Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof 's-Hertogenbosch 271211 bezitter paard Loretta niet aansprakelijk (vervolg op HR 010411, LJN BP1475)

Hof 's-Hertogenbosch 271211 bezitter paard Loretta niet aansprakelijk (vervolg op HR 010411, LJN BP1475) 
11. Het tussenarrest van 12 mei 2009 en het verdere verloop van de procedure 

11.1.Bij genoemd arrest heeft het hof bepaald dat van het tussenarrest van 12 mei 2009 tussentijds cassatie kon worden ingesteld. [appellante] heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. (zie voor het tussenarrest LJN  BU9766 )

11.2.De Hoge Raad heeft op dat cassatieberoep uitspraak gedaan bij arrest van 1 april 201 (zaaknr. 09/03245).
( zie:  LJN BP1475 , Loretta, HR-010411-10-jarige-krijgt-trap-in-gezicht-van-paard-eigenaar-niet-aansprakelijk-manege-wel-ex-6-181-bw EJD) 

11.3.Na deze uitspraak is de procedure bij het hof op verzoek van [geintimeerde] vervolgd. Door [geintimeerde] is een akte genomen waarbij hij het arrest van de Hoge Raad heeft overgelegd en heeft geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en afwijzing alsnog van de vorderingen van [appellante] en veroordeling van [appellante] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep. 

11.4.[appellante] heeft bij antwoordakte op de akte van [geintimeerde] gereageerd.    

11.5.Daarna hebben de partijen de procesdossiers overgelegd voor arrest.     

12.De verdere beoordeling 

12.1.1.Het hof vat kort samen waar het in dit hoger beroep om gaat: 
- ([X.]) [appellante] (verder ook [appellante]te noemen) is op 29 juli 1997 ernstig gewond geraakt doordat zij in het gezicht werd getrapt door het paard Loretta. Het ongeval vond plaats in de kleine bak van manege De Gulle Ruif. Het paard Loretta was eigendom van [geintimeerde] maar verbleef ‘ter belering’ in De Gulle Ruif. 
- [geintimeerde] is voor wettelijke aansprakelijkheid voor door het paard veroorzaakte schade verzekerd bij VVVA, De Gulle Ruif is voor wettelijke aansprakelijkheid voor door de paarden daar veroorzaakte schade verzekerd bij Interpolis. 
- Naar analogie van de Schaderegeling Schuldloze Derde heeft VVAA, zonder erkenning van aansprakelijkheid, aan (de ouders van) [appellante]voorschotten betaald ten behoeve van de vergoeding van de schade van Marloes. De ouders van [appellante]hebben in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van [appellante]bij akte van cessie van 30 april 2001 de vordering van [appellante]op schadevergoeding jegens een eventuele andere aansprakelijke partij gecedeerd aan VVAA tot het bedrag dat door VVAA aan voorschotten is of zal worden verstrekt. 
- De ouders van [appellante]hebben namens [appellante][geintimeerde] in rechte betrokken. In die procedure vorderden zij namens [appellante]deels vergoeding van eigen schade van [appellante]en deels vergoeding van door de ouders gemaakte kosten (verplaatste schade). 
- De rechtbank heeft het verweer van [geintimeerde] dat niet hij aansprakelijk was voor de schade maar De Gulle Ruif (op grond van het bepaalde in art. 6:181 BW) gehonoreerd. De rechtbank overwoog evenwel dat [geintimeerde] wel tot schadevergoeding kon worden aangesproken op grond van de tussen VVAA en [appellante]gesloten schaderegeling. De rechtbank wees op die grond een aantal gevorderde schadeposten deels toe en deels af en veroordeelde [geintimeerde] voor de overige schade tot vergoeding nader op te maken bij staat. 
- In het principaal appel kwam [appellante]op tegen de afwijzing door de rechtbank van enkele posten van verplaatste schade en tegen het niet in volle omvang toegewezen zijn van de kosten van rechtsbijstand. 
- In het incidenteel appel kwam [geintimeerde] onder meer op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij contractueel gehouden was tot schadevergoeding. 
- In het geding van [appellante]tegen [geintimeerde] heeft [geintimeerde] De Gulle Ruif in vrijwaring opgeroepen. In de vrijwaringszaak is De Gulle Ruif in hoger beroep gekomen. De hoger beroepen in deze zaken zijn bij incidenteel arrest van 7 maart 2007 gevoegd. In eerste aanleg speelde naast deze zaken nog een geding in ondervrijwaring tussen De Gulle Ruif en [Z.] (schoondochter van [geintimeerde] die ten tijde van het ongeval Loretta in de bak liet uitlopen). De aansprakelijkheidsverzekeraar van [Z.] is Nationale Nederlanden. 

