Overslaan en naar de inhoud gaan

RBZWB 150323 geen causaal verband tussen beëindiging arbeidsovereenkomst en geweldsincident op werkvloer; vordering afgewezen

RBZWB 150323 geen causaal verband tussen beëindiging arbeidsovereenkomst en geweldsincident op werkvloer; vordering afgewezen

2
De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 4 mei 2018 een arbeidsovereenkomst Fase A gesloten met [uitzendbureau] te [plaats] (hierna: [uitzendbureau] ).

2.2.
[eiser] is met ingang van 7 mei 2018 via [uitzendbureau] ingeleend door [bedrijf] .
Hij heeft daar diverse functies bekleed, maar was laatstelijk werkzaam als orderpicker voor 40 uur per week.

2.3.
[gedaagde] was ook werkzaam bij [bedrijf] . Hij was werkzaam als leidinggevende van de avondploeg, waar [eiser] ook deel van uitmaakte.

2.4.
Op 30 september 2019 heeft een incident plaatsgevonden op de werkvloer. [eiser] en [gedaagde] waren hierbij betrokken.

2.5.
[uitzendbureau] heeft [eiser] bij brief van 4 oktober 2019 medegedeeld dat zijn dienstverband van rechtswege afloopt op 6 oktober 2019 en niet wordt verlengd. [uitzendbureau] meldt in deze brief ook dat als [eiser] weer aan het werk gaat, [uitzendbureau] een nieuwe arbeidsovereenkomst met hem aan gaat.

2.6.
[eiser] heeft van 7 oktober 2019 tot 21 augustus 2020 een WW-uitkering ontvangen.

2.7.
[eiser] heeft aangifte gedaan van mishandeling door [gedaagde] . Bij vonnis van de politierechter d.d. 8 juli 2020 is [gedaagde] wegens mishandeling van [eiser] veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 350,00 subsidiair 7 dagen hechtenis. De politierechter heeft [gedaagde] daarbij ook veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 124,08 aan [eiser] als benadeelde partij.

2.8.
Op 27 oktober 2021 heeft op verzoek van [eiser] een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden in aanwezigheid van partijen. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.

3
Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht te verklaren dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] , uit hoofde waarvan hij aansprakelijk is voor de schade die [eiser] daardoor heeft geleden;
b. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] een schadevergoeding te voldoen van € 4.095,00 bruto, dan wel een schadevergoeding die de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
c. te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2021, dan wel vanaf de datum van de dagvaarding, tot aan de dag van de algehele voldoening;
d. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te voldoen de kosten van het voorlopig getuigenverhoor à € 233,00;
e. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder begrepen de nakosten.

3.2.
[eiser] legt, samengevat, het volgende aan zijn vordering ten grondslag.
[gedaagde] heeft [eiser] op 30 september 2019 mishandeld. [gedaagde] heeft dus onrechtmatig gehandeld tegen [eiser] . [gedaagde] heeft hiermee schade veroorzaakt voor [eiser] . Na de mishandeling is de inleen van [eiser] door [bedrijf] namelijk beëindigd. Vervolgens heeft [uitzendbureau] ook de arbeidsovereenkomst met [eiser] niet verlengd. [eiser] is zijn inkomen uit dienstverband hierdoor kwijtgeraakt. Van 7 oktober 2019 tot 21 augustus 2020 was hij aangewezen op een WW-uitkering ter hoogte van 75% respectievelijk 70% van zijn laatstverdiende loon. [gedaagde] heeft hierdoor € 4.095,00 bruto minder verdiend dan wanneer zijn arbeidsovereenkomst bij [uitzendbureau] en de inleen door [bedrijf] zouden zijn voortgezet. [gedaagde] dient deze inkomensdaling aan [eiser] te vergoeden.

3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel afwijzing van zijn vorderingen. [gedaagde] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. Hij voert hiertoe het volgende aan. [gedaagde] heeft niet onrechtmatig gehandeld tegen [eiser] . Er heeft op 30 september 2019 een incident plaatsgevonden waarbij [gedaagde] [eiser] een duw heeft gegeven, maar [eiser] had zelf ook een aandeel in dit incident. [gedaagde] is ten onrechte veroordeeld. De beëindiging van de inleen- en uitzendovereenkomst van [eiser] is geen rechtstreeks gevolg van het handelen van [gedaagde] . De inleen van [eiser] door [bedrijf] zou sowieso in het najaar van 2019 beëindigd worden, omdat [eiser] niet goed functioneerde en het seizoen ten einde liep. Ook de schade wordt betwist. Niet valt in te zien waarom [eiser] in de periode waarover hij schadevergoeding vordert geen ander werk had kunnen vinden. Bovendien ontving [eiser] vanaf november 2019 naast een WW-uitkering mogelijk ook een Wajong-uitkering.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden.

