Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 010616 Trappend paard werd gebruikt in de uitoefening van het bedrijf; voormalig vennoten aansprakelijk

Rb Gelderland 010616 Trappend paard werd gebruikt in de uitoefening van het bedrijf; voormalig vennoten aansprakelijk

De feiten

2.1.
AB-Stal heeft als bedrijfsactiviteiten het houden van hengsten en het opfokken, verhandelen en beleren/africhten van paarden. AB-Stal huurt voor de uitoefening van haar bedrijf een terrein met opstallen (waaronder paardenstallen en een buitenbak) aan de [adres] te [woonplaats 2] . Tot 1 april 2011 is AB-Stal gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] waren de beide vennoten van AB-Stal.

2.2.
Op 13 oktober 2007 heeft [gedaagde 2] een aantal hengsten opgehaald in Friesland. Daaronder bevonden zich ook twee paarden, die eigendom waren van de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ), waaronder de hengst Aragorn.

2.3.
Later diezelfde dag waren [eiser] en [gedaagde 2] een drinkbak aan het monteren in een paardenstal. Er heeft toen een incident plaatsgevonden, waarbij een paard de stal in is gerend en letsel heeft toegebracht aan [eiser] en [gedaagde 2] . [eiser] heeft trappen gekregen van het paard en is ten val gekomen. Hij heeft daarbij onder meer verwondingen opgelopen aan zijn gezicht, zijn borst en zijn linkerschouder.

2.4.
Bij de stukken bevindt zich een verklaring van [eiser] afgelegd tegenover een behandelaar van [naam 2] , gedateerd 5 september 2008. Daarin verklaart [eiser] onder meer:
“(…) Op 13 oktober 2007 hebben we waterbakken in een stal gerepareerd en gemonteerd. Ik werkte samen met [gedaagde 2] van de AB-stal. We waren een uurtje aan het werk, binnen in de stal. [gedaagde 2] heeft toen een paard vanuit de stal naar de buitenbak gebracht. Toen [gedaagde 2] terug was zijn we verder gegaan met het werk. Na verloop van tijd, 5 of 10 minuten ongeveer, is het paard blijkbaar losgebroken. Het paard is teruggelopen naar de stal waar hij ook vandaan kwam en waar we ook aan het werk waren.
Volledig onverwacht is het paard dus teruggekomen naar de stal. Hij heeft [gedaagde 2] en mij aangevallen. Wat er precies gebeurd is weet ik niet meer. Ik denk dat ik een paar trappen van het paard heb gehad. Ik ben met mijn hoofd tegen de voerbak geklapt. Ik ben naar schatting 5 tot 10 minuten buiten westen geweest. Ik weet niet wat er precies is gebeurd. Wat ik ervan weet, heb ik van anderen naderhand gehoord.”

2.5.
[gedaagde 2] heeft tegenover [naam 2] verklaard:
“Ik ben eigenaar van de AB-stal. AB-stal houdt zich bezig met de hengstenhouderij, opfok, handel en beleren/africhten van paarden. Op 13 oktober 2007 heb ik het bewuste paard opgehaald in Friesland, Harich. De eigenaar van het paard is de heer [naam 1] .
De heer [naam 1] had wat hengsten. Er moest beoordeeld worden of en zo ja, welke hengsten er klaar zouden kunnen worden gemaakt voor de hengstenkeuring. De hengsten verblijven dan gedurende een langere tijd – wel maanden – bij ons op het bedrijf. De paarden worden op ons bedrijf van elkaar gescheiden, ze worden getraind en ze krijgen krachtvoer. Ik beoordeel het karakter van het dier, of ze goed in het type staan. Ik kwam met de wagen en het paard hier. Het paard had zuur op de wagen gestaan. Ik zette het paard in de buitenbak. Daarna ben ik in de stal aan het werk gegaan. Plotseling, na nog geen kwartier, rende het paard de stal in. Ik was verbouwereerd. Het paard draaide naar me toe. Ik kreeg een klap op mijn linker schouder. Ik viel en daarna weet ik niets meer.
Met de heer [naam 1] had ik een prijs afgesproken voor mijn werkzaamheden. Er was ook geen contract o.i.d. getekend. Er worden alleen rekeningen gestuurd. De heer [naam 1] is al jarenlang klant bij mij. Vroeger in het eerste begin, werden de afspraken op papier gezet. De laatste tijd was dat niet meer nodig. De heer [naam 1] wist van de hoed en de rand.”

