000,00 gevorderd.
5.6.
[gedaagden] hebben het bestaan van de door [eiser] gestelde schade als gevolg van hun onrechtmatig handelen gemotiveerd betwist. Uit het schadecalculatie-rapport blijkt volgens [gedaagden] niet dat de auto van [eiser] de schade door hen en tijdens het incident heeft opgelopen. De schade aan de zij- en achterruit van de auto kan alleen zijn toegebracht door een hard en stevig voorwerp. [gedaagden] betwisten met klem dat zij voor, tijdens en na het incident de beschikking hadden over een dergelijk voorwerp en dat zij de door [eiser] gestelde schade aan de auto hebben toegebracht. Tussen het moment dat [gedaagden] bij de woning van [eiser] zijn weggegaan en het moment dat de politie ter plaatse is verschenen en de auto van [eiser] heeft waargenomen, is enige tijd gelegen en het is onbekend wat [eiser] in de tussentijd met de auto heeft gedaan.
5.7.
Verder betwisten [gedaagden] in het bijzonder de stelling van [eiser] dat hij ernstige gehoorschade heeft opgelopen aan zijn rechteroor als gevolg van hun handelen. Dit volgt niet uit de letselrapportage. Deze rapportage bevat geen enkele waarneming over letsel aan het rechteroor, dan wel rechterzijde van het hoofd van [eiser] . Ook de verklaring van [eiser] wijst erop dat hij is geslagen op zijn hoofd bovenaan aan de zijkant links. Ten slotte is het de dochter van [gedaagde sub 1] bekend dat [eiser] in zijn jeugdjaren letsel heeft opgelopen aan zijn rechteroor als gevolg van een verwaarloosde oorontsteking die heeft geleid tot blijvende gehoorschade, zoals zij ook schriftelijk heeft verklaard. Hiermee is aangetoond dat [eiser] tijdens het geweldsincident van 18 augustus 2020 niet aan zijn rechteroor verwond is geraakt, aldus [gedaagden] De door [eiser] gestelde PTSS als gevolg van het geweldsincident is door [eiser] niet, althans onvoldoende aangetoond. Ook de gevorderde bedragen ter zake de inkomensschade worden door [gedaagden] betwist en dienen te worden afgewezen.
5.8.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] de stelling dat hij schade heeft geleden aan zijn auto die is veroorzaakt door [gedaagden] , in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagden] , onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd. De verklaringen van partijen van wat zich tijdens het geweldsincident precies heeft afgespeeld, zoals ook opgenomen in de processen-verbaal van bevindingen van de politie en de verklaringen van [I] en [J] , staan lijnrecht tegenover elkaar. Volgens [eiser] is hij degene die geslagen is met een ploertendoder, terwijl [gedaagden] verklaren door [B] te zijn geslagen met een ploertendoder. Uit de verklaringen van [I] en [J] kan ook niet worden afgeleid wat er zich precies heeft afgespeeld en of het [gedaagden] zijn geweest die de auto van [eiser] hebben bewerkt met een ploertendoder c.q. metalen staaf. Uit de verklaring van [J] volgt juist dat het [eiser] dan wel [B] is geweest die, nadat zij zijn gevlucht c.q. zijn weggereden, de auto van [gedaagde sub 2] met een ploertendoder c.q. metalen staaf hebben geraakt. Daarmee is in deze procedure in het midden gebleven of het [eiser] , dan wel [B] of [gedaagden] zijn geweest die bij het geweldsincident en het vervolg gebruik hebben gemaakt van de ploertdoder c.q. metalen staaf.
5.9.
Voorts geldt dat uit het schade-calculatierapport, welke dateert van meer dan één jaar na het incident, evenmin kan worden opgemaakt dat de schade van € 8.065,59 aan de auto van [eiser] (geheel) tijdens het geweldsincident is ontstaan, dan wel dat deze schade het gevolg is van het onrechtmatig handelen aan de zijde van [gedaagden] Daarnaast staat, zoals ook [gedaagden] hebben betoogd, niet vast dat de auto in de periode vanaf het moment van het geweldsincident op 18 augustus 2020 tot aan het schade-calculatierapport op 21 november 2021, in de tussenliggende periode niet als gevolg van een andere oorzaak is beschadigd. Hieruit kan in ieder geval niet de conclusie worden getrokken dat de gestelde schade aan de auto van [eiser] - in alle facetten - door [gedaagden] tijdens het geweldsincident is toegebracht
5.10.
Ook ter zake de gestelde schade aan het rechteroor van [eiser] als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagden] geldt dat deze stellingen door [eiser] , in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagden] , onvoldoende zijn toegelicht en onderbouwd. Uit de verklaring van [A] volgt dat [eiser] reeds voor het geweldsincident al (flinke) gehoorschade aan zijn rechteroor had, waarvoor een operatie noodzakelijk zou zijn.
5.11.
Desgevraagd heeft [eiser] ter zitting verklaard dat het juist is dat hij in zijn jeugdjaren een oorontsteking heeft gehad waarbij gehoorschade aan het rechteroor is ontstaan. Volgens [eiser] was deze schade echter ‘nihil’ en niet te vergelijken met de schade die hij als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagden] heeft opgelopen. Het blijft aan de zijde van [eiser] echter bij een blote stelling.
5.12.
Gelet op de ingenomen stellingen van [gedaagden] in de conclusie van antwoord ter zake de gehoorschade aan het rechteroor, had het naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van [eiser] gelegen om zijn stellingen nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door het overleggen van medische rapportages. Daarbij kan worden gedacht aan het overleggen van een medisch dossier waaruit volgt dat de gehoorschade als gevolg van de oorontsteking in zijn kindertijd, inderdaad ‘nihil’ was. Dit heeft [eiser] echter nagelaten, hetgeen voor zijn rekening en risico dient te komen. Daarmee heeft [eiser] , in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagden] , onvoldoende gesteld voor de stelling dat de gehoorschade is ontstaan als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagden]
In het verlengde hiervan kan ook niet worden geoordeeld dat de schade bestaande uit eigen risico ziektekosten het gevolg is van het onrechtmatig handelen van [gedaagden] , nu deze kosten ook het gevolg kunnen zijn van een (noodzakelijke) operatie aan het rechteroor van [eiser] als gevolg van de onbehandelde oorontsteking in zijn kinderjaren.
5.13.
Ten aanzien van de gevorderde inkomensschade is de kantonrechter eveneens van oordeel dat deze schade door [eiser] onvoldoende is onderbouwd, nog daargelaten het antwoord op de vraag of deze gestelde schade het gevolg is van onrechtmatig handelen door [gedaagden] Dat laatste is door [eiser] immers niet voldoende toegelicht of onderbouwd.
5.14.
De conclusie van al het voorgaande is dat [eiser] in deze procedure niet heeft voldaan aan de op hem rustende stelplicht. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen. Dit betekent dat de vorderingen van [eiser] door de kantonrechter zullen worden afgewezen. ECLI:NL:RBOVE:2023:945