4.2.
De politierechter heeft bij vonnis op tegenspraak van 8 juli 2020 bewezen verklaard dat [gedaagde] [eiser] op 30 september 2019 mishandeld heeft. [gedaagde] stelt dat hij ten onrechte veroordeeld is, maar hij is niet in hoger beroep gaan tegen deze veroordeling. Het vonnis van de politierechter is in kracht van gewijsde gegaan. Op grond van artikel 161 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) levert dit vonnis dwingend bewijs van de mishandeling. Daarmee staat het onrechtmatig handelen van [gedaagde] tegen [eiser] vast.

4.3.
Het onrechtmatig handelen van [gedaagde] kan ook aan hem worden toegerekend. Een rechtvaardigingsgrond voor het onrechtmatig handelen is gesteld noch gebleken.

4.4.
[eiser] vordert schadevergoeding en moet dus stellen en, gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , bewijzen dat er sprake is van een causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van [gedaagde] en de inkomensschade die [eiser] stelt te hebben geleden. [eiser] stelt in dit kader dat zowel de beëindiging van de inleen door [bedrijf] als de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met [uitzendbureau] en het daaruit voortvloeiende inkomensverlies een rechtstreeks gevolg zijn van het onrechtmatig handelen door [gedaagde] .

4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het causaal verband tussen de door [eiser] gestelde schade en het onrechtmatig handelen van [gedaagde] niet komen vast te staan. Hiertoe wordt als volgt overwogen. In de hiervoor onder 2.5 aangehaalde brief vermeldt de heer [naam 3] namens [uitzendbureau] dat het dienstverband van [eiser] van rechtswege afloopt op 6 oktober 2019 en niet verlengd wordt. Uit de overgelegde stukken, hetgeen door partijen naar voren is gebracht en de verklaringen van de getuigen, die op 27 oktober 2021 in het kader van een voorlopig getuigenverhoor zijn gehoord, blijkt weliswaar dat de inleen door [bedrijf] en de arbeidsovereenkomst bij [uitzendbureau] vlak na het incident zijn beëindigd, maar ook dat er voor het beëindigen van de inleen en het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst meerdere redenen waren.

4.6.
Uit de getuigenverklaring, afgelegd tijdens het hiervoor onder 2.8. genoemde getuigenverhoor, blijkt dat de heer [sr. teamleider] bij [bedrijf] , uiteindelijk heeft beslist tot beëindiging van de inleen door [bedrijf] . Over de redenen voor de beëindiging van de inleen van [eiser] door [bedrijf] heeft hij onder meer verklaard:

Ik weet dat er op 30 september 2019 een incident op de werkvloer heeft plaatsgevonden. Dat was in de nachtdienst, rond 04.00 uur in de ochtend. Ik weet niet of ik op dat moment dienst had. De volgende ochtend is het incident bij mij gemeld. Ik, als senior teamleider, heb toen besloten om de inleenovereenkomst van [eiser] te beëindigen. Ik heb daartoe de bevoegdheid. De reden was divers. [eiser] werkte al langer bij ons. Hij werkte af en aan bij diverse onderdelen. Aan het einde eindigde het altijd op dezelfde manier. Er was onmin met een leidinggevende. Dit was vaak verbaal. Daarom was de intentie om aan het einde van het seizoen, dat is zo’n beetje aan het einde van de herfstvakantie, de overeenkomst met [eiser] te beëindigen. Door het voorval is een en ander versneld. Bij het incident waren drie personen betrokken. Twee van hen waren in loondienst en één was een uitzendkracht. Bij de uitzendkracht was dit het zoveelste incident. Hij is daarom bedankt voor de werkzaamheden. Bij [gedaagde] en [naam 1] heeft dit geresulteerd in een officiële waarschuwing in hun dossier.”
( ... )

Voor het incident kwam het vaker voor dat [eiser] werkafspraken niet nakwam. De intentie van [eiser] was altijd goed, maar op een gegeven moment kwam er altijd een duveltje in hem tevoorschijn. Hij wilde zijn eigen zin doen en zo werkt dat niet in ons bedrijf. Hoe langer de inzet van [eiser] duurde, hoe meer er gedrag kwam bij [eiser] dat niet wenselijk was op de werkvloer. Hij werkte op zich goed. Hij had wel moeite met het opvolgen van werkinstructies. Ook gaf hij zijn eigen interpretaties aan werkinstructies. Dit betrof de meeste basic dingen. Ik heb hier geen direct voorbeeld van. Het was wel altijd geneuzel dat irritatie bij leidinggevenden opriep. Wat betreft het orderpicken was het voor [eiser] wel lastig om de betreffende norm te halen. Vervolgens ging hij over op andere werkzaamheden. U vraagt mij of het beëindigen van de inleenovereenkomst van [eiser] versneld is door de eigen rol die [eiser] in het incident heeft gespeeld. Ik heb al eerder in dit verhoor aangegeven dat ik alle drie de betrokkenen de zwaarste sanctie heb opgelegd. Bij de twee werknemers heeft dit geleid tot een officiële waarschuwing en een aantekening in hun dossier. Bij [eiser] heeft dit geleid tot een einde van de inleen.” ( ... )

4.7.
De heer [intercedent] bij [uitzendbureau] , heeft over de redenen voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst bij [uitzendbureau] onder meer verklaard:

Het seizoen zou aflopen en er was geen werk meer voor [eiser] . Door het incident is dat versneld. ( ... ) [eiser] had al die tijd op verschillende afdelingen gewerkt. Hij functioneerde niet op alle afdelingen goed. Normaal krijgen kandidaten die bij [bedrijf] werken na een jaar een vast contract en dat is bij [eiser] niet gebeurd.”