2.6.
[gedaagde 2] heeft in een aanvullende schriftelijke verklaring, gedateerd 3 maart 2011, verklaard:
“Er was geen enkele twijfel mogelijk of het paard dat mij en de heer [eiser] letsel toegebracht heeft het paard Aragorn is geweest. Het paard is als het waren vanuit de wei, uit een groep hengsten, geplaatst vanuit de auto in de buitenbak.
Het is zeker dat hij eerst in de buitenbak is geplaatst en niet eerst in de stal. Het kan gebeuren dat een paard die vanuit een groep hengsten plotseling alleen in een buitenbak wordt geplaatst, onrustig wordt en vlucht en of ontsnapt. Ik had hem in de buitenbak geplaatst en niet verwacht dat zou gebeuren. Het was dus onverwacht voor mij en [eiser] .
Het kan dus wel gebeuren en een paard loopt dan naar de stal. Hij hoort gewoon waar de andere paarden staan en gaat naar die paarden toe. Dat is dan zijn reactie.
Het paard Aragorn kon makkelijk over het hek van de buitenbak springen, zelfs het hoge deel van bijna 170 cm. Een deel van de omheining, de entree is bovendien veel langer dan 170 cm, iets van 120 cm. Hij is naar binnen in de stal gelopen en daar was [eiser] aan het werk en ik ook. Hij heeft mij en [eiser] geraakt. Ik ben bereid dit onder ede te verklaren.”

2.7.
[eiser] heeft [naam 1] op 3 september 2009 aansprakelijk gesteld voor zijn materiële en immateriële schade. Dekra Experts B.V. (hierna: Dekra) heeft in opdracht van de verzekeraar van [naam 1] , De Goudse Schadeverzekeringen N.V. (hierna: De Goudse), onderzoek gedaan naar het ongeval. De Goudse heeft vervolgens aansprakelijkheid afgewezen.

2.8.
[eiser] heeft [naam 1] en De Goudse op 3 november 2010 gedagvaard voor de rechtbank Arnhem (thans rechtbank Gelderland, locatie Arnhem) en schadevergoeding gevorderd. Bij vonnis van 20 april 2011 (zaaknummer / rolnummer 207615 / HA ZA 10-2186) heeft de rechtbank de vordering afgewezen. Grond voor afwijzing van de vordering was het oordeel van de rechtbank dat het paard Aragorn werd gebruikt in de uitoefening van het bedrijf van AB-Stal, zodat deze op grond van artikel 6:181 lid 1 BW aansprakelijk is voor de schade van [eiser] .

2.9.
De toenmalige advocaat van [eiser] , mr. De Haan, heeft vervolgens bij brief van 4 mei 2011 aan AB-Stal aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van het ongeval op 13 oktober 2007.

2.10.
Bij e-mailbericht van 25 mei 2011 heeft [gedaagde 5] mr. De Haan meegedeeld dat AB-Stal een AVB verzekering heeft gehad bij Delta Lloyd, welke verzekering per 1 januari 2007 is beëindigd vanwege faillissement, en dat AB-Stal ten tijde van het ongeval op 13 oktober 2007 geen aansprakelijkheidsverzekering had voor bedrijven.

2.11.
Bij brief van 24 september 2012 aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft mr. De Haan meegedeeld dat [eiser] nog altijd aanspraak maakt op volledige schadevergoeding. Bij brief van 27 september 2012 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aansprakelijkheid afgewezen.

2.12.
Bij de stukken bevindt zich een rapport van orthopedisch chirurg dr. [naam 3] van de Sint Maartenskliniek in Nijmegen, die [eiser] op 28 augustus 2009 heeft onderzocht teneinde de blijvende gevolgen van het ongeval vast te stellen in het kader van de ongevallenverzekering. [naam 3] heeft het functieverlies van de linkerschouder van [eiser] vastgesteld op 19%, hetgeen overeenkomt met 11% blijvende invaliditeit.

2.13.
Bij de stukken bevindt zich tevens een rapport van klinisch neuropsycholoog prof. dr. [naam 4] d.d. 14 augustus 2012, waaruit blijkt dat sprake is van een lichte tot matig ernstige concentratiestoornis met bijgevolg wisselend cognitief functioneren als gevolg van de hersenschade die [eiser] heeft opgelopen bij het ongeval op 13 oktober 2007.

