Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 290323 na geslaagd beroep op noodweerexces in strafzaak volgt ook civiele zaak afwijzing

RBROT 290323 na geslaagd beroep op noodweerexces in strafzaak volgt ook civiele zaak afwijzing

2De feiten

2.1.

Op 14 april 2019 zijn partijen in een handgemeen geraakt in het café [café1] in Hoogvliet . [gedaagde1] was die dag werkzaam als barman, [eiser1] was als enige klant nog aanwezig in het café na de sluitingstijd.

2.2.

Tijdens het handgemeen heeft [eiser1] letsel opgelopen en materiële schade geleden.

2.3.

Bij vonnis van 18 september 2020 is [gedaagde1] door de rechtbank Rotterdam veroordeeld wegens zware mishandeling. De rechtbank heeft aan [gedaagde1] een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van vijf maanden met aftrek voorarrest.

2.4.

[gedaagde1] heeft tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld.

2.5.

Bij arrest van 23 februari 2021 heeft het gerechtshof Den Haag (hierna: het hof) het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het hof heeft [gedaagde1] vrijgesproken van de primair

tenlastegelegde poging doodslag en ook van de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling. Het hof heeft poging tot zware mishandeling bewezen verklaard, maar [gedaagde1] ontslagen van alle rechtsvervolging in verband met een geslaagd beroep op noodweer(exces).

2.6.

Ten aanzien van het beroep door [gedaagde1] op noodweerexces overweegt het hof – voor zover van belang – als volgt:

“ (…) Dan is vervolgens de vraag of de verdediging nog steeds geboden en proportioneel was vanaf het moment dat [eiser1] achter de bar op de grond lag. Tevens is de vraag of enige overschrijding van de grens van de noodzakelijke verdediging dan verontschuldigbaar zou zijn. Het hof stelt vast dat op het moment dat [eiser1] op de grond lag, de verdachte (rechtbank: [gedaagde1] ) verder is gegaan met de mishandeling van [eiser1] . Immers, de verdachte heeft toen [eiser1] in zijn nek geslagen met een drankfles, de honkbalknuppel weer van de grond opgepakt en daarmee meerdere malen geslagen tegen zijn lichaam, en ook [eiser1] geschopt in diens gezicht en tegen diens lichaam.

Het hof stelt tevens vast dat het gehele incident (fase 1 én 2) zich heeft voltrokken in een zeer korte

tijdsspanne. Toen [eiser1] op de grond lag, stond de verdachte nog steeds achter de bar en was voor hem nog steeds geen reële mogelijkheid zich te kunnen onttrekken aan de situatie. Hij moest zich daaraan naar het oordeel van het hof ook niet onttrekken nu [eiser1] bleef spreken en gesticuleren in de richting van de verdachte, eenmaal omhoog kwam en de verdachte bij diens arm pakte, en nog

enkele keren overeind probeerde te komen, zodat de noodzaak tot verdediging voortduurde en bij de verdachte de gerechtvaardigde vrees voortduurde dat [eiser1] mogelijk verder zou gaan hem, verdachte, aan te vallen of hem alsnog zou overvallen. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat voor de verdachte niet kenbaar was dat [eiser1] op dat moment te kampen had met het feit dat zijn enkel intussen was gebroken.

Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door het schoppen in het gezicht en het slaan met de knuppel de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. [eiser1] oefende op dat moment immers geen geweld meer uit jegens hem.

Dat de verdachte bij dit alles heeft gehandeld onder de invloed van een hevige gemoedsbeweging die ontstond op het moment dat [eiser1] hem aanviel (fase 1) en die verbaal voortduurde toen [eiser1] op de grond lag (fase 2) is naar het oordeel van het hof op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen aannemelijk geworden. Dat de verdachte gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden heeft gehandeld zoals hij deed, is daarom verontschuldigbaar. Het beroep op noodweer(exces) slaagt.

(…) ”

2.7.

Per brief van 20 juli 2021 heeft [eiser1] [gedaagde1] aansprakelijk gesteld voor de schade die [eiser1] heeft geleden door het toedoen van [gedaagde1] .

3Het geschil

3.1.