4.8.
De heer [naam 1] , medewerker bij [bedrijf] , heeft over het incident onder meer verklaard:

Toen het incident op 30 september 2019 gebeurde, stuurde ik een orderpickploeg aan. Inclusief mijzelf bestond deze ploeg uit vier personen. [eiser] had een woordenwisseling met [gedaagde] . Dit leverde een verhitte discussie op. De discussie ging over een kar waar frietdozen verkeerd gestapeld zouden zijn. [gedaagde] wilde [eiser] van achter slaan op zijn gezicht. Daarmee bedoel ik dat [eiser] naar de kar keek en met zijn rug naar [gedaagde] stond en ik zag [gedaagde] een slaande beweging naar het gezicht van [eiser] maken. Ik heb [gedaagde] toen gepakt tot hij rustig was. Ik heb gezien dat [eiser] een stapel dozen van de kar heeft geduwd. Daarmee bedoel ik dat er twee à drie dozen vielen. Bij het incident waren de anderen van de orderpickploeg er niet bij, alleen ik. Ik heb via een app-bericht een samenvatting van het incident gestuurd naar [naam 2] en [sr. teamleider] . Daarna heb ik over de app niets meer gehoord. Ik heb nog wel met [sr. teamleider] over het incident gesproken. Wanneer dat was, weet ik niet meer precies. Naar aanleiding van het incident heb ik een officiële waarschuwing gekregen.

4.9.
Uit de overgelegde stukken, het voorlopig getuigenverhoor en hetgeen hierover ter zitting voren is gebracht, blijkt dat er meerdere redenen waren voor de beëindiging van de inleen door [bedrijf] en het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst van [eiser] door [uitzendbureau] . Ook blijkt hieruit dat die redenen grotendeels zijn gelegen in het niet optimaal functioneren en handelen van [eiser] zelf. Uit de verklaring van [naam 1] , die bij het incident aanwezig was, blijkt dat zowel [eiser] als [gedaagde] een aandeel hebben gehad in het incident dat op 30 september 2019 heeft plaatsgevonden. Dat doet niet af aan het onrechtmatig handelen van [gedaagde] tegen [eiser] , maar hieruit blijkt wel dat het gedrag van [eiser] zelf op de werkvloer ook een van de redenen voor de beëindiging van de inleen is geweest. Uit de verklaring van [sr. teamleider] volgt dat het aandeel van [eiser] in het incident mede bepalend is geweest voor de beslissing om de inleen bij [bedrijf] te beëindigen en de arbeidsovereenkomst bij [uitzendbureau] niet te verlengen. Dat, zoals [eiser] ter onderbouwing van zijn vordering heeft gesteld, het onrechtmatig handelen van [gedaagde] de directe aanleiding is geweest voor het beëindigen van de inleen van [eiser] door [bedrijf] , het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst bij [uitzendbureau] , is in ieder geval niet vast komen te staan. Een causaal verband tussen het handelen van [gedaagde] en het einde van de inleen door [bedrijf] , het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst bij [uitzendbureau] en de daaruit voortvloeiende inkomensvermindering is daarom evenmin vast komen te staan. De daarop gebaseerde vordering tot schadevergoeding zal om die reden worden afgewezen. Aan een beoordeling van de schade komt de kantonrechter niet toe.

Verklaring voor recht

4.10.
Op grond van artikel 3:302 BW kan op vordering van een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon omtrent die rechtsverhouding een verklaring voor recht worden uitgesproken. Op grond van artikel 3:303 BW moet hiervoor sprake zijn van voldoende belang bij het verkrijgen van zo’n verklaring. Dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] vloeit al voort uit het vonnis van de politierechter, dat in kracht van gewijsde is gegaan. Zoals hiervoor onder 4.2. is overwogen, levert het vonnis van de politierechter op grond van artikel 161 Rv dwingend bewijs van de mishandeling van [eiser] door [gedaagde] . Het onrechtmatig handelen van [gedaagde] staat daarmee vast. Van een causaal verband tussen het handelen van [gedaagde] en de door [eiser] gestelde schade is, zoals hiervoor is overwogen, geen sprake. Gelet hierop heeft [eiser] geen, althans onvoldoende, belang bij een verklaring voor recht.

4.11.
De vorderingen van [eiser] zullen daarom worden afgewezen. ECLI:NL:RBZWB:2023:1776