2.14.
Ten tijde van het ongeval was [eiser] werkzaam bij Moba B.V. in [plaats 2] als chef-monteur van eiersorteermachines. [eiser] is thans volledig arbeidsongeschikt.


Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank:
1. voor recht zal verklaren dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade van [eiser] ;
alsmede [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van:
2. € 113.500,00 € 113.500,00 wegens verlies aan arbeidsvermogen;
2. € 113.500,00 € 147.413,28 wegens toekomstige schade;
2. € 113.500,00 € 30,000,00 ten titel van smartengeld, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf september 2011, althans een door de rechtbank te bepalen schadebedrag en datum;
met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten, te vermeerderen met rente en nakosten.

3.2.
[eiser] stelt dat hij op 13 oktober 2007 gewond is geraakt door trappen van het paard Aragorn. [eiser] stelt dat tussen de eigenaar van Aragorn, [naam 1] , en AB-Stal sprake was van een beleringsovereenkomst en dat Aragorn werd gebruikt in de uitoefening van het bedrijf van AB-Stal, zodat deze op grond van artikel 6:181 BW aansprakelijk is voor de schade van [eiser] . [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn als voormalige vennoten van AB-Stal gehouden de materiële en immateriële schade van [eiser] te vergoeden.

3.3.
Zowel [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als [gedaagde 5] (als gevoegde partij) voeren verweer.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.


De beoordeling

4.1.
[gedaagde 5] voert allereerst aan dat niet vast staat dat het paard dat op 13 oktober 2007 letsel aan [eiser] heeft toegebracht, Aragorn was. Zij stelt dat [naam 1] in de in 2011 gevoerde gerechtelijke procedure gemotiveerd heeft betwist dat Aragorn [eiser] heeft verwond. [gedaagde 5] verwijst tevens naar het rapport van Dekra van 25 januari 2010 (productie 5 bij dagvaarding), waarin wordt melding wordt gemaakt van twee schriftelijke verklaringen van [eiser] en [gedaagde 2] van 5 september 2008, en de conclusie van Dekra met betrekking tot die verklaringen en de toedracht van het ongeval.

4.2.
[eiser] en [gedaagde 2] spreken in hun verklaringen van 5 september 2008 (rov. 2.4 en 2.5) over “het paard” en [gedaagde 2] over “het bewuste paard” (waarvan [naam 1] de eigenaar was). [gedaagde 2] verklaart in zijn aanvullende verklaring van 3 maart 2011 (rov. 2.6) dat er geen enkele twijfel mogelijk was dat het om het paard Aragorn ging. Aragorn was vanuit de auto in de buitenbak geplaatst en niet eerst in de stal. [gedaagde 2] verklaart dat het kan gebeuren dat een paard dat vanuit een groep hengsten plotseling alleen in een buitenbak wordt geplaatst, onrustig wordt en vlucht of ontsnapt. [gedaagde 2] verklaart dat hij niet had verwacht dat dat zou gebeuren, maar dat het paard over het hek van de buitenbak is gesprongen en de stal is binnengelopen, waarbij het [eiser] en [gedaagde 2] heeft geraakt. Ter gelegenheid van de comparitie heeft [gedaagde 2] verder verklaard dat de rest van de paarden al in hun stallen waren gezet en dat alleen Aragorn tijdelijk in de buitenbak was gezet, omdat [eiser] en hij nog bezig waren met de reparatie van de drinkbak in de stal, waar Aragorn zou komen te staan. Daarom weet hij zeker dat het Aragorn was die de stal in is gerend en hen verwondde, aldus [gedaagde 2] , die het paard ook herkende aan zijn aftekening (zwarte achterbeen).
De rechtbank overweegt dat zij, gelet op de aanvullende verklaring van [gedaagde 2] van 3 maart 2011 en zijn verklaring ter zitting omtrent de toedracht van het ongeval, geen reden heeft om eraan te twijfelen dat het letsel van [eiser] is toegebracht door het paard Aragorn. Dekra heeft alleen met [naam 1] gesproken en heeft slechts kennis genomen van de twee schriftelijke verklaringen van [eiser] en [gedaagde 2] van 5 september 2008 en niet van de aanvullende verklaring van [gedaagde 2] van 3 maart 2011. De conclusie van Dekra dat de lezingen omtrent “het gebeuren” haar volstrekt onwaarschijnlijk voorkomen, deelt de rechtbank niet. Dat [eiser] heeft verklaard dat het paard vanuit de stal naar de buitenbak is gebracht, terwijl [gedaagde 2] heeft verklaard dat het paard direct vanuit de auto naar de buitenbak is gebracht, is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het feit dat [eiser] zich vrijwel niets concreets van het ongeval kan herinneren, niet van doorslaggevend belang. Daar waar het gaat om het binnenlopen van het paard in de stal zijn de beide verklaringen duidelijk en eensluidend. Dat Dekra de door [eiser] en [gedaagde 2] geschetste toedracht van het ongeval in twijfel trekt lijkt bovendien meer te zijn ingegeven door informatie die [naam 1] heeft verstrekt over het karakter en gedrag van Aragorn op dat moment (in 2010; het paard was toen drie jaar ouder en al lang geen hengst meer), aangevuld met eigen overwegingen van Dekra met betrekking tot het natuurlijk vluchtgedrag van paarden in zijn algemeenheid. Wat daar ook van zij, de aanvullende verklaring van [gedaagde 2] van 3 maart 2011 en zijn verklaring ter zitting laten er geen twijfel over bestaan dat het ging om het paard Aragorn. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 5] de stelling van [eiser] dat Aragorn hem heeft verwond, onvoldoende (onderbouwd) heeft betwist. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het bewijsaanbod van [gedaagde 5] om [eiser] en [gedaagde 2] als getuigen te horen, nu hun verklaringen reeds zijn overgelegd en beiden ter zitting hebben verklaard niet meer te kunnen verklaren dan dat zij reeds hebben gedaan. Ook het aanbod om [naam 1] te horen wordt gepasseerd, nu hij niet uit eigen waarneming kan verklaren over het ongeval op 13 oktober 2007 (artikel 163 Rv). Het voorgaande betekent dat in rechte als vaststaand wordt aangenomen dat Aragorn het letsel van [eiser] heeft veroorzaakt.

