Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 180823 tandletsel na mishandeling komt niet vast te staan; gevorderd € 14.642,94, toegewezen € 1.716,11; smartengeld € 1.500,00

RBROT 180823 tandletsel na mishandeling komt niet vast te staan; gevorderd € 14.642,94, toegewezen € 1.716,11; smartengeld € 1.500,00
- persoonlijke verzorging 2 weken x 0,5 uur x € 23,73

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?

2.1.

Op 14 december 2019 heeft [gedaagde] [eiseres] mishandeld. Bij vonnis van 28 januari 2020 is [gedaagde] door de rechtbank Rotterdam terzake van dat feit en terzake van mishandeling van zijn moeder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 53 dagen. waarvan zeven dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. [gedaagde] heeft in die veroordeling berust. De mishandeling vormt een onrechtmatige daad van [gedaagde] tegenover [eiseres] en hij moet de schade die [eiseres] ten gevolge van de mishandeling heeft geleden aan haar vergoeden. Partijen zijn het echter niet eens over de omvang van de schade die [eiseres] heeft geleden. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat zij in totaal € 14.642,94 aan schade heeft geleden. Dat bedrag bestaat uit € 5.979,10 aan tandheelkundige kosten, € 100,00 aan reiskosten, € 1.079,72 aan kosten voor persoonlijke verzorging, € 5.600,00 aan smartengeld en € 103,12 aan kosten voor het opvragen van medische informatie. In deze procedure eist [eiseres] dat [gedaagde] wordt veroordeeld om het hiervoor genoemde totaalbedrag (met rente) aan haar te betalen. [gedaagde] is het daar niet mee eens. Volgens [gedaagde] bestaat tussen de mishandeling en een deel van de materiële schade geen causaal verband, is de materiële schade verder onvoldoende onderbouwd en heeft [eiseres] geen recht op smartengeld. De kantonrechter veroordeelt [gedaagde] om in totaal € 1.716,11 aan schadevergoeding aan [eiseres] te betalen. Hierna wordt uitgelegd waarom.

Het beoordelingskader

2.2.

[gedaagde] heeft de mishandeling van [eiseres] op 14 december 2019 niet betwist, zodat de onrechtmatige daad als zodanig tussen partijen vaststaat, zeker gezien de onherroepelijke veroordeling van [gedaagde] door de strafrechter en het bepaalde in artikel 161 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. [gedaagde] is gehouden aan [eiseres] de schade te vergoeden die zij als gevolg van de onrechtmatige daad heeft geleden.

2.3.

Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van de verplichting tot schadevergoeding geldt dat [eiseres] zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin zij zou hebben verkeerd als de mishandeling door [gedaagde] niet had plaatsgevonden (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 5 december 2008, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2008:BE9998). De schade van [eiseres] wordt dus berekend met inachtneming van alle feiten en omstandigheden van het concrete geval. Haar schade wordt zo veel als mogelijk concreet berekend en, als dit niet mogelijk is, zo goed als mogelijk geschat (op grond van artikel 6:97 BW). Voor vergoeding komt verder slechts die schade in aanmerking die in zodanig verband staat met de mishandeling door [gedaagde], dat zij hem - mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade - als een gevolg van de mishandeling kan worden toegerekend (artikel 6:98 BW).

De tandheelkundige kosten

2.4.

[eiseres] stelt dat zij vanwege de klappen tegen haar gezicht tandletsel heeft opgelopen. Dat letsel zou eruit bestaan dat het eerste kwadrant en tand 47 zeer mobiel zijn geworden. [gedaagde] betwist het causaal verband tussen de mishandeling en het door [eiseres] gestelde tandletsel.

2.5.