12.1.2. Het hof heeft grief I in het incidenteel appel als grief met de verste strekking als eerste beoordeeld. Het hof overwoog dat, indien deze grief zou slagen, daarmee de grondslag aan de beslissing van de rechtbank zou komen te ontvallen, aangezien [geintimeerde] dan alleen voor de schade aansprakelijk zou kunnen worden gehouden in het geval van risicoaansprakelijkheid op grond van art. 6:179 BW (als bezitter van het paard). Het hof onderschreef echter het oordeel van de rechtbank dat van aansprakelijkheid van [geintimeerde] op grond van art. 6:179 BW geen sprake was omdat die risicoaansprakelijkheid in dit geval op grond van art. 6:181 BW bij de Gulle Ruif berustte (tussenarrest 23 december 2008, r.o. 7.3.1 e.v.). 

12.1.3. In r.o. 7.3.6 van het tussenarrest heeft het hof grief I in het incidenteel appel gegrond bevonden en geoordeeld dat ‘de omstandigheid dat VVAA en Interpolis in de discussie onder welke verzekering de door het paard toegebrachte schade zou dienen te worden vergoed aansluiting hebben gezocht bij de Schaderegeling Schuldloze Derde en dat dit ertoe heeft geleid dat door VVAA voorschotten op de aan [appellante]te betalen schadevergoeding zijn betaald, geen voldoende grond oplevert om [geintimeerde] zonder enige beperking gehouden te achten tot het betalen van een schadevergoeding voor schade waartoe hij rechtens niet aansprakelijk kan worden gehouden’. 

12.1.4. Op de bij het tussenarrest van 23 december 2008 in de onderhavige zaak en de daarmee gevoegde zaak van het hoger beroep in vrijwaringszaak tussen De Gulle Ruif en [geintimeerde] bevolen comparitie van partijen en hun verzekeraars, hebben de verzekeraars van partijen te kennen gegeven dat zij de vraag wie in dit geval risico-aansprakelijk was, in het bijzonder de vraag of in dit geval wel of geen sprake was van risico-aansprakelijkheid op grond van art. 6:181 BW, graag in cassatie aan de Hoge Raad wilden voorleggen. De partijen hebben onderkend dat de omstandigheid dat [geintimeerde] en De Gulle Ruif niet in één procedure aansprakelijk zijn gesteld een complicerende factor was. [appellante]heeft er mee ingestemd dat namens haar op kosten van Interpolis voormelde vraag in cassatie zou worden voorgelegd. VVAA en Interpolis zouden in afwachting van de uitkomst van het cassatieberoep de op dat moment lopende schaderegeling met Marloes, erop neerkomende dat deze verzekeraars ieder voor 50% de aan [appellante]te vergoeden bedragen voor hun rekening zouden nemen, continueren. 
Het hof heeft hierop bij het tussenarrest van 12 mei 2009 tussentijds cassatieberoep toegestaan, de zaak naar de rol verwezen voor uitlating van partijen en iedere verdere uitspraak aangehouden. 

12.1.5. Bij zijn arrest van 1 april 2011 heeft de Hoge Raad in het cassatieberoep in de zaak tussen [appellante]en [geintimeerde] geoordeeld dat de klacht tegen het oordeel van de rechtbank en het hof, dat in dit geval art. 6:181 BW van toepassing was, faalde. Verder werd ook de klacht tegen het oordeel van het hof in r.o. 7.3.6 van het tussenarrest van 23 december 2008 verworpen. 

12.2.1. Door de uitspraak van de Hoge Raad is komen vast te staan dat [geintimeerde] niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de door [appellante]ten gevolge van het ongeval geleden schade. Het hof is met [geintimeerde] van oordeel dat dit meebrengt dat de vonnissen waarvan beroep moeten worden vernietigd en de vorderingen van [appellante]tegen [geintimeerde] alsnog moeten worden afgewezen. 

12.2.2. Anders dan [appellante]wil bepleiten, wordt het vorenstaande niet anders door de tussen de verzekeraars en [appellante]gemaakte afspraken over de vergoeding van schade aan [appellante]zolang over de aansprakelijkheidsvraag nog geen duidelijkheid was. Die afspraken kan [appellante]tegenwerpen aan de verzekeraars. Na de vaststelling dat [geintimeerde] voor de schade van [appellante]niet aansprakelijk kan worden gehouden, is er echter voor de vraag of de rechtbank bepaalde posten wel of niet terecht heeft toegewezen of afgewezen in het geding tussen [appellante]en [geintimeerde] geen plaats meer. Uit het feit dat [geintimeerde] in zijn akte voortprocederen alleen nog concludeert tot afwijzing alsnog van de vorderingen van [appellante], concludeert het hof dat ook [geintimeerde] kennelijk van dat standpunt uitgaat. Het hof verwerpt als onjuist de conclusie die [appellante]aan r.o. 7.3.6 van het tussenarrest van 23 december 2008 wil verbinden, te weten dat [geintimeerde] niettemin tot schadevergoeding jegens haar zou kunnen worden gehouden zolang het maximum van het bedrag waarvoor hij bij VVAA als bezitter van het paard was verzekerd. De woorden ‘zonder enige beperking’ hebben wellicht voeding aan die gedachte gegeven doch ten onrechte nu, zoals in r.o. 7.3.6. en hiervoor overwogen, de overeenkomst tussen de verzekeraars en (de ouders van) [appellante]geen grond kan opleveren om [geintimeerde] aansprakelijk te houden voor schade waarvoor hij rechtens niet aansprakelijk is. 