4.3.
[eiser] beroept zich op artikel 6:181 BW en stelt dat AB-Stal ten tijde van het ongeval op 13 oktober 2007 de bedrijfsmatige gebruiker van Aragorn was, zodat AB-Stal aansprakelijk is voor de schade. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 5] betwisten dat. Volgens hen was er op die datum slechts sprake van vervoer en stalling (bewaarneming) van Aragorn en dat valt niet onder bedrijfsmatig gebruik. Pas op 17 oktober 2007 is er een beleringsovereenkomst tot stand gekomen tussen [naam 1] en AB-Stal met betrekking tot Aragorn, aldus [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 5] .

4.4.
[gedaagde 5] heeft ter gelegenheid van de comparitie aangevoerd dat zij, in het kader van de beoordeling van de vraag of sprake was van bedrijfsmatig gebruik van Aragorn door AB-Stal, wenst te beschikken over het volledige procesdossier van de gerechtelijke procedure die [eiser] in 2011 tegen [naam 1] en De Goudse heeft gevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opvragen van dat procesdossier, zoals [gedaagde 5] verzoekt. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 5] waren geen partij in die procedure en [naam 1] en De Goudse zijn geen partij in de onderhavige procedure. De door [naam 1] en De Goudse destijds ingenomen stellingen en overgelegde producties liggen thans niet ter beoordeling voor en spelen geen rol in de onderhavige procedure. De rechtbank dient zelfstandig een oordeel te geven over de vorderingen van [eiser] jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op grond van de in thans ingenomen stellingen en weren van partijen en de in deze procedure overgelegde stukken.