[eiser1] vordert – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

1. te verklaren voor recht dat [gedaagde1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser1] ;

2. [gedaagde1] te veroordelen tot betaling aan [eiser1] van een bedrag van € 40.451,19 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente;

3. [gedaagde1] te veroordelen tot betaling aan [eiser1] van een bedrag van € 1.179,51 aan buitengerechtelijke kosten;

4. [gedaagde1] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten.

3.2.

[eiser1] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat door [gedaagde1] onrechtmatig jegens [eiser1] is gehandeld. [gedaagde1] dient de schade die [eiser1] als gevolg van dit onrechtmatig handelen heeft geleden te vergoeden.

3.3.

[gedaagde1] voert verweer strekkende tot afwijzing, althans matiging van de vorderingen van [eiser1] , met veroordeling van [eiser1] in de proceskosten.

4De beoordeling

Standpunt [eiser1]

4.1.

stelt dat [gedaagde1] door zijn handelen onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. [gedaagde1] heeft zowel met een honkbalknuppel als met de vuisten op het hoofd en tegen het lichaam van [eiser1] geslagen. Terwijl [eiser1] minutenlang op de grond lag, heeft [gedaagde1] in zijn nek geslagen met een fles, [eiser1] geslagen met de honkbalknuppel op het lichaam en in het gezicht en [eiser1] in zijn gezicht geschopt. De handelingen die door [gedaagde1] zijn verricht vanaf het moment dat [eiser1] op de grond lag, hebben de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. De handelingen die vanaf dat moment door [gedaagde1] zijn verricht zijn onrechtmatig. [gedaagde1] is op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk voor dit handelen en [gedaagde1] dient de schade die [eiser1] heeft geleden door dit handelen te vergoeden.

Standpunt [gedaagde1]

4.2.

[gedaagde1] beroept zich op noodweer en/of noodweerexces. Het was [eiser1] die [gedaagde1] aanviel. [gedaagde1] mocht zich hiertegen verdedigen. [gedaagde1] komt daarom een beroep op noodweer(exces) toe. Dit neemt de onrechtmatigheid van de handelingen weg. Ook het hof heeft geoordeeld dat het handelen van [gedaagde1] in de omstandigheden van het geval verontschuldigbaar is. Subsidiair is [gedaagde1] niet schadeplichtig omdat de schade op grond van artikel 6:101 BW is veroorzaakt door de eigen schuld van [eiser1] . Meer subsidiair betwist [gedaagde1] de gevorderde schadeposten.

Beoordeling rechtbank

4.3.

Het hof heeft in haar arrest onderscheid gemaakt tussen twee fasen, één vóórdat en één nadat [eiser1] op de grond is gevallen. Het hof is van oordeel dat in fase 1 bij [gedaagde1] sprake is van noodweer en in fase 2 van noodweerexces. De rechtbank maakt in haar beoordeling gebruik van dezelfde indeling in twee fasen.

Fase 1

4.4.

Op de mondelinge behandeling zijn de camerabeelden van het incident samen met partijen bekeken. ( [eiser1] zelf was op eigen verzoek bij het bekijken van de camerabeelden niet aanwezig, maar zijn advocaat wel.) Op grond van het dossier en de camerabeelden stelt de rechtbank de volgende feitelijke gang van zaken tot en met fase 1 vast.

[eiser1] is rond 01:20 uur (na sluitingstijd) als enige klant nog aanwezig in het café, samen met [gedaagde1] . [eiser1] bevindt zich aan de bar (vóór de bar) en [gedaagde1] bevindt zich achter de bar. Tussen partijen is een discussie gaande. Op enig moment gooit [eiser1] de inhoud van zijn bierglas over [gedaagde1] . [gedaagde1] draait zich om om zijn bril schoon te maken en pakt een honkbalknuppel die achter de bar ligt. [gedaagde1] loopt met de knuppel in zijn hand tot aan het einde van de bar, waar hij het deel van het publiek in kan lopen. Hij blijft daar staan. [eiser1] loopt op [gedaagde1] af en valt [gedaagde1] aan door hem met kracht terug in het gangetje achter de bar te duwen, tegen de drankendispenser aan. Hierdoor vallen drank en glas op de grond. [gedaagde1] probeert [eiser1] terug te duwen en slaat [eiser1] meerdere malen met de honkbalknuppel. De honkbalknuppel valt op de grond en er wordt over en weer met de hand geslagen. Door een klap die [gedaagde1] in het gezicht geeft van [eiser1] , komt [eiser1] ten val. [eiser1] ligt dan op de grond achter de bar.

