RBOVE 241023 schadevergoeding na mishandeling, VAV gedurende 1 week zelfstandige in de bouw € 1200 netto
- Meer over dit onderwerp:
RBOVE 241023 schadevergoeding na mishandeling, VAV gedurende 1 week zelfstandige in de bouw € 1200 netto
2Waar deze zaak over gaat
Inleiding
2.1.
Deze zaak gaat over de gevolgen van een mishandeling. Op 4 januari 2020 heeft [gedaagde] [eiser] in het gezicht geslagen. [gedaagde] heeft daarvoor op 13 juni 2021 een strafbeschikking opgelegd gekregen. Zij heeft daaraan volledig uitvoering gegeven door een taakstraf van 30 uur te verrichten en een bedrag van € 754,21 aan [eiser] te betalen. [eiser] stelt dat de schade die hij heeft geleden, dat bedrag overstijgt.
Wat wil [eiser]?
2.2.
[eiser] wil dat [gedaagde] hem een bedrag van € 5.560,11 betaalt. Dat bedrag bestaat uit schade aan zijn jas, broek, trui, het eigen risico dat hij aan zijn zorgverzekering heeft moeten betalen, verloren arbeidsinkomsten, en uit immateriële schadevergoeding vanwege de pijn, het litteken op zijn wang en het wondvlees aan de binnenkant van zijn wang, waar [eiser] nog steeds last van heeft. Daarnaast wil [eiser] dat [gedaagde] de kosten van deze procedure en de nakosten betaalt.
Wat vindt [gedaagde]?
2.3.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] twee weken aan verloren inkomsten vordert, maar in de aangifte, die hij drie weken na de vuistslag heeft gedaan, heeft hij aangegeven dat hij slechts een week niet heeft kunnen werken. Bovendien was het nog vakantie en dan ligt de bouw stil. De schade aan de kleding vindt [gedaagde] aan [eiser] zelf aan te rekenen. Hij heeft te lang gewacht met het reinigen van de kleding. Daarnaast zijn er geen rekeningen van de kleding. Op een ‘soortgelijk product’ kan de hoogte van de schade niet worden gebaseerd, aldus [gedaagde].
3De beoordeling
De producties 7,8 en 9 van [eiser]
3.1.
Op de zitting is eerst een formeel punt aan de orde gekomen. [eiser] heeft voorafgaand aan de zitting aanvullende producties in het geding gebracht. Hij heeft dat echter kort voor de zitting (op 21 september 2023) gedaan, en niet uiterlijk tien dagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling, zoals de kantonrechter in het tussenvonnis van 25 juli 2023 heeft bepaald. [gedaagde] heeft aangegeven dat zij deze stukken niet heeft ontvangen en heeft bezwaar gemaakt tegen de toelating van de producties.
3.2.
De kantonrechter heeft ter zitting overwogen dat [gedaagde] – tot aan de zitting – geen gemachtigde had om haar bij te staan. [eiser] procedeert daarentegen wel met gemachtigde, die ook van het procesrecht op de hoogte is. Daarnaast zijn het producties die enige tijd vergen om te bestuderen. In het tussenvonnis is de termijn van tien dagen voorafgaand aan de zitting duidelijk vermeld. Daarom heeft de kantonrechter op de zitting beslist dat de nadere producties in dit geval te laat zijn ingediend en daarom in deze procedure buiten beschouwing zullen worden gelaten.
De schade
3.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de slag die [gedaagde] [eiser] heeft gegeven, onrechtmatig was en dat [gedaagde] daarmee schade heeft veroorzaakt waarvoor zij aansprakelijk is. Het gaat in deze procedure enkel om de hoogte van de schade.
3.4.
De kantonrechter stelt voorop dat [gedaagde] er terecht op heeft gewezen dat zij de strafbeschikking heeft nageleefd en een bedrag van € 754,21 heeft betaald. [eiser] heeft erkend dat hij dat bedrag heeft ontvangen. Het bedrag van € 754,21 zal dan ook in mindering gebracht worden op het hierna toe te wijzen schadebedrag.
Schade aan de kleding
3.5.
[eiser] heeft ten eerste gesteld dat hij schade heeft geleden doordat zijn jas, trui en broek onder het bloed zaten en niet meer schoon te krijgen zijn.
3.6.
Het verweer van [gedaagde] dat [eiser] de schade aan zijn kleding aan zichzelf heeft te wijten omdat hij de kleding niet snel genoeg heeft schoongemaakt, slaagt niet. [eiser] heeft gesteld dat hij de kleding in de wasmachine heeft gedaan. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij dat niet tijdig heeft gedaan. Bovendien betwist [gedaagde] op zich niet dat er schade aan de kleding van [eiser] is ontstaan. Uit de toelichting van [eiser] volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat voldoende aannemelijk is dat [eiser] bloed op zijn trui, jas en broek heeft gekregen.