Uit de stukken die partijen in het geding hebben gebracht, kan het volgende worden afgeleid. [eiseres] heeft bij de politie verklaard dat [gedaagde] haar met gebalde vuist meerdere malen op haar hoofd heeft geslagen. Dit komt overeen met de verklaring van de politieagenten die op de melding van de mishandeling afkwamen. Zij hebben namelijk geverbaliseerd dat zij zagen dat [eiseres] een grote rode bult op haar hoofd had. Bij het proces-verbaal van die politieagenten zijn ook foto’s gevoegd, waarop een bult op het voorhoofd van [eiseres] te zien is. [gedaagde] heeft bij de politie ook verklaard dat hij [eiseres] op haar (voor)hoofd heeft geslagen. [eiseres] is na de mishandeling, dezelfde dag nog, met de ambulance naar de spoedeisende hulp en vervolgens naar de huisartsenpost van het IJsselland Ziekenhuis gebracht. De daar dienstdoende huisarts heeft genoteerd dat sprake is van “matig trauma”, dat er een zwelling en bult op het voorhoofd van [eiseres] zitten en dat geen sprake is van losse tanden of kiezen. De huisarts heeft verder genoteerd dat [eiseres] heeft gezegd dat zij hard op haar hoofd, haar buik en haar armen is geslagen. [eiseres] is pas in de loop van 2020 bij de tandarts op consult geweest, hoewel onduidelijk is wanneer dat precies is geweest (de brief van tandarts [naam] dateert van 21 januari 2020, de brief van waarnemend tandarts Nguyen van 8 februari 2021 spreekt van 19 juni 2020 en de begroting van [naam] dateert van 9 juli 2020). In genoemde brief van 8 februari 2021 stelt de waarnemend tandarts Nguyen dat [eiseres] acht jaar lang niet op controle is geweest, dat de mobiele brug in het eerste kwadrant als verloren moet worden beschouwd en dat hij geadviseerd heeft de brug te vervangen door een frame en tot als dat mogelijk is over te gaan naar implantaten. In de begroting van 9 juli 2020 ten bedrage van
€ 5.979,10 zijn de kosten van de implantaten opgenomen.

2.6.

De kantonrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat [eiseres] onvoldoende heeft gesteld om tot de conclusie te kunnen komen dat zij als gevolg van de mishandeling op 14 december 2019 tandletsel heeft opgelopen. Daarvoor is redengevend dat (a) [eiseres] (vlak) na de mishandeling niet heeft verklaard dat zij ter hoogte van haar gebit door [gedaagde] is geslagen, (b) de huisarts van de huisartsenpost heeft genoteerd dat er geen sprake is van losse tanden of kiezen, (c) [eiseres] in ieder geval niet vlak na de mishandeling bij de tandarts is langsgegaan en (d) uit de foto’s in het dossier niet valt af te leiden dat [eiseres] destijds tandletsel had. [eiseres] heeft wel gesteld dat harde klappen op iemands hoofd gebitsschade kunnen veroorzaken en dat tanden en kiezen na een harde klap ook geleidelijk aan los kunnen komen te zitten, maar die stellingen zijn niet onderbouwd en daarnaast te algemeen om tot de conclusie te kunnen leiden dat daar in deze zaak ook sprake van is. De omstandigheid dat de huisarts van de huisartsenpost het letsel (trauma) van [eiseres] als “matig” heeft gekwalificeerd, steunt bovendien niet zondermeer de stelling van [eiseres] dat sprake is geweest van (dusdanig) harde klappen dat die klappen (geleidelijk) loszittende tanden kunnen hebben veroorzaakt. Voor vergoeding van het gevorderde bedrag van € 5.979,10 bestaat sowieso geen grond, aangezien daarin de kosten van dure implantaten zijn opgenomen in plaats van de mobiele brug die ten tijde van het incident op 14 december 2019 in het gebit van [eiseres] geplaatst was.
De stelling van [eiseres], tot slot, dat zij door de traumatische schok niet aan de huisarts van de huisartsenpost heeft kunnen toelichten dat zij door de mishandeling drie van haar tanden en een brug is verloren, snijdt geen hout. [eiseres] is wel in staat geweest om de huisarts te vertellen dat zij pijn aan haar voorhoofd, haar rechterpols en haar rug heeft en daarom ziet de kantonrechter niet in waarom het voor [eiseres] niet mogelijk was om ook het vermeende letsel aan haar gebit kenbaar te maken. De huisarts heeft het letsel aan het hoofd van [eiseres] bovendien wel geconstateerd en de huisarts heeft [eiseres] verder ook onderzocht, maar de huisarts heeft geen melding gemaakt van enig letsel aan het gebit van [eiseres]. Ook dat valt niet te verklaren met de enkele stelling van [eiseres] dat zij de huisarts niet over het letsel aan haar gebit heeft kunnen vertellen. De huisarts had het dan immers wel zelf kunnen constateren tijdens het onderzoeken van het hoofd van [eiseres].

2.7.

Omdat gelet op het voorgaande niet is komen vast te staan dat [eiseres] ten gevolge van de mishandeling het door haar gestelde tandletsel heeft opgelopen, komen de door haar gevorderde tandheelkundige kosten niet voor vergoeding in aanmerking. Dit deel van haar vordering wordt dan ook afgewezen.

De reiskosten

2.8.

[eiseres] vordert een geschat bedrag van € 100,00 aan reiskosten. Volgens [eiseres] heeft zij ten gevolge van de mishandeling “talloze keren” naar de huisarts, de oefentherapeut, de psycholoog en de revalidatiearts moeten reizen en is zij ook een aantal keren in het ziekenhuis geweest. [gedaagde] betwist dat de door [eiseres] gestelde reiskosten verband houden met letsel dat zij als gevolg van de mishandeling heeft opgelopen.