4.5.

Getoetst moet worden of [gedaagde1] onrechtmatig (in de zin van artikel 6:162 BW) heeft gehandeld tegenover [eiser1] . (Art. 162 lid 1: Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden.) Over fase 1 heeft het hof geoordeeld dat er sprake was van noodweer bij [gedaagde1] . Noodweer is een rechtvaardigingsgrond als bedoeld in artikel 6:162 lid 2, slot, BW. (Art. 162 lid 2: Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.) De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond doet een daad, welke naar algemene omschrijving onrechtmatig zou zijn, in het concrete geval geheel haar onrechtmatig karakter verliezen.

Dat [gedaagde1] in fase 1 in noodweer handelde wordt door [eiser1] in deze procedure niet aangevochten of ontkend. [eiser1] ’ vordering heeft betrekking op de handelingen van [gedaagde1] in fase 2.

De rechtbank neemt dan ook als uitgangspunt dat de handelingen die door [gedaagde1] in fase 1 zijn verricht, dus de handelingen tot en met dat [eiser1] op de grond viel, niet onrechtmatig zijn geweest. De vordering voor zover het letsel en/of schade betreft die in fase 1 is ontstaan, moet worden afgewezen.

Beenbreuken

4.6.

Bij het bekijken op zitting van de camerabeelden zijn alle betrokkenen tot de conclusie gekomen, evenals de rechtbank en (eerder al) het hof, dat toen [eiser1] ten val kwam achter de bar, zijn linkerenkel de rotatiebreuk waar later sprake van bleek, heeft opgelopen. [eiser1] deelde op zitting mee dat zijn linkerbeen vanaf zijn knie op drie plaatsen gebroken is, vlak onder de knie, halverwege het been en bij de enkel. Aan de hand van de beelden heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat er in fase 2, dus de fase waarin [eiser1] op de grond lag, door [gedaagde1] handelingen zijn verricht die specifiek de andere twee breuken (vlak onder de knie en halverwege het linkerbeen) kunnen verklaren. Het geweld dat [gedaagde1] in fase 2 heeft gepleegd, is, en voor die conclusie is het geweld voldoende in beeld, op andere lichaamsdelen uitgeoefend dan op het linker onderbeen. [eiser1] stelt ook niet dat bepaalde handelingen in fase 2 de onderbeenbreuken hebben veroorzaakt. De vordering van [eiser1] , voor zover het zijn been/ enkelbreuken betreft, moet daarom eveneens worden afgewezen.

Fase 2

4.7.

Over fase 2, vanaf het moment dat [eiser1] op de grond is gevallen, stelt de rechtbank op grond van het dossier en de camerabeelden de volgende feitelijke gang van zaken vast.

[eiser1] ligt op de grond, tussen [gedaagde1] en einde van de bar, in. [eiser1] probeert overeind te komen. Terwijl [eiser1] dit probeert, slaat [gedaagde1] hem met een fles in zijn nek en schopt hij in het gezicht van [eiser1] , waardoor [eiser1] opnieuw op de grond komt te liggen. Na een paar seconden probeert [eiser1] opnieuw op te staan. [gedaagde1] slaat [eiser1] meerdere malen op het rechterbeen en op de rechterheup met de honkbalknuppel. [eiser1] probeert omhoog te komen en de arm van [gedaagde1] te grijpen maar dit mislukt. [gedaagde1] slaat nogmaals op de rechterheup met de honkbalknuppel. [eiser1] blijft op de grond liggen. [gedaagde1] maakt [eiser1] verbaal en met wijzen duidelijk dat hij weg moet gaan. [eiser1] geeft hieraan geen gehoor waarna [gedaagde1] hem nog een aantal keer met de honkbalknuppel slaat, op de rechterzij en het rechterbovenbeen. [gedaagde1] maakt met de honkbalknuppel een stotende beweging richting de kaak/wang van [eiser1] en [gedaagde1] heeft zijn voet op het rechterbeen van [eiser1] heeft gezet. Gedurende het gehele incident blijft [eiser1] [gedaagde1]verbaal aanvallen.