3.7.
[gedaagde] heeft ook aangevoerd dat [eiser] de schade niet heeft onderbouwd, omdat hij geen betalingsbewijzen van de kleding heeft overgelegd.
De kantonrechter overweegt dat [eiser] de aankoopprijs van de jas voldoende heeft onderbouwd. [eiser] heeft een rekeningafschrift van een betaling van € 899,00 aan een kledingwinkel overgelegd en daarnaast heeft hij in de aangifte hetzelfde bedrag van € 899,00 genoemd. [gedaagde] zal dan ook een bedrag van € 899,00 voor de schade aan de jas aan [eiser] moeten betalen.
3.8.
Wat betreft schade aan de trui heeft [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter voldoende toegelicht dat deze in de aangifte niet direct is meegenomen, omdat de aangifte niet gericht is op (vaststelling van) de schade. Pas toen Slachtofferhulp erbij kwam, is dieper ingegaan op de schade. Zoals hiervoor ook is overwogen, is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk dat er bloed op de trui van [eiser] is gekomen.
Wat betreft de prijs van de broek en de trui overweegt de kantonrechter als volgt. [eiser] heeft niet onderbouwd van welk model de broek en de trui waren of hoeveel deze bij aankoop hebben gekost. De kantonrechter zal de schade daarom schatten op 60% van de prijs die [eiser] voor vergelijkbare kleding heeft genoemd. Daarmee zal voor de broek een bedrag van € 71,94 worden toegewezen, en voor de trui een bedrag van € 201,00.
Het eigen risico
3.9.
[gedaagde] heeft niet betwist dat [eiser] € 154,21 aan eigen risico aan zijn zorgverzekeraar heeft moeten betalen. Dit deel van de vordering zal dan ook worden toegewezen.
Verlies aan arbeidsinkomsten
3.10.
Over het verlies aan arbeidsinkomsten overweegt de kantonrechter dat [eiser] in de aangifte heeft aangegeven dat hij een week niet heeft kunnen werken. Dat heeft hij ook in de klachtprocedure bij het Hof verklaard. [eiser] heeft dat aangegeven op het moment dat hij weer aan het werk was. Op dat moment wist hij dus hoe lang hij in die weken daarvoor niet had gewerkt. Daarom vindt de kantonrechter de stelling van [eiser] dat hij twee weken niet heeft gewerkt, niet voldoende onderbouwd en niet aannemelijk. Wel heeft [eiser] voldoende onderbouwd dat de vakantie na de eerste week van januari al voorbij was. De kantonrechter zal daarom uitgaan van één week aan verloren arbeidsinkomsten.
3.11.
[eiser] heeft zijn gestelde verlies aan arbeidsinkomsten niet (tijdig) onderbouwd. De kantonrechter zal de schade dan ook naar redelijkheid begroten (zoals bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek). Gelet op het beroep van [eiser] (zelfstandige in de bouw) gaat de kantonrechter uit van een bruto inkomen van ongeveer € 2.000,00 per week. Met aftrek van inkomstenbelasting en kosten zal de kantonrechter een bedrag van € 1.200,00 toewijzen.
Immateriële schade
3.12.
Op basis van artikel 6:106 BW kan een benadeelde onder andere aanspraak maken op immateriële schadevergoeding indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij de begroting van dit zogeheten smartengeld moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard van de aansprakelijkheid, de aard en de ernst van het toegebrachte letsel en de mate waarin de benadeelde daardoor is getroffen. Verder zal rekening moeten worden gehouden met de bedragen aan smartengeld die rechters in Nederland in vergelijkbare gevallen hebben toegewezen.
3.13.
[eiser] heeft voldoende onderbouwd dat hij naast een litteken op zijn wang ook last heeft van de binnenkant van zijn wang doordat daar wondvlees is ontstaan. Ook is onweersproken dat [eiser] last heeft gehad van druk op zijn oog, ontsteking van de wond en dat hij op de eerste hulp is beland. Met inachtneming van toegewezen vergoedingen in andere, vergelijkbare zaken zal de kantonrechter een bedrag van € 600,00 aan immateriële schadevergoeding toewijzen.
Conclusie
3.14.
De totaal toe te wijzen schadevergoeding bedraagt € 899,00 + € 71,94 + € 201,00 + € 154,21 + € 1.200,00 + € 600,00 = € 3.126,15. Daarop wordt het betaalde bedrag van € 754,21 in mindering gebracht. [gedaagde] zal worden veroordeeld om een bedrag van € 2.371,94 aan [eiser] te betalen.ECLI:NL:RBOVE:2023:4246