RBROT 091122 mishandeling, civiele vordering na strafprocedure, (immateriële) schade deels toegewezen; overige posten onvoldoende onderbouwd
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 091122 mishandeling, civiele vordering na strafprocedure, (immateriële) schade deels toegewezen; overige posten onvoldoende onderbouwd
- kosten in strafprocedure komen niet als bgk voor vergoeding in aanmerking; overige deel kosten vergoed conform besluit BIK
2.
De feiten
2.1.
Op 11 november 2018 waren [eiser] en [gedaagde] aanwezig in [naam horecagelegenheid] te Puttershoek. Op een zeker moment heeft buiten het café een handgemeen plaatsgevonden, waarbij in ieder geval [eiser] en [gedaagde] betrokken waren (hierna: het incident).
2.2.
[eiser] heeft bij het incident letsel aan zijn linker aangezicht, rug en schouder opgelopen. [eiser] is na het incident direct met de ambulance naar de spoedeisende hulppost van het Albert Schweitzer ziekenhuis in Dordrecht gebracht, waar een breuk in de bodem van de linker oogkas werd vastgesteld.
2.3.
[eiser] heeft op 11 november 2018 aangifte tegen [gedaagde] gedaan wegens mishandeling. In het proces-verbaal van aangifte is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:
“Ik denk dat het rond 02.00 uur, zondag 11 november 2018, stond ik rechts achter in dekroeg. Dit is onze stamhoek. Aan de bar zat een man die ik niet ken. ( ... ) Ik was in gesprek met iemand en opeens werd ik omver geduwd. Die man was een beetje gewelddadig. hij ging een beetje uitdagend voor iemand staan waar hij mot mee had. ( ... ) Ik zag dat die man naar buiten werd gewerkt ( ... ) Ik had niet het idee dat hij moeilijk deed omdat hij naar buiten moest.
Ik ben toen binnen gebleven. Mijn broer was nog buiten. Ik ben toen ook naar buiten gegaan omdat mijn broer nog buiten was. Ik wilde eigenlijk weten wat er nu precies aan de hand was. Toen ik buiten kwam zag ik dat die man samen met onder andere een blonde vrouw, waarmee ik hem eerder aan de bar had zien zitten, beneden aan de trap stonden. Ik hoorde die vrouw mijn naam met een stemverheffing roepen. Ik weet niet waarom zij mijn naam riep. Ik zei toen tegen haar wat ze moest van mij. ( ... )Naast haar stond die man die het cafe was uitgewerkt. Ik denk dat wij op een afstand van nog geen meter van elkaar stonden.
Nadat ik dit had geroepen kreeg ik ineens een klap op mijn gezicht van die man waar ik het over had. Ik heb die klap helemaal niet aan zien komen. Ik werd echt vol en met flinke kracht op mijn linker oog geraakt door die man. ( ... ) Ik voelde meteen een heftige pijn aan de linkerzijde van mijn gezicht en aan mijn linker oog. Ik begon ook meteen heftig te bloeden. ik weet niet met welk hand/vuist die man mij sloeg. ( ... ) De man die mij sloeg heb ik vervolgens met beide armen beet gepakt en wij kwamen samen op de grond terecht. Terwijl ik op de grond lag heb ik die man alleen maar vastgehouden. Ik kon ook bijna niets meer zien. Er was wat getouw trek om ons heen. Wat en door wie weet ik niet. Die man heb ik op een gegeven moment los gelaten.”
2.4.
[naam persoon 1] (hierna: [naam persoon 1] ), horeca-ondernemer van [naam horecagelegenheid] , is op 11 november 2018 als getuige gehoord door de politie. In het proces-verbaal van verhoor is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:
( ... ) “Ik ging ook meteen naar buiten, en ik zag toen dat daar [eiser] op de grond lag, en dat er een man op hem lag. Dat was de man die ik zojuist uit de zaak had verwijderd. Ik zag dat er een stuk of acht mannen aan die man trokken, kennelijk met de bedoeling om hem van [eiser] af te halen. Ik zag dat die man niet los wilde laten, hij hield hem stevig vast alsof hij een terriër was.
Ik zag dat het op een gegeven moment wel lukte, en dat die man van [eiser] af werd gehaald en weg werd geduwd. Ik zag dat die man nog een schop kan geven in de zijde van [eiser] , die nog op de grond lag.
Ik zag dat [eiser] gewond was aan zijn oog, ik zag dat het oog begon op te zwellen. Ik vermoedde dat hij een flinke klap op zijn oog had gehad.”
2.5.
Op 19 november 2018 is [eiser] door een kaakchirurg geopereerd waarbij de breuk in de bodem van de oogkas werd hersteld met een titanium mesh en een PDS plaatje.
2.6.
[gedaagde] is bij op tegenspraak gewezen vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 2 juli 2020 veroordeeld voor mishandeling. [gedaagde] was het volgende ten laste gelegd:
“hij op of omstreeks 11 november 2018 te Puttershoek, gemeente Binnenmaas, [eiser] heeft mishandeld door eenmaal of meermalen (met kracht) op/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam van voornoemde [eiser] te slaan/stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en/of een gebroken kaak ten gevolge heeft gehad;”
Uit de aantekening mondeling vonnis blijkt – samengevat – dat [gedaagde] is veroordeeld tot:
- betaling van een geldboete ter hoogte van € 400,00, subsidiair 8 dagen hechtenis;
- betaling van een immateriële schadevergoeding van € 300,00 aan [eiser] .
2.7.
Er is geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter 2 juli 2020.
2.8.
[eiser] heeft vanwege klachten aan zijn linkeroog in 2021 opnieuw de huisarts bezocht, die hem heeft doorverwezen naar de kaakchirurg van het Albert Schweitzer ziekenhuis. Vervolgens heeft [eiser] tweemaal de kaakchirurg bezocht en eenmaal een oogarts.
2.9.
In een medisch advies van 15 oktober 2021 heeft dr. [naam persoon 2] , de medisch adviseur van [eiser] , op basis van medische verslagen en consulten het volgende geconcludeerd:
“Cliënt werd op 11-11-2018 met een boksbeugel in zijn aangezicht geslagen. Hij liep hierbij een kneuzing van zijn linker oog op en een breuk van de bodem van zijn linker oogkas. Op 11-11-2018 werd hij hiervoor door de kaakchirurg geopereerd waarbij de bodem van de oogkas hersteld werd met een titanium mesh en een PDS plaatje. Client ervoer verminderd gevoel onder de linker oogkas en op 27-12-2018 was een MRI-scan van zijn linker oog gepland omdat hij een zwart beeld ervoer bij het kijken naar links en boven. Het resultaat van dit onderzoek is ons niet bekend.
Op 04-05-2021 werd cliënt opnieuw gezien door de oogarts wegens sinds een jaar bestaande klachten van inspanning gebonden verminderd zicht in het linker oog en regelmatig optredende zwelling rond het linker oog. De kaakchirurg en de oogarts konden hiervoor geen duidelijke oorzaak vinden en cliënt werd recent doorverwezen naar het orbita spreekuur van het EMC. Van dit consult is nog geen aanvullende informatie bekend.
Cliënt heeft kennelijk na een periode zonder klachten ruim een jaar na het ongeval en de operatie nieuwe klachten ontwikkeld in zijn linker oog waarvoor tot nu toe geen oorzaak gevonden werd. De behandeling van een breuk van de oogkas met een titanium mesh en/of polydioxane implantaat (PDS) resulteert normaal in een goede genezing en dit bleek ook initieel bij cliënt het geval.
Bij beide implantaten kunnen echter complicaties optreden. Bij titanium implantaten is een bindweefselreactie mogelijk met beperking van de beweging van de oogbol en ook kan het implantaat inzakken. PDS implantaten lossen in het lichaam op. Dit oplossen kan echter ook incompleet gebeuren en het lichaam kan met een ontsteking reageren op de resten van het implantaat. Een dergelijke ontstekingsreactie veroorzaakt ook een zwelling en druk en zou een verklaring kunnen zijn voor de klachten van cliënt ( ... )
Ik adviseer dat cliënt bovenstaande met de behandelaars van de orbita polikliniek in het EMC bespreekt.”
3.
Het geschil
3.1.
[eiser] vordert – samengevat en na vermindering van eis – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] een schadevergoeding van € 30.522,- te betalen, te verminderen met een reeds betaald bedrag van € 300,-;
II. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld door [eiser] op 11 november 2018 te mishandelen. [gedaagde] is hiervoor strafrechtelijk vervolgd en is op 2 juli 2020 door de politierechter veroordeeld tot betaling van een boete en schadevergoeding. Het vonnis geldt op grond van artikel 161 Rv als dwingend bewijs van de mishandeling. Dit brengt met zich mee dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [eiser] in de kosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.
De beoordeling
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] bij vonnis van de politierechter van 2 juli 2020 op grond van artikel 300 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is veroordeeld voor mishandeling van [eiser] op 11 november 2018. Het is evenmin in geschil dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
4.2.
Op grond van artikel 161 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) levert een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs op van dat feit. Dit brengt mee dat behoudens tegenbewijs vaststaat dat [gedaagde] op 11 november 2018 [eiser] heeft mishandeld.
4.3.
[gedaagde] betwist in deze procedure dat hij [eiser] heeft mishandeld. Hiertoe voert hij aan dat bij het incident meerdere personen betrokken waren. [gedaagde] sluit niet uit dat hij bij het incident in de kluwen van duwende, trekkende mensen om zich heen heeft geslagen en dat hij [eiser] daarbij mogelijk heeft geraakt, maar betwist dat hij [eiser] bewust een klap heeft gegeven. [gedaagde] heeft een algemeen bewijsaanbod van zijn stellingen gedaan.
4.4.
De rechtbank overweegt dat een aanbod om tegenbewijs te leveren volgens vaste rechtspraak niet gespecificeerd hoeft te worden. [gedaagde] dient echter wel voldoende te stellen om tot het leveren van bewijs toegelaten te worden. De enkele ontkenning dat hij [eiser] bewust heeft geslagen is, mede in het licht van de eigen verklaring van [gedaagde] dat er daadwerkelijk is geduwd en getrokken (zie 2.3) en de getuigenverklaring van [naam persoon 1] (zie 2.4), onvoldoende. Daarbij merkt de rechtbank op dat [gedaagde] ter zitting ook heeft aangegeven dat er, voor zover hij weet, geen getuigen zijn die kunnen verklaren dat hij [eiser] niet zou hebben geslagen. De rechtbank concludeert dan ook dat [gedaagde] de mishandeling van [eiser] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en aan tegenbewijslevering niet wordt toegekomen.
4.5.
Gelet op het voorgaande staat de mishandeling van [eiser] door [gedaagde] vast. Dit leidt tot het oordeel dat [gedaagde] op 11 november 2018 onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld als bedoeld in artikel 6:162 BW. [gedaagde] is daarmee in beginsel aansprakelijk voor de schade die [eiser] daardoor lijdt.
4.6.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of, en zo ja in welke mate, de mishandeling tot schade bij [eiser] heeft geleid. [eiser] stelt dat hij door de mishandeling letsel aan zijn linker aangezicht, rug en schouder heeft opgelopen. [gedaagde] heeft het door [eiser] gestelde letsel niet betwist, maar betwist wel dat dit letsel het gevolg is van zijn handelen op 11 november 2018. [gedaagde] voert daartoe aan dat voor zover hij om zich heen heeft geslagen en [eiser] met zijn handen heeft geraakt, het volstrekt niet aannemelijk is dat door die aanrekening dit letsel heeft kunnen ontstaan. [gedaagde] wijst hierbij op de mogelijkheid dat het letsel het gevolg is van een val met het hoofd op de straat.
4.7.
Uitgangspunt is dat de stelplicht en - als daaraan wordt toegekomen - de bewijslast van het bestaan het causaal verband in beginsel op [eiser] rust. Daarbij mogen aan het te leveren bewijs geen al te hoge eisen worden gesteld, in die zin dat het ontbreken van een specifieke medische aantoonbare verklaring voor de klachten niet zonder meer in de weg staat aan het oordeel dat het bewijs van het oorzakelijk verband geleverd is. Tot op zekere hoogte komt het immers voor risico van de aansprakelijke partij ( [gedaagde] ) dat het slachtoffer ( [eiser] ) door de mishandeling ook klachten kan ondervinden die zich slechts in beperkte mate lenen voor objectivering.
4.8.
De vraag naar het (juridisch) causaal verband tussen de mishandeling en de klachten is, nu het geen medisch maar een juridisch oordeel betreft, voorbehouden aan de rechter. Voor het bestaan van juridische causaliteit gaat het erom of de klachten als zodanig daadwerkelijk bestaan en dat die klachten mede gelet op de toedracht redelijkerwijs aan het incident kunnen worden toegeschreven. Als komt vast te staan dat het slachtoffer voor het incident deze klachten niet had, de klachten op zich door het incident veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt, zal het bewijs van het oorzakelijk verband daarmee veelal geleverd zijn.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] in het licht van de betwisting van [gedaagde] het causaal verband tussen de mishandeling en de klachten voldoende heeft onderbouwd. Het volgende is daartoe van belang.
4.9.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de klachten van [eiser] als zodanig daadwerkelijk bestaan en voor het ongeval niet bestonden. [gedaagde] heeft het door [eiser] gestelde letsel immers niet betwist en evenmin aangevoerd dat het letsel al voor het ongeval bestond.
4.9.2.
De klachten kunnen voorts - mede gelet op de toedracht - redelijkerwijs aan het incident worden toegeschreven. Uit het proces-verbaal van aangifte (zie 2.3) volgt dat [eiser] heeft verklaard dat hij een klap tegen zijn linkeroog heeft gekregen. Op basis van die aangifte is [gedaagde] door de politierechter veroordeeld voor mishandeling. Niet is gebleken dat anderen hiervoor strafrechtelijk zijn veroordeeld. Het letsel kan daarnaast logischerwijs worden gelinkt aan een klap tegen het linkeroog en is in dat opzicht niet vreemd. In de door [eiser] overgelegde medische informatie wordt bovendien meerdere malen genoemd dat het letsel het gevolg is van een klap tegen het linkeroog, al dan niet met boksbeugel of ander hard voorwerp.
4.9.3.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat hij enkel voor mishandeling (artikel 300 lid 1 Sr) en niet voor zware mishandeling (lid 2) is veroordeeld en dat de opgelegde boete van€ 300,- niet passend is bij dergelijk zwaar letsel, maar dit maakt het voorgaande niet anders. Immers, het letsel is als zodanig vast komen te staan en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt. [gedaagde] heeft weliswaar gewezen op de mogelijkheid dat het letsel is veroorzaakt door een val met het hoofd op straat, maar heeft dit in het geheel niet onderbouwd. Nu van een concrete alternatieve oorzaak niet is gebleken, wordt aangenomen dat het letsel het gevolg is van het onrechtmatig handelen door [gedaagde] .
4.10.
[gedaagde] stelt zich nog op het standpunt dat hij geen schade hoeft te vergoeden omdat de schade een gevolg is van omstandigheden die aan [eiser] zelf dienen te worden toegerekend. [gedaagde] voert hiertoe aan dat [eiser] na een eerder opstootje in het café wederom de confrontatie heeft opgezocht door naar buiten te glippen en het gezelschap van [eiser] op te zoeken.
4.11.
Bij de beoordeling van dit eigen schuld verweer stelt de rechtbank voorop dat wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde ( [eiser] ) kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht wordt verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige ( [gedaagde] ) te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, als de billijkheid dit vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist (artikel 6:101 lid 1 BW). De stelplicht en de eventuele bewijslast van het door [gedaagde] gevoerde verweer rusten conform de hoofdregel van artikel 150 Rv op [gedaagde] .
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat [eiser] vanuit het café naar buiten is gekomen niet betekent dat sprake is van eigen schuld. Immers, in het licht van de betwisting van [eiser] is niet komen vast te staan dat [eiser] naar buiten ging om ruzie te zoeken. [eiser] heeft zelf verklaard dat hij naar buiten ging om naar het toilet te gaan. Voor zover moet worden vastgesteld dat [eiser] wel naar buiten ging om ruzie te zoeken, hoefde [eiser] bovendien geen rekening te houden met de buitenproportionele reactie van [gedaagde] . Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [naam persoon 1] heeft verklaard dat [gedaagde] bovenop [eiser] zat, hem niet wilde loslaten en meerdere mensen hem van [eiser] probeerden af te trekken. Van eigen schuld aan de zijde van [eiser] is dan ook geen sprake. Aan een bewijsopdracht op dit punt komt de rechtbank dan ook niet toe.
4.13.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] de door [eiser] geleden schade als gevolg van het ongeval moet vergoeden. De rechtbank zal hieronder per door [gedaagde] gestelde schadepost beoordelen of deze al dan niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Huishoudelijke hulp
4.14.
[eiser] vordert een vergoeding voor huishoudelijke hulp voor een periode van drie maanden. Volgens [eiser] heeft hij conform de richtlijn van de Letselschaderaad recht op € 195,- per week bij zware beperkingen, dus in totaal € 2.340,-.
4.15.
[gedaagde] betwist bij gebrek aan enige onderbouwing en bewijs de schade en de daaraan ten grondslag liggende noodzaak voor huishoudelijke hulp.
4.16.
De rechtbank overweegt dat [eiser] niet heeft aangetoond of enigszins aannemelijk gemaakt dat hij kosten heeft moeten maken voor huishoudelijke hulp of dat daar noodzaak toe was. Het begin van bewijs ontbreekt. De vordering is daarom niet toewijsbaar.
Verlies zelfwerkzaamheid
4.17.
[eiser] vordert een vergoeding voor verlies aan zelfwerkzaamheid voor een periode van twee jaar. Volgens [eiser] heeft hij conform de richtlijn van de Letselschaderaad recht op € 322,- per jaar, dus in totaal € 644,-.
4.18.
[gedaagde] betwist bij gebrek aan enige onderbouwing en bewijs deze schadepost. Volgens [gedaagde] blijkt nergens uit hoe lang de genezingsduur is geweest en welke beperkingen daarbij bestonden.
4.19.
De rechtbank overweegt dat [eiser] ook bij deze schadepost in het geheel niet heeft aangetoond of onderbouwd dat hij gedurende twee jaar zodanig beperkt is geweest dat hij recht heeft op een vergoeding vanwege verlies aan zelfwerkzaamheid. Het begin van bewijs ontbreekt. De vordering is daarom niet toewijsbaar.
Gereden kilometers
4.20.
[eiser] vordert een bedrag vanwege gereden kilometers naar de medische consulten gedurende twee jaar. Hij stelt dat hij hiervoor ongeveer 300 kilometer per jaar heeft gereden. Op basis van een vergoeding van € 0,26 per gereden kilometer stelt [eiser] recht te hebben op € 156,-.
4.21.
[gedaagde] betwist bij gebrek aan enige onderbouwing en bewijs deze schadepost.
4.22.
De rechtbank is met [gedaagde] van oordeel dat [eiser] zijn schade niet uitvoerig heeft onderbouwd. [eiser] heeft daarentegen wel duidelijk gemaakt dat hij in Puttershoek woont en meerdere malen het ziekenhuis in Dordrecht en Rotterdam heeft bezocht. De rechtbank acht een vergoeding voor de gemaakte reiskosten daarom op zijn plaats. De kosten worden geacht redelijk te zijn. De vordering van € 156,- is daarom toewijsbaar.
Medische kosten
4.23.
[eiser] vordert € 770,- aan medische kosten. Hij stelt dat hij in 2019 en 2021 als gevolg van het ongeval de nodige medische kosten heeft moeten maken. [eiser] vordert voor deze twee jaar de eigen bijdrage van de ziektekostenverzekering terug van € 385,- per jaar.
4.24.
[gedaagde] betwist bij gebrek aan enige onderbouwing dat de betaling van medische kosten ter hoogte van het eigen risico van € 385,- in 2019 en 2021 het directe gevolg is van de medische behandelingen als gevolg van het op 19 november 2018 opgelopen letsel.
4.25.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] in het licht van de betwisting van [gedaagde] onvoldoende heeft gemotiveerd dat de eigen bijdragen in 2019 en 2021 geheel verbruikt zijn vanwege medische kosten als gevolg van het ongeval. Het lag op de weg van [eiser] om dit te onderbouwen hetgeen hij heeft nagelaten. De vordering is daarom niet toewijsbaar.
Smartengeld
4.26.
[eiser] vordert een bedrag van € 11.470,- aan smartengeld. [eiser] stelt dat hij nog steeds hinder ondervindt van het oogletsel, onder meer vanwege een verminderde visus en het regelmatig zwellen van het oog. Het oog traant dan, doet pijn en het zicht is slecht en troebel met zwarte vlekken. Volgens [eiser] is dit waarschijnlijk het gevolg van restklachten na de operatie op 19 november 2018. De geplaatste implantaten zijn - tegen de verwachting in - mogelijk niet geheel opgelost, waardoor de achtergebleven resten ontstekingen veroorzaken. Volgens hem is zijn situatie enigszins vergelijkbaar met de situatie zoals omschreven in de Smartengeldgids onder nummer 814.
4.27.
[gedaagde] betwist niet dat [eiser] recht heeft op smartengeld, maar stelt zich op het standpunt dat het in de strafzaak toegewezen bedrag van € 300,- aan immateriële schadevergoeding voldoende is. [gedaagde] wijst hierbij in het bijzonder op een nieuw trauma op 21 november 2018, waarbij [eiser] per ongeluk een klap op zijn linkeroog heeft gehad. Volgens [gedaagde] valt niet uit te sluiten dat dit het genezingsproces heeft beïnvloed en/of mede bepalend is geweest voor het ontwikkelen van klachten. Volgens [gedaagde] kan uit de door [eiser] in het geding gebracht medische informatie bovendien niet worden afgeleid dat sprake is van blijvend letsel aan het oog en dat de meest recente klachten het zekere gevolg zijn van de in 2018 ondergane medische behandeling. Er moet daarom worden uitgegaan van een geschatte genezingsduur van 6 weken, zoals door de opererend arts in 2018 is verklaard. Een vergoeding van € 300,- is hierbij passend.
4.28.
De rechtbank overweegt als volgt. Het incident is nu bijna 4 jaar geleden. [eiser] is destijds kort na het ongeval geopereerd. [eiser] heeft toegelicht en voldoende onderbouwd dat hij sinds die tijd aanhoudend klachten aan zijn oog ondervindt. [eiser] heeft weliswaar het trauma op 21 november 2018 niet betwist, maar uit de medische stukken blijkt niet dat artsen daar waarde aan hechten en het blijkt evenmin dat het letsel daardoor is veroorzaakt of verergerd. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de huidige klachten het gevolg zijn van het incident op 11 november 2018. In dat licht is een aanvullende immateriële schadevergoeding op zijn plaats.
4.29.
De rechtbank stelt vast dat er vragen bestaan over de medische eindtoestand van het oogletsel, omdat [eiser] nog altijd klachten aan zijn oog ervaart en (nog) geen consult heeft gehad bij de Orbita polie in het Erasmus MC. Ook is nog onvoldoende duidelijk wat de eventuele beperkingen zijn voor [eiser] . [eiser] heeft wel gemotiveerd gesteld dat voor het genezingsproces na een dergelijke operatie in beginsel twee jaar staat, hetgeen niet door [gedaagde] is betwist, zodat naar alle waarschijnlijkheid sprake is van blijvend oogletsel. [eiser] heeft ter zitting onderkend dat er mogelijk nog meer kan worden uitgezocht over zijn oogletsel, maar wenst het geschil met [gedaagde] in deze procedure af te ronden en vordert dan ook geen voorschot maar een finaal bedrag aan smartengeld.
4.30.
Gelet op het voorgaande en de bedragen die in rechtspraak in vergelijkbare situaties zijn toegewezen, is de rechtbank van oordeel dat een smartengeldbedrag van € 4.000,00 in dit geval redelijk en billijk is.
Buitengerechtelijke kosten
4.31.
[eiser] stelt dat hij buitengerechtelijke kosten heeft moeten maken, die hij begroot op € 11.642,90. Volgens [eiser] gaat het om advocaatkostenkosten in zowel de strafzaak als de onderhavige zaak (in totaal 41 uur en 20 minuten × uurtarief € 220,-) en de kosten van het medisch advies.
4.32.
[gedaagde] betwist de vordering. Volgens hem zijn de gestelde buitengerechtelijke kosten buitenproportioneel en lag het op de weg van [eiser] om de schade te beperken.
4.33.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat de kosten voor de strafzaak niet voor vergoeding in aanmerking komen. [eiser] heeft niet weersproken dat hij als benadeelde partij in de strafzaak aanspraak kon maken op gefinancierde rechtsbijstand. Voor zover hij hier geen aanspraak op kon maken, lag het op zijn weg om hier opheldering over te verschaffen. Dat heeft hij niet gedaan, zodat de rechtbank vaststelt dat [eiser] recht had op deze gefinancierde rechtsbijstand. Het valt daarom niet in te zien dat het redelijk verantwoord was om kosten te maken voor de strafzaak.
4.34.
De gevorderde kosten voor het medisch advies heeft [eiser] in het geheel niet onderbouwd en zijn daarom niet toewijsbaar. Het lag op de weg [eiser] om de factuur te overleggen, hetgeen hij heeft nagelaten.
4.35.
De rechtbank is echter van oordeel dat een deel van de gevorderde kosten in de ‘civiele zaak’ valt te kwalificeren als kosten buiten rechte en dus voor vergoeding in aanmerking komt. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het ‘Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten’ bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief.Dit betekent dat een bedrag van € 654,13 (incl. btw) zal worden toegewezen.
4.36.
De rechtbank komt tot het oordeel dat [eiser] recht heeft op een schadevergoeding van in totaal € 4.810,13 [eiser] heeft niet betwist dat hij reeds € 300,- aan immateriële schadevergoeding heeft ontvangen, zodat dit in mindering wordt gebracht op het totaal. [gedaagde] wordt dan ook veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 4.510,13-.
Proceskosten
4.37.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [eiser] heeft verzocht [gedaagde] te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten van € 3.500,-. [eiser] heeft echter niet onderbouwd waarom een volledige proceskostenveroordeling op zijn plaats is. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een volledige proceskostenveroordeling uit te spreken. De kosten aan de zijde van [eiser] worden conform het geldende liquidatietarief begroot op:
- dagvaarding € 127,43
- griffierecht € 1.301,00
- salaris advocaat € 1.126,00 (2 punten × tarief II à € 563,00)
Totaal € 2.553,43 ECLI:NL:RBROT:2022:9716