4.8.

Over fase 2 heeft het hof geoordeeld dat [gedaagde1] daarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Het hof heeft tevens geoordeeld dat aannemelijk is geworden dat [gedaagde1] toen heeft gehandeld onder invloed van een hevige gemoedsbeweging, dat hij daarom verontschuldigbaar heeft gehandeld, en dat het beroep van [gedaagde1] op noodweerexces daarom slaagt. Deze schulduitsluitingsgrond, noodweerexces, maakt dat [gedaagde1] niet strafbaar is geoordeeld ter zake van de door hem gepleegde geweldshandelingen in fase 2.

4.9.

Voor aansprakelijkheid in het civiele recht is op grond van artikel 6:162 lid 3 BW nodig dat een onrechtmatige daad aan de dader kan worden toegerekend. Dat is het geval indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. Dat het handelen van [gedaagde1] in fase 2 te wijten is aan een oorzaak die krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt is gesteld noch gebleken. Of [gedaagde1] schuld heeft is dus bepalend voor zijn aansprakelijkheid.

De schulduitsluitingsgrond noodweerexces (in het strafrecht) neemt in het civiele recht de toerekenbaarheid van de daad aan de dader weg en staat daarmee aan aansprakelijkheid van de dader in de weg.

4.10.

[eiser1] voert aan, en die stelling is op zichzelf niet onjuist, dat de civiele rechter niet is gebonden aan het oordeel van de strafrechter dat sprake was van noodweerexces bij [gedaagde1] . De rechtbank stelt evenwel ook vast dat [eiser1] geen aanknopingspunten naar voren heeft gebracht, ook niet toen de rechtbank [eiser1] op de mondelinge behandeling daarnaar vroeg, waarom de rechtbank anders over de schuld van [gedaagde1] in fase 2 zou moeten oordelen dan het hof heeft gedaan.

4.11.

De rechtbank oordeelt over de schuld van [gedaagde1] , en daarmee over de toerekenbaarheid van de daad (het door hem gepleegd geweld in fase 2) aan [gedaagde1] , in lijn met het hof. De geweldshandelingen die [gedaagde1] in fase 2 heeft verricht zijn ook naar het oordeel van de rechtbank verricht onder de invloed van een hevige gemoedsbeweging bij [gedaagde1] , die is ontstaan op het moment dat [eiser1] [gedaagde1] aanviel. De hevige gemoedsbeweging bleef in fase 2 voortduren doordat [eiser1] [gedaagde1] verbaal bleef aanvallen, [eiser1] steeds overeind wilde komen, en [gedaagde1] zich niet aan de situatie kon onttrekken want [eiser1] lag, als gezegd, op de grond tussen [gedaagde1] en het einde van de bar in. Het gehele incident heeft zich afgespeeld in een zeer kort tijdsbestek en het is meer dan aannemelijk dat bij [gedaagde1] nog de angst speelde dat [eiser1] hem opnieuw zou aanvallen en/of zou overvallen. En er is, zoals het hof ook overweegt, geen reden aan te nemen dat [gedaagde1] zich er in fase 2 bewust van is geweest dat [eiser1] inmiddels zijn been/ enkel had gebroken.

4.12.

De conclusie is dat er niet is voldaan aan de vereisten om te kunnen spreken van een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW. De vordering moet derhalve worden afgewezen.

4.13.

[eiser1] heeft in de dagvaarding het algemene en summiere bewijsaanbod gedaan om door getuigenverhoor bewijs te leveren. De rechter moet een getuigenbewijsaanbod toestaan (slechts) indien dit aanbod ter zake dienend is/ tot beslissing van de zaak kan leiden (artikel 166 lid 1 Rv). Dat is bij dit aanbod niet het geval. Gesteld noch gebleken is dat er bij het incident getuigen aanwezig waren die over de feitelijke gang van zaken van het incident kunnen verklaren. Het lag op de weg van [eiser1] om het bewijsaanbod nader te specificeren. Dat heeft [eiser1] niet gedaan zodat het bewijsaanbod wordt gepasseerd. ECLI:NL:RBROT:2023:2774