4.5.
Ingevolge artikel 6:181 lid 1 BW wordt de risicoaansprakelijkheid voor schadeveroorzaking door dieren verlegd naar degene die het dier gebruikt in de uitoefening van een bedrijf. Het arrest van de Hoge Raad van 1 april 2011 waar [eiser] zich op beroept (ECLI:NL:HR:2011:BP1475, NJ 2011/405, paard Loretta) handelde over de vraag wanneer sprake is van “bedrijfsmatig gebruik” van een paard in de zin van artikel 6:181 BW. De Hoge Raad heeft onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis overwogen, kort samengevat, dat artikel 6:181 BW enerzijds berust op de overweging dat de benadeelde niet behoort te worden belast met de moeilijkheden die inherent zijn aan het onderzoek naar en de bewijslevering betreffende de identiteit van de schuldenaar, en anderzijds op de eenheid van onderneming in het kader waarvan het dier wordt gebruikt, het feit dat bedrijfsmatig verrichte activiteiten in beginsel zijn gericht op het verkrijgen van profijt, en het feit dat van een ondernemer kan worden gevergd dat hij zijn bedrijfsrisico als één risico verzekert. De Hoge Raad overwoog ook dat bij de beantwoording van de vraag of de aansprakelijkheid van artikel 6:179 BW rust op de bezitter of op degene die het bedrijf uitoefent waarin het dier wordt gebruikt, niet van belang is of degene die het bedrijf uitoefent bezitter dan wel houder van het dier is, en ook niet of het doel waartoe het dier aldus wordt gebruikt inmiddels bijna is bereikt. Ten slotte overwoog de Hoge Raad dat aan de toepasselijkheid van artikel 6:181 BW niet de eis mag worden gesteld dat het dier duurzaam en ten eigen nutte wordt gebruikt. Met dit arrest heeft de Hoge Raad een ruime uitleg gegeven aan artikel 6:181 BW. Bij het antwoord op de vraag of een bedrijfsmatige gebruiker valt aan te wijzen, komt het aan op de feitelijke situatie. Bij de waardering van de feitelijke situatie kunnen de door de Hoge Raad genoemde gezichtspunten betreffende de bedoeling van artikel 6:181 BW richting geven.

4.6.
Tegen deze achtergrond oordeelt de rechtbank als volgt. De bedrijfsactiviteiten van AB-Stal bestaan uit het houden van hengsten en het opfokken, verhandelen en beleren/africhten van paarden. Onder de bedrijfsactiviteiten van AB-Stal valt ook de beoordeling van paarden op type, exterieur en gangen en hun geschiktheid voor de hengstenkeuring, zo heeft [gedaagde 2] ter zitting verklaard. Op het bedrijf van AB-Stal staan alleen paarden gestald in het kader van haar bedrijfsactiviteiten. [gedaagde 2] heeft in zijn schriftelijke verklaring van 5 september 2008 (rov. 2.5) verklaard dat [naam 1] en AB-Stal al jaren zaken deden, waarbij [naam 1] paarden bij AB-Stal onderbracht ter beoordeling van de paarden en de training voor de hengstenkeuring en de paarden langere tijd (maanden) op zijn bedrijf verbleven. Daarvoor werd een prijs afgesproken. [gedaagde 2] heeft op 13 oktober 2007 in opdracht van [naam 1] Aragorn samen met nog een paard van [naam 1] uit Friesland opgehaald en samen met drie paarden van hemzelf naar zijn bedrijf vervoerd en daar gestald. Niet in geschil is dat Aragorn in opdracht van [naam 1] naar AB-Stal is gebracht ter beoordeling van zijn geschiktheid voor de hengstenkeuring door [gedaagde 2] en om daar voor de hengstenkeuring te worden getraind. Dat behoort tot de bedrijfsactiviteiten van AB-Stal en met dat doel is Aragorn naar AB-Stal vervoerd en daar ondergebracht, niet alleen om daar te worden gestald. [naam 1] betaalde een vergoeding aan AB-Stal, die zowel de stallingskosten als de trainings-/beleringskosten omvatte, zo heeft [gedaagde 2] ter zitting verklaard. De rechtbank is op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat Aragorn vanaf het moment dat hij op het terrein van AB-Stal arriveerde, onderdeel is gaan uitmaken van de bedrijfsvoering van AB-Stal. Niet [naam 1] maar AB-Stal had het toezicht op Aragorn en voerde de feitelijke controle (zeggenschap) uit over het paard. Dat betekent dat op het moment van het schadeveroorzakende gedrag de verantwoordelijkheid voor Aragorn bij AB-Stal lag. Dat er op 13 oktober 2007 nog geen begin was gemaakt met de training en/of belering van Aragorn of zelfs over de training/belering nog geen concrete afspraken waren gemaakt, doet daar niet aan af. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat toen [eiser] op 13 oktober 2007 werd verwond, Aragorn werd gebruikt in de uitoefening van het bedrijf van AB-Stal, zodat deze op grond van artikel 6:181 lid 1 BW aansprakelijk is voor de schade van [eiser] . [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn als voormalige vennoten van AB-Stal daarom gehouden de door [eiser] geleden en nog te lijden schade te vergoeden.

4.7.
Dan wordt toegekomen aan de schade. De rechtbank overweegt dat het partijdebat zich tot nu toe heeft toegespitst op de aansprakