RBROT 010721 mishandeling; VAV, huishoudelijke hulp cf richtlijn DLR; gebitsschade, hersenschudding en gebroken neus € 3.000.00 (2)
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 010721 mishandeling; VAV, huishoudelijke hulp cf richtlijn DLR; gebitsschade, hersenschudding en gebroken neus € 3.000.00
- toekomstige schade vanwege vervanging kronen thans niet vast te stellen; volgt afwijzing
2 .
De vaststaande feiten
2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2
Op 15 september 2018 omstreeks 01:00 uur ontstond aan de [straatnaam] bij [naam cafe] in [plaatsnaam] een ruzie tussen [eiser 1] en [gedaagde 2]. Om 01:06 uur is [gedaagde 1] tussen [eiser 1] en [gedaagde 2] gekomen en heeft [eiser 1] daarbij een klap in het gezicht gegeven. [eiser 1] is daardoor op de grond gevallen en bewusteloos geraakt.
2.3
[eiser 1] is met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. In het ziekenhuis werd een gebroken neus geconstateerd en moest zijn lip worden gehecht. Daarnaast had [eiser 1] een hersenschudding, blauwe plekken, schaafwonden en was het kootje van zijn linker ringvinger gebroken.
2.4
[eiser 1] heeft op 15 september 2018 bij de politie aangifte van mishandeling gedaan, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
2.5
In het proces-verbaal van bevindingen van de politie staat onder andere, voor zover hier van belang, het volgende:
“ Beelden [naam cafe] en ING-Bank:
Op de beelden van [naam cafe] is onder andere te zien dat:
- Een man in een grijze hoodie met daaronder een Feyenoord shirt woorden een woordenwisseling krijgt met [eiser 1]. […]
- Deze persoon is herkend als [gedaagde 2]. […]
- [naam 1] met een man geheel in het donker gekleed, later herkend als [gedaagde 1] naar buiten komt.
- Zij in de richting lopen van [eiser 1] en [gedaagde 2].
- [gedaagde 1] zijn capuchon op doet en gaat rennen.
- [naam 1] blijft staan.
- Dan niet alles is te zien door een paal die het gezicht belemmert.
- Wel is te zien dat [gedaagde 1] heen en weer beweegt.
Op de beelden van de ING bank is onder andere te zien en te horen dat:
- [gedaagde 2] [eiser 1] roep en aanspreekt bij de fietsenstalling voor de ING bank.
- Ze ruzie krijgen.
- [eiser 1] diverse keren tegen [gedaagde 2] slaat en duwt.
- [gedaagde 2] zijn broekriem pakt.
- Hij [eiser 1] blijft provoceren.
- [gedaagde 2] met een fiets gooit tegen [eiser 1].
- De fiets op de grond valt.
- [eiser 1] op het provoceren in blijft gaan.
- [gedaagde 1] eraan komt rennen
- Hij [eiser 1] knock out slaat.
- [eiser 1] op de grond valt.
- [gedaagde 1] wegrent.
- [gedaagde 2] [eiser 1] trapt.
- Niet te zien is of de trap raak is.
- [gedaagde 2] blijft provoceren.
Verhoor verdachte [gedaagde 2]:
Op dinsdag 9 oktober 2018 en woensdag 10 oktober 2018 werd [gedaagde 2] als verdachte gehoord. Hij ontkende de openlijke geweldplegingen van de Meentpromenade en het Bosch. Hij bekende de vernieling van de fiets.
Verhoor verdachte [gedaagde 1]:
Op dinsdag 16 oktober 2018 werd [gedaagde 1] als verdachte gehoord. Hij bekende de openlijke geweldpleging van de Meentpromenade en ontkende de openlijke geweldpleging van het Bosch. Daarnaast verklaarde hij:
- Ik zag een gevecht
- [gedaagde 2] en een reus
- Ik schrok en dag dat [gedaagde 2] het niet ging overleven. Ik zag dat hij klappen kreeg van dei grote man. Ik dacht dit gat niet goedkomen. Ik dacht dat het goed verkeerd met [gedaagde 2] ging aflopen.
- Ik rende daar naar toe
- Ik maakte een sprong. Ik weet niet meer precies wat ik deed en toen lag die man. […]
- Nou ik maakte een sprong. Ik weet niet hoe ik hem geraakt heb. […]
- Ik weet dat ik 1 keer iets van een beweging heb gemaakt. Dat was het. Ik wilde dat hij stopte zodat ik [gedaagde 2] mee kon nemen.”
2.6
[gedaagde 1] is bij vonnis van de Rechtbank Rotterdam op 10 januari 2019 veroordeeld voor mishandeling van [eiser 1] en is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding ter hoogte van € 2.479,12.
2.7
De gemachtigde van [eiser 1] heeft [gedaagde 1] bij brief van 21 augustus 2019 civielrechtelijk aangesproken voor de door [eiser 1] geleden schade.
2.8
Bij onder zaaknummer 8659841 CV EXPL 20-3503 gewezen verstekvonnis van de Rechtbank Rotterdam van 13 augustus 2020 zijn de vorderingen van [eiser 1] toegewezen.
3.
Het geschil
in de hoofdzaak
3.1
[eiser 1] vordert in de verstekprocedure bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor de mishandeling die [eiser 1] is overkomen op 15 september 2018 en in dat verband gehouden is om de daaruit voortvloeiende geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade te vergoeden;
II. [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van het bedrag aan materiële en immateriële schade tot op heden begroot op € 14.095,59 aan [eiser 1];
III. een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] over de vergoeding van [eiser 1] gehouden is om de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW te voldoen vanaf 15 september 2018, althans vanaf de dag dat de schadeposten opeisbaar zijn, dan wel de dag der dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening;
IV. [gedaagde 1] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten.
3.2
[eiser 1] heeft het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd. [gedaagde 1] heeft onrechtmatig jegens hem gehandeld, zodat hij op grond van artikel 6:162 BW verplicht is om de door [eiser 1] geleden schade te vergoeden. Het onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] bestaat uit het mishandelen van [eiser 1] op 15 september 2018. [eiser 1] heeft door het handelen van [gedaagde 1] letsel opgelopen en zowel materiële als immateriële schade geleden.
3.3
[eiser 1] vordert een bedrag van € 3.500,- aan immateriële schade. Hiertoe voert hij aan dat hij door de mishandeling een hersenschudding heeft opgelopen en in het ziekenhuis is behandeld aan een gebroken neus, pijn aan zijn kaak en voor het hechten van zijn lip. Door de mishandeling heeft [eiser 1] ook ernstige schade aan zijn gebit opgelopen en is zijn gehoor verminderd. Voorts heeft [eiser 1] nog steeds te kampen met geheugen- en concentratieproblemen. [eiser 1] vordert een bedrag van € 13.074,71 aan materiële schade. [gedaagde 1] heeft reeds een bedrag van € 2.479,12 betaald. Het resterende schadebedrag bedraagt dan ook € 14.095,59.
3.4
Bij verstekvonnis van 13 augustus 2019 is voor recht verklaard dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor de mishandeling van [eiser 1] op 15 september 2018 en dat [gedaagde 1] in dat verband gehouden is om de daaruit voortvloeiende geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade te vergoeden. Ook is [gedaagde 1] veroordeeld tot betaling aan [eiser 1] van een bedrag van € 14.095,59, met veroordeling van [gedaagde 1] in de proceskosten.
3.5
[gedaagde 1] vordert in verzet hem te ontheffen van de bij voormeld verstekvonnis tegen hem uitgesproken veroordeling, dat verstekvonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [eiser 1] af te wijzen, met veroordeling van [eiser 1] in de kosten van het geding.
3.6
Daartoe heeft [gedaagde 1] aangevoerd dat hij niet onrechtmatig jegens [eiser 1] heeft gehandeld. [gedaagde 1] heeft juist het onrechtmatige gedrag van [eiser 1] jegens [gedaagde 2] willen stoppen om verdere schade te voorkomen. [gedaagde 1] heeft daarbij proportioneel gehandeld. De schade van [eiser 1] kan [gedaagde 1] dan ook niet worden toegerekend. Subsidiair voert [gedaagde 1] aan dat [eiser 1] eigen schuld heeft aan de door hem opgelopen schade bij het incident van 15 september 2018. Meer subsidiair voert [gedaagde 1] aan dat de gevorderde schadeposten onvoldoende en ondeugdelijk zijn gespecificeerd. Bovendien valt ook niet eenvoudig vast te stellen wie voor welke schade aansprakelijk is.
in de vrijwaringszaak
3.7
In de vrijwaringszaak vordert [gedaagde 1] veroordeling van [gedaagde 2] tot betaling aan hem van datgene waartoe hij in de hoofdzaak jegens [eiser 1] wordt veroordeeld, met uitzondering van het gedeelte dat [gedaagde 1] op grond van artikel 6:166 BW verschuldigd is aan [eiser 1], te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. Alsmede te verklaren voor recht dat [gedaagde 2] jegens [eiser 1] onrechtmatig heeft gehandeld. Verder vordert [gedaagde 1] om [gedaagde 2] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.8
[gedaagde 1] stelt daartoe dat [gedaagde 2] vanwege zijn rol bij het incident met [eiser 1] op 15 september 2018 op grond van artikel 6:166 BW en artikel 6:162 BW medeaansprakelijk is voor de schade die [eiser 1] heeft opgelopen.
4.
De beoordeling
4.1
[eiser 1] vordert vergoeding van schade ten gevolge van een door [gedaagde 1] gepleegde onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW. Om vast te stellen of [gedaagde 1] gehouden is enige schade aan [eiser 1] te vergoeden dient allereerst beoordeeld te worden of er sprake is van onrechtmatig handelen door [gedaagde 1].
Onrechtmatig handelen
4.2
Vast staat dat op 15 september 2018 een incident tussen [eiser 1] en [gedaagde 1] heeft plaatsgevonden. [gedaagde 1] heeft in dat kader erkend dat hij [eiser 1] een klap heeft gegeven waarna [eiser 1] op de grond is gevallen en bewusteloos is geraakt. Hiermee heeft [gedaagde 1] de lichamelijke integriteit van [eiser 1] geschonden. [gedaagde 1] heeft hiermee onrechtmatig jegens [eiser 1] gehandeld. [gedaagde 1] is dan ook in beginsel aansprakelijk voor de schade van [eiser 1]. [gedaagde 1] is echter niet aansprakelijk voor de schade van [eiser 1] indien en voor zover de schade mede een gevolg is van omstandigheden die aan [eiser 1] zelf kunnen worden toegerekend, de zogenoemde eigen schuld.
4.3
Artikel 6:101 BW heeft als uitgangspunt dat de schade over de benadeelde en de aansprakelijke wordt verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. De kantonrechter begrijpt de stelling van [gedaagde 1] zo dat hij met een beroep op artikel 6:101 BW stelt dat bij het begroten van de schade rekening gehouden moet worden met het aandeel van [eiser 1] in het ontstaan van de schade. [gedaagde 1] voert in dat kader aan dat er ruzie was ontstaan tussen [eiser 1] en [gedaagde 2] en dat [gedaagde 1] zich maatschappelijk verplicht voelde om [gedaagde 2] te beschermen en te bevrijden uit de benauwde situatie die met [eiser 1] was ontstaan. [gedaagde 1] heeft daarbij op een proportionele manier ingegrepen en niet onrechtmatig gehandeld, aldus [gedaagde 1].
4.4
De kantonrechter volgt [gedaagde 1] niet in zijn standpunt dat sprake is van eigen schuld dan wel gedeeltelijke eigen schuld van de zijde van [eiser 1]. Daartoe wordt het volgende overwogen. Uit het door [eiser 1] overgelegd proces-verbaal van bevindingen van de camerabeelden van [naam cafe] kan het volgende worden afgeleid: om 01:05 uur is een ruzie ontstaan tussen [gedaagde 2] en [eiser 1]. Tussen [gedaagde 2] en [eiser 1] wordt over weer geduwd en getrokken en [eiser 1] deelt een klap uit aan [gedaagde 2]. Daarna pakt [gedaagde 2] een fiets op en gooit die in de richting van [eiser 1]. [gedaagde 2] loopt diverse keren weg van [eiser 1], maar komt telkens weer terug. [gedaagde 2] daagt [eiser 1] daarbij uit door op een bankje te gaan staan en met zijn riem in zijn hand te zwaaien. Volgens het proces-verbaal pakt [eiser 1] op dat moment zijn fiets en wilt hij weglopen als [gedaagde 2] roept “kom op dan, kom op dan”. [eiser 1] roept “oké” en gooit zijn fiets weg. [gedaagde 2] begint te lachen en roept opnieuw “kom op dan”. [gedaagde 2] staat op dat moment nog steeds op het bankje. Op dat moment, om 01:06 uur, komt volgens de camerabeelden van de ING Bank [gedaagde 1] naar [eiser 1] toegerend en geeft [eiser 1] een klap in het gezicht. [eiser 1] valt door de klap op de grond en raakt bewusteloos. [gedaagde 1] rent weer weg en [gedaagde 2] blijft [eiser 1] uitdagen en door te roepen “sta op dan, sta op dan kankermongool”.
4.5
Gelet op het voorgaande blijkt niet uit het proces-verbaal dat [gedaagde 2] op het moment dat [gedaagde 1] ingrijpt in een benadeelde situatie zit en hij dringend hulp nodig heeft van [gedaagde 1]. Dat [eiser 1] een actieve rol heeft gespeeld in de ruzie met [gedaagde 2] maakt dat niet anders nu niet gebleken is dat op het moment van ingrijpen door [gedaagde 1] [gedaagde 2] ‘bevrijd’ moest worden van [eiser 1]. In tegendeel: het was, blijkens het proces-verbaal van bevindingen, [gedaagde 2] die [eiser 1] continue bleef uitdagen. De kantonrechter is onder die omstandigheden van oordeel dat ook als het zo zou zijn dat [eiser 1] zich agressief richting [gedaagde 2] gedroeg, dit geen grond vormt om te oordelen dat [eiser 1] wegens eigen schuld zijn schade geheel of gedeeltelijk zelf dient te dragen. Dat verweer van [gedaagde 1] wordt verworpen.
4.6
Gelet op het voorgaande kan worden geoordeeld dat het onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] jegens [eiser 1] aan [gedaagde 1] kan worden toegerekend. [gedaagde 1] is daarom gehouden tot vergoeding van de schade die [eiser 1] als gevolg van de mishandeling lijdt en heeft geleden. De kantonrechter zal de gevraagde verklaring voor recht toewijzen.
Causaal verband
4.7
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of, en zo ja in welke mate, de mishandeling tot schade bij [eiser 1] heeft geleid. [eiser 1] stelt dat hij door de mishandeling zowel materiële als immateriële schade heeft opgelopen. De verschillende gevorderde schadeposten zullen hierna worden beoordeeld.
4.8
Voor het recht op vergoeding van de schade dient allereerst het causaal verband aanwezig te zijn tussen de onrechtmatige gedraging en gestelde schade. Dat [eiser 1] als gevolg van het onrechtmatige handelen van [gedaagde 1] enige schade heeft geleden, heeft hij naar het oordeel van de kantonrechter voldoende onderbouwd. Zo blijkt uit medische informatie van de huisarts dat een breuk in het kootje van zijn linker ringvinger zit en uit de factuur van de tandarts dat [eiser 1] nog dezelfde nacht een wortelkanaalbehandeling heeft ondergaan. Verder blijkt uit de kostenbegroting van de tandarts dat [eiser 1] een aantal herstelbehandelingen moet ondergaan om de gebitsschade te herstellen en dat [eiser 1] naar aanleiding van nekklachten en hoofdpijn is behandeld door een fysiotherapeut (productie 3 bij dagvaarding). Voor zover B (gedaagde 1? red. LSA LM) zich erop beroept dat de klachten van [eiser 1] niet in verband staan met de mishandeling, wordt dat beroep verworpen.
Schadeposten
4.9
[eiser 1] heeft in de dagvaarding de volgende schadeposten opgenomen:
Reiskosten conform de Richtlijn Kilometervergoeding;
Eigen risico (kosten van de ambulancerit);
Tandartskosten (niet vergoed door zorgverzekeraar);
Herstelbehandelingen gebitsschade (niet vergoed door zorgverzekeraar);
Het vervangen van de kronen en toekomstige schade (niet vergoed door zorgverzekeraar);
Fysiotherapie (niet vergoed door zorgverzekeraar);
Huishoudelijke hulp conform de Richtlijn Huishoudelijk hulp;
Verlies aan verdienvermogen door het niet kunnen uitvoeren van zijn werkzaamheden tot en met december 2018 en het gemis aan overuren en de maandelijkse ongemakkentoeslag;
Immateriële schade, enigszins vergelijkbaar met de situatie zoals omschreven in de Smartengeldgids onder nummer 967 waarin een bedrag van € 3.360,- werd toegekend.
Tandartskosten en herstelbehandeling gebitsschade
4.10
[eiser 1] vordert een bedrag aan € 175,70 aan tandartskosten en een bedrag van € 2.307,27 aan herstelbehandelingen gebitsschade. [eiser 1] voert in dat kader aan dat hij door de mishandeling schade heeft opgelopen aan zijn gebit waardoor hij nog dezelfde nacht naar de tandarts is gegaan voor een wortelkanaalbehandeling en in december 2018 en mei 2019 herstelbehandelingen aan zijn gebit heeft ondergaan. Ter onderbouwing daarvan heeft [eiser 1] de facturen van de tandarts overgelegd. [gedaagde 1] betwist dat door de mishandeling schade aan het gebit van [eiser 1] is ontstaan.
4.11
Met betrekking tot het causaal verband tussen de mishandeling en de gebitsschade overweegt de kantonrechter als volgt. Blijkens het proces-verbaal van verhoor getuige van 15 september 2018 heeft getuige [getuige], die op de bewuste avond aanwezig was tijdens het incident, onder meer verklaard: “Hij [eiser 1] met kracht met een vuistslag in het gezicht sloeg. [eiser 1] op de grond viel. Met het gezicht op de straat lag.”. Verder verklaart [naam 2] met betrekking tot het incident tegen de politie: “Zij de mishandeling niet heeft gezien. Zij gegil, lawaai hoorde voor haar woning. Zij keek en zag dat een persoon met zijn gezicht naar beneden lag. De persoon geen kik gaf.”
4.12
Zowel [getuige] als [naam 2] verklaren dat [eiser 1] met zijn gezicht op straat lag. [gedaagde 1] erkent dat hij [eiser 1] een klap in zijn gezicht heeft gegeven. Waar [gedaagde 1] precies de klap in het gezicht van [eiser 1] heeft gegeven, blijft onbekend. Gelet op de getuigenverklaringen en de door [eiser 1] overgelegde foto’s, van kort na het incident, van zijn gezicht is de kantonrechter van oordeel dat een causaal verband kan worden aangenomen tussen het onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] en de gebitsschade van [eiser 1].
4.13
Door [gedaagde 1] zijn zowel de behandelingen als de hoogte van de kosten niet weersproken, zodat van de juistheid van de overgelegde facturen wordt uitgegaan. Het gevorderde bedrag van € 175,70 aan tandartskosten en € 2.307,27 aan herstelbehandelingen zijn dan ook toewijsbaar.
Eigen risico
4.14
[eiser 1] heeft als bijlage 13 bij productie 3 een declaratieoverzicht van het jaar 2018 van zijn zorgverzekering overgelegd en een afschrift van het eigen risico over 2018. Daaruit volgt dat [eiser 1] een bedrag van € 385,- aan eigen risico over het jaar 2018 verschuldigd is als gevolg van de ambulancerit op 15 september 2018. Daarmee is voldoende onderbouwd dat [eiser 1] deze kosten heeft moeten maken als gevolg van de mishandeling van [gedaagde 1]. De kale betwisting van [gedaagde 1] dat [eiser 1] geen eigen risico verschuldigd is geraakt is daartoe onvoldoende. Deze kosten komen dan ook voor vergoeding in aanmerking.
Reiskosten
4.15
[eiser 1] heeft een bedrag van € 83,46 aan reiskosten gevorderd. De gevorderde reiskoten zijn volgens [eiser 1] gemaakt in verband met ziekenhuisbezoeken, bezoek aan Slachtofferhulp Nederland, de Arboarts en zijn gemachtigde. Het bedrag aan reiskosten heeft [eiser 1] onderbouwd aan de hand van de richtlijn Kilometervergoeding. [gedaagde 1] betwist dat [eiser 1] deze kosten heeft gemaakt.
4.16
[eiser 1] heeft, mede gelet op de betwisting van [gedaagde 1], de reiskosten voor een bezoek aan het ziekenhuis op 19 september 2018 en 15 oktober 2018, een afspraak bij Slachtofferhulp Nederland en afspraak op het kantoor van zijn gemachtigde onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Niet gebleken is dat [eiser 1] deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. De in verband hiermee gevorderde reiskosten zullen dus ook niet worden toegewezen. Uit de door [eiser 1] overgelegde stukken kan daarentegen wel worden afgeleid dat hij meerdere bezoeken aan het ziekenhuis heeft gehad in verband met letsel aan zijn hand, met de ambulance naar het ziekenhuis is gebracht alsmede dat hij afspraken heeft gehad met de Arboarts, zodat de in verband met deze bezoeken gevorderde reiskosten zullen worden toegewezen. Dit komt neer op een bedrag van in totaal € 44,93 (172,8 km x € 0,26).
Fysiotherapie
4.17
[eiser 1] voert aan dat hij nekklachten heeft overgehouden aan de mishandeling en dat hij daarvoor in behandeling is geweest bij een fysiotherapeut. De kantonrechter acht aannemelijk dat [eiser 1] als gevolg van de door de mishandeling ontstane letsel van in ieder geval een gebroken neus en een hersenschudding, er ook nekklachten zijn ontstaan door de val op de grond en dat [eiser 1] ter bestrijding daarvan fysiotherapie heeft gehad. Ten bewijze daarvan heeft [eiser 1] een toelichting van de fysiotherapeut overgelegd. [gedaagde 1] heeft de hoogte van de kosten van de fysiotherapie niet weersproken, zodat de factuur ter hoogte van € 155,- zal worden toegewezen.
Huishoudelijke hulp
4.18
[eiser 1] heeft een bedrag van € 1.820,- gevorderd voor de door hem gestelde schadepost huishoudelijke hulp. [eiser 1] heeft daartoe betoogd dat hij na de mishandeling zijn normale taken in het huishouden niet meer heeft kunnen uitvoeren en dat zijn taken zijn overgenomen door zijn echtgenote. Voor de berekening van het gevorderde bedrag heeft [eiser 1] aansluiting gezocht bij het uurtarief uit de richtlijn Huishoudelijke Hulp voor € 280,- per week. Dit bedrag komt de kantonrechter niet onredelijk voor, zodat [gedaagde 1] niet wordt gevolgd in zijn kale betwisting dat [eiser 1] geen huishoudelijke hulp heeft moeten krijgen. Dat [eiser 1] na het voorval gedurende een aantal weken niet in staat was om huishoudelijke taken te verrichten acht de kantonrechter aannemelijk gelet op het letsel. Kosten die door familieleden daarvoor zijn gemaakt komen bovendien voor vergoeding in aanmerking. De aansluiting bij de richtlijn Huishoudelijk Hulp is dan ook redelijk en billijk. De gevorderde post van € 1.820,- aan huishoudelijke hulp zal dan ook worden toegewezen.
Vervangen kronen en toekomstige schade
4.19
[eiser 1] stelt dat hij door de mishandeling te maken heeft met gebitsschade en er op 30 januari 2019 drie kronen zijn geplaatst om zijn gebit te herstellen. De tandarts heeft daarvoor een factuur van € 1.758,28 in rekening gebracht. Daarvan is € 500,- vergoed door de zorgverzekering, zodat nog een bedrag van € 1.258,28 resteert. Volgens [eiser 1] moeten de kronen, gelet op de levensduur van de kronen, ten minste nog twee keer worden vervangen waardoor hij in totaal een bedrag van € 3.528,78 vordert.
4.20
[gedaagde 1] betwist de verschuldigdheid van de toekomstige schade van de kronen van [eiser 1]. Volgens [gedaagde 1] is de levensduur van een kroon aanzienlijk langer dan dat [eiser 1] stelt en kunnen kronen volgens [gedaagde 1] wel 35 jaar meegaan. Voor de door [eiser 1] betaalde factuur van 30 januari 2019 ter hoogte van € 1.258,28 geldt dat ter zitting door [gedaagde 1] is aangevoerd dat hij deze factuur niet betwist. Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen. Of, wanneer en voor elke kosten [eiser 1] zijn kronen in de toekomst zal moeten vervangen, is thans niet vast te stellen zodat hiervoor geen schadebedrag kan worden toegewezen.
Verlies verdienvermogen
4.21
[eiser 1] vordert een bedrag van € 4.619,50 aan verlies verdienvermogen. [eiser 1] heeft aangevoerd dat hij door de mishandeling in de periode van 26 september 2018 tot en met december 2018, zijnde 51 dagen, niet heeft kunnen werken.
4.22
[eiser 1] heeft ter onderbouwing van zijn vordering een verklaring van zijn werkgever overgelegd waaruit volgt dat het verlies aan verdienvermogen € 5.818,10 bedraagt, bestaande uit winstuiktering en gemiste overuren. Daarnaast heeft [eiser 1] een verslag van de Arboarts overgelegd waaruit blijkt dat hij na de mishandeling niet zijn eigen werkzaamheden kon verrichten en dat hij zou starten met aangepaste werkzaamheden. Voorts heeft hij overgelegd een salarisspecificatie van december 2018 en januari 2019 en een verklaring van de werkgever over het aantal gewerkte dagen in 2018.
4.23
In het licht van de ernst van de mishandeling en het verslag van de Arboarts heeft [gedaagde 1] zijn verweer dat het causaal verband ontbreekt tussen het verlies aan verdienvermogen in de weken na de mishandeling ontbreekt onvoldoende onderbouwd. Het verweer van [gedaagde 1] dat niet aannemelijk is dat [eiser 1] gedurende de periode dat hij niet heeft kunnen werken dezelfde overuren zou hebben verricht als gemiddeld is berekend, wordt gepasseerd. Onder overlegging van de verklaring van zijn werkgever heeft [eiser 1] in voldoende mate onderbouwd wat het aantal overuren was dat hij is misgelopen. De kantonrechter acht het redelijk om daarvan uit te gaan. De enkele stelling dat het verlies aan verdienvermogen onvoldoende is aangetoond, gaat gelet op het voorgaande, niet op. Het bedrag van € 4.619,50 is dan ook toewijsbaar.
Immateriële schade
4.24
Onder verwijzing naar de Smartengeldgids van de ANWB stelt [eiser 1] dat een bedrag van € 3.500,- aan immateriële schade in verband met hoofdpijnklachten, een gebroken neus, ernstige gebitsschade, geheugen- en concentratieproblemen en een verminderd gehoor passend is. Ter onderbouwing daarvan heeft [eiser 1] verwezen naar de uitspraak 967 uit de Smartengeldgids. [gedaagde 1] betwist de verschuldigdheid van het gevorderde bedrag aan smartengeld.
4.25
[gedaagde 1] heeft als verweer gevoerd dat voor toewijzing van een immateriële schadevergoeding geen plaats is, omdat [eiser 1] zich agressief gedroeg richting [gedaagde 2] en [gedaagde 1] [gedaagde 2] heeft moeten ‘bevrijden’ van [eiser 1]. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.5 is overwogen en geoordeeld kan niet worden gezegd dat [eiser 1] wegens eigen schuld zijn schade geheel of gedeeltelijk dient te dragen. Dit verweer van [gedaagde 1] gaat dan ook niet op.
4.26
Smartengeld is bedoeld om de benadeelde genoegdoening en compensatie te bieden voor wat hem is aangedaan. Bij het vaststellen van de hoogte van het schadebedrag moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden, waarbij het gaat om de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de benadeelde1. Daarbij moet worden aangesloten bij de bedragen die door de rechter in Nederland plegen te worden toegekend in vergelijkbare gevallen.
4.27
Anders dan het geval uit de Smartengeldgids waar [eiser 1] naar verwijst, is van een gebroken oogkas bij [eiser 1] geen sprake. Evenmin is [eiser 1] 2,5 uur bewusteloos geweest. Bij het vaststellen van de hoogte van het schadebedrag neemt de kantonrechter wel in aanmerking dat aan [eiser 1] letsel is toegebracht in de zin van gebitsschade, een hersenschudding en een gebroken neus. Daarnaast acht de kantonrechter het aannemelijk dat er bij [eiser 1] sprake is van hoofdpijnklachten en geheugen- en concentratieproblemen die verband houden met de mishandeling door [gedaagde 1]. In hoeverre het verminderde gehoor en de verergerde tinnitus van [eiser 1] het gevolg zijn van de mishandeling en zijn dagelijks leven beïnvloeden, is gelet op de overgelegde medische informatie, moeilijk vast te stellen. De kantonrechter acht in de onderhavige situatie – rekening houdend met alle omstandigheden van het geval – een immateriële schadevergoeding van € 3.000,- passend.
Resumerend
4.28
Het voorgaande komt erop neer dat de kantonrechter zal bepalen dat [gedaagde 1] aan schadevergoeding aan [eiser 1] een bedrag dient te betalen van:
- Reiskosten ad € 44,93
- Eigen risico ad € 385,-
- Fysiotherapie ad € 155,-
- Huishoudelijke hulp ad € 1.820,-
- Tandartskosten ad € 175,70
- Herstelbehandelingen gebitsschade ad € 2.307,27
- Verlies aan verdienvermogen ad € 4.619,50
- Vervangen kronen en toekomstige schade ad € 1.258,28
- Immateriële schade ad € 3.000,-
Totaal € 13.765,68, waarop in mindering strekt € 2.479,12 zodat resteert € 11.286,56.
Wettelijke rente
4.29
Naast schadevergoeding heeft [eiser 1] wettelijke rente gevorderd over het toe te wijzen schadebedrag. Bij een schadevergoedingsverbintenis op grond van een onrechtmatige daad treedt het verzuim in zonder ingebrekestelling (artikel 6:83 onder b BW). Dit betekent dat [eiser 1] vanaf het moment van de mishandeling een opeisbare vordering heeft en [eiser 1] heeft dan ook recht op wettelijke rente vanaf 15 september 2018 over het toegewezen bedrag.
Proceskosten
4.30
[gedaagde 1] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, wat het salaris voor de gemachtigde van [eiser 1] betreft vastgesteld op € 1.620,- (4,5 punten, inleidende dagvaarding, conclusie van antwoord in oppositie, conclusie van antwoord in het incident, zitting en akte à € 373,- per punt.
in de vrijwaringszaak
4.31
De door [gedaagde 1] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten komen niet voor toewijzing in aanmerking, nu [gedaagde 1] heeft nagelaten een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten te benoemen.
4.32
Nu [gedaagde 2] in de vrijwaringszaak geen verweer heeft gevoerd en de vordering van [gedaagde 1] voor het overige niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt wordt [gedaagde 2] bij verstek veroordeeld en zal de vordering worden toegewezen.
4.33
[gedaagde 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de kosten van deze procedure in vrijwaring. De kosten aan de zijde van B (gedaagde 1? red. LSA LM) worden begroot op:
- dagvaardingskosten € 103,83
- griffierecht € 85,-
- salaris gemachtigde € 373,-
Totaal € 561,83
5.
De beslissing
De kantonrechter:
in de hoofdzaak
vernietigt het op 13 augustus 2020 tussen partijen gewezen verstekvonnis;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor de mishandeling die [eiser 1] is overkomen op 15 september 2018 en in dat verband gehouden is om de daaruit voortvloeiende geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade te vergoeden;
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiser 1] te betalen een bedrag van € 11.286,56, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 15 september 2018;
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten tot aan de zijde van [eiser 1] vastgesteld op € 601,96 aan verschotten en € 1.678,50 aan salaris voor de gemachtigde;
in de vrijwaringszaak
verklaart voor recht dat [gedaagde 2] jegens [eiser 1] onrechtmatig heeft gehandeld;
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan [gedaagde 1] van al hetgeen waartoe [gedaagde 1] in de hoofdzaak jegens [eiser 1] is veroordeeld, uitgezonderd dat gedeelte dat [gedaagde 1] zelf onder verwijzing naar artikel 6:166 BW aan [eiser 1] verschuldigd is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten in vrijwaring, tot aan dit vonnis aan de zijde van [gedaagde 1] begroot op € 188,83 aan verschotten en € 373,- aan salaris voor de gemachtigd; ECLI:NL:RBROT:2021:9017