12.2.3. Het hof merkt op dat voormelde beslissing - afwijzing alsnog van de vorderingen van [appellante]en geen ruimte in het geding tussen [appellante]en [geintimeerde] voor een beslissing over de al dan niet verschuldigdheid van enkele schadeposten waarop [appellante]aanspraak maakt en die door VVAA en/of Interpolis worden betwist - een gevolg is van de processuele complicatie die op de in hoger beroep gehouden comparitie van partijen ter sprake is gekomen: het feit dat door [appellante]alleen [geintimeerde] en niet De Gulle Ruif in rechte is betrokken. 

12.2.4. Het hof merkt ten overvloede op dat de vernietiging van de vonnissen waarvan beroep niet betekent dat [appellante] jegens [geintimeerde] gehouden zou zijn tot terugbetaling van enig door de rechtbank aan schadevergoeding toegewezen bedrag. Mede gelet op de ter comparitie in hoger beroep door de verzekeraars gegeven toelichting, is duidelijk dat VVAA de door haar aan [appellante]gedane betalingen ter vergoeding van schade heeft voldaan in de schaderegelende rol die zij zich heeft aangetrokken bij de onzekerheid over de vraag wie (c.q. welke verzekeraar, VVAA of Interpolis) voor de schade van [appellante]aansprakelijk zou zijn. Het hof begrijpt dat de opmerking bij het pleidooi in hoger beroep van de raadsman van VVAA, die bij het pleidooi optrad voor [geintimeerde], ‘dat met grief 1 in het incidenteel appel niet wordt beoogd om reeds aan [appellante]betaalde bedragen terug te vorderen maar om te voorkomen dat VVAA ook na de vaststelling van de voor de schade aansprakelijke persoon in rechte nog tot verdere betalingen gehouden zou zijn’, ook in die zin moet worden begrepen, te weten dat VVAA de betalingen aan [appellante]heeft gedaan uit hoofde van haar rol als schaderegelende verzekeraar namens de voor de schade aansprakelijke persoon en dat, indien en voor zover [appellante]aanspraak op die bedragen kan maken, de vaststelling dat niet [geintimeerde] maar De Gulle Ruif tot vergoeding van die schade is gehouden, niet tot terugvordering van die betalingen door VVAA zal leiden. 

12.3.1. Het slagen van grief I in het incidenteel appel betekent dat de vonnissen waarvan beroep zullen worden vernietigd en de door [appellante]tegen [geintimeerde] ingestelde vorderingen alsnog zullen worden afgewezen en dat de overige grieven in principaal en incidenteel appel niet meer aan de orde komen. [appellante]zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de eerste aanleg en in die van het principaal en het incidenteel appel worden verwezen. Het hof zal de kosten van het pleidooi in hoger beroep meerekenen in het principaal appel en die van de comparitie van partijen in het incidenteel appel. 

12.3.2. Bij de memorie van grieven in incidenteel appel heeft [geintimeerde] terugbetaling gevorderd van een door VVAA teveel betaald bedrag van € 9.020,31 inclusief wettelijke rente. Deze vordering heeft [geintimeerde] in zijn akte voortprocederen niet meer vermeld. Voor het geval daaruit niet zou mogen worden geconcludeerd dat die vordering in dit geding niet wordt gehandhaafd, overweegt het hof als volgt. Ook de vraag of de rechtbank is uitgegaan van een onjuiste omvang van de door VVAA betaalde bedragen, leent zich niet voor beantwoording in dit hoger beroep tussen [appellante]en [geintimeerde]. VVAA heeft de betalingen aan [appellante]gedaan in het kader van de door de verzekeraars met (de ouders van) [appellante]gemaakte afspraken ten behoeve van diegene die voor de schade van [appellante]aansprakelijk is. Op de in hoger beroep gehouden comparitie van partijen en de verzekeraars is gebleken dat ook op dat moment nog een schaderegeling van de schadeverzekeraars met [appellante]lopende was. In deze situatie van nog doorlopende schade en voortdurende bevoorschotting kan thans nog niet worden beoordeeld of VVAA (als aanvankelijk schaderegelend verzekeraar) teveel aan [appellante]heeft betaald en uit dien hoofde recht heeft op terugbetaling op grond van onverschuldigde betaling door [appellante]of dat zij terzake verhaal heeft op een andere verzekeraar.  LJN BU9776