2.9.

[eiseres] is op de dag van de mishandeling met de ambulance naar de huisartsenpost gebracht. Daarvoor krijgt [eiseres] natuurlijk geen reiskostenvergoeding. [eiseres] krijgt ook geen reiskostenvergoeding voor toekomstige reizen. In haar conclusie van repliek stelt [eiseres] namelijk wel dat het door haar geschatte bedrag ook betrekking heeft op toekomstige reiskosten, maar [eiseres] heeft niet gesteld dát zij in de toekomst reizen zal moeten maken als gevolg van letsel dat zij door de mishandeling heeft opgelopen en, als dat al het geval zou zijn, hoeveel reizen dat dan zouden zijn. Uit de stukken in het dossier valt wel op te maken dat [eiseres] ten gevolge van de mishandeling een aantal reizen naar medici heeft moeten maken, al was het maar om te laten onderzoeken of zij als gevolg van de mishandeling letsel heeft opgelopen dat behandeling vereist. De kosten die [eiseres] voor die reizen heeft moeten maken, komen naar het oordeel van de kantonrechter in redelijkheid voor vergoeding in aanmerking. Omdat de schade als gevolg van de gemaakte reiskosten niet concreet is vast te stellen, moet die schade worden geschat. De kantonrechter schat de schade ex aequo et bono op een bedrag van € 50,00.

De kosten voor persoonlijke verzorging

2.10.

[eiseres] stelt dat zij door mobiliteitsklachten beperkt wordt in haar persoonlijke verzorging en dat zij daarom gedurende de eerste dertien weken na de mishandeling dagelijks een half uur hulp kreeg van vriendinnen. [eiseres] wil die tijd (in totaal 45,5 uren) nu vergoed krijgen tegen een uurtarief van € 23,73. [gedaagde] betwist dat [eiseres] daadwerkelijk hulp bij haar persoonlijke verzorging heeft gekregen.

2.11.

De kantonrechter stelt voorop dat [eiseres] haar stelling dát zij hulp heeft gekregen in haar persoonlijke verzorging niet met concrete stukken heeft onderbouwd. [eiseres] had simpelweg een verklaring van één van de vriendinnen die haar kennelijk hebben geholpen in het geding kunnen brengen, maar dat heeft zij niet gedaan. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] dan ook onvoldoende onderbouwd dat zij dertien weken lang gedurende een half uur per dag hulp in haar persoonlijke verzorging heeft gekregen. Gelet op het geweld dat [gedaagde] tegenover [eiseres] heeft gebruikt (meerdere vuistslagen tegen haar hoofd en armen) en de aard van het letsel dat [eiseres] ten gevolge van de mishandeling heeft opgelopen (een bult op haar voorhoofd, pijn in haar arm, hoofdpijn, duizeligheid en een hersenschudding) acht de kantonrechter wel voldoende aannemelijk dat [eiseres] gedurende enige tijd na de mishandeling hulp nodig heeft gehad in haar persoonlijke verzorging. Omdat de schade als gevolg van het nodig hebben van persoonlijke verzorging niet concreet kan worden bepaald, moet ook deze schade worden geschat. De kantonrechter schat de schade ex aequo et bono op een bedrag van € 166,11 (twee weken = 14 dagen × 0,5 uur × € 23,73).

Het smartengeld

2.12.

[eiseres] vordert een bedrag van € 5.600,00 aan smartengeld. Zij zoekt daarbij aansluiting bij twee uitspraken uit de ANWB Smartengeldgids (nummers 774 en 890) en daarnaast wijst zij erop dat er sprake is van een tendens in Nederland dat hogere bedragen aan smartengeld worden toegekend. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat [eiseres] immateriële schade heeft geleden en, als dat wel het geval is, dat dan een (veel) lager bedrag aan smartengeld dan gevorderd moet worden toegewezen.

2.13.

De kantonrechter stelt voorop dat bij de naar billijkheid toe te kennen immateriële schadevergoeding van artikel 6:106 lid 1 sub b BW aangesloten wordt bij wat Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegewezen (met inachtneming van de inflatie). Bij de vaststelling moet de kantonrechter rekening houden met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard en de ernst van de (letsel)schade, de aard en de ernst van de gevolgen en de aard en de ernst van het aan [gedaagde] te maken verwijt, de mate van gederfde levensvreugde en de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van [eiseres].

2.14.

Bij de bepaling van de omvang van de immateriële schadevergoeding neemt de kantonrechter tot uitgangspunt dat [eiseres] onweersproken heeft gesteld dat (a) de mishandeling een grote impact op haar heeft gehad, (b) zij door de mishandeling een grote bult op haar voorhoofd, een opgezwollen arm en een hersenschudding had, (c) zij sinds de mishandeling hoofdpijn en pijnklachten in haar schouders, nek, rug, ribben en bekken heeft, (d) zij angstig is geworden en bang is om weer (door [gedaagde]) te worden aangevallen en (e) de revalidatiearts die [eiseres] heeft behandeld na de mishandeling bij haar de diagnose “gegeneraliseerde pijn” heeft vastgesteld. De kantonrechter houdt geen rekening met het door [eiseres] gestelde tandletsel, omdat hiervoor is geoordeeld dat [eiseres] onvoldoende heeft gesteld om tot de conclusie te kunnen komen dat het gestelde tandletsel het gevolg is van de mishandeling. De kantonrechter houdt in het voordeel van [eiseres] wel rekening met de omstandigheid dat de mishandeling heeft plaatsgevonden in het huis van een vriendin, te weten de moeder van [gedaagde], waar [eiseres] verbleef en dat [gedaagde] niet stopte met de mishandeling toen [eiseres] dat tegen hem riep, terwijl een huis een plaats is waar iemand zich veilig moet kunnen voelen.

2.15.

De kantonrechter heeft verder acht geslagen op de door [eiseres] genoemde voorbeelden van uitspraken uit de Smartengeldgids. De gevallen die [eiseres] noemt gaan ook over letsel dat is ontstaan door een mishandeling. In zoverre zijn de aangehaalde voorbeelden vergelijkbaar met de situatie van [eiseres]. De kantonrechter stelt echter vast dat in de zaak met uitspraaknummer 774 sprake is van veel ernstiger letsel dan in het geval van [eiseres], namelijk forse hematomen, schaafwonden, kneuzingen van de rechteronderarm en de ribben en striemen rond de nek. Daarnaast was bij het slachtoffer PTSS gediagnosticeerd en daardoor waren de gevolgen van de mishandeling voor het slachtoffer “veel ingrijpender”. Daar is de toegekende schadevergoeding van (geïndexeerd) € 7.665,00 dan ook op gebaseerd. In de zaak met uitspraaknummer 890 is sprake van een slagaderlijke bloeding en een ziekenhuisopname. Daar is in het geval van [eiseres] geen sprake van. In de Smartengeldgids zijn geen gevallen te vinden die qua geweldshandelingen en letsel (grotendeels) overeenkomen met deze zaak. De kantonrechter wijst wel op de zaken met uitspraaknummers 1764 en 2214, waarin sprake is van ernstigere geweldshandelingen en ernstiger letsel dan in deze zaak terwijl in die zaken “slechts” bedragen van (afgerond en geïndexeerd) € 1.900,00 zijn toegewezen. Het door [eiseres] geëiste bedrag van € 5.600,00 aan smartengeld komt de kantonrechter gelet hierop (erg) hoog voor.

2.16.

Gelet op alles dat hiervoor is overwogen en alle andere omstandigheden van het geval bepaalt de kantonrechter het smartengeld op een bedrag van € 1.500,00.

De kosten voor het opvragen van medische informatie

2.17.

[eiseres] stelt dat zij kosten heeft moeten maken voor het opvragen van medische informatie. Die kosten bestaan uit € 28,12 voor het opvragen van informatie bij tandarts [naam] en € 75,00 voor het opvragen van informatie bij de oefentherapeut. [gedaagde] betwist dat er causaal verband bestaat tussen de mishandeling en de reden voor behandeling en daarom was er naar zijn mening ook geen noodzaak voor het opvragen van medische informatie.

2.18.

Hiervoor is al geoordeeld dat [eiseres] onvoldoende heeft gesteld om tot de conclusie te kunnen komen dat het gestelde tandletsel het gevolg is van de mishandeling en daarom komen de kosten voor het opvragen van informatie bij de tandarts niet voor vergoeding in aanmerking. Voor wat betreft de kosten voor het opvragen van informatie bij de oefentherapeut geldt hetzelfde, omdat [eiseres] - mede in het licht van de omstandigheid dat de oefentherapeut [eiseres] pas op 2 oktober 2021 voor het eerst heeft gezien - onvoldoende heeft gesteld om tot de conclusie te kunnen komen dat er causaal verband staat tussen haar behandeling bij de oefentherapeut en de mishandeling.

[gedaagde] moet in totaal € 1.716,11 aan [eiseres] betalen

2.19.

De conclusie luidt dat [gedaagde] in totaal € 1.716,11 aan schadevergoeding aan [eiseres] moet betalen, te weten € 50,00 aan reiskosten, € 166,11 aan kosten voor persoonlijke verzorging en € 1.500,00 aan smartengeld. De kantonrechter zal hem daartoe veroordelen.ECLI:NL:RBROT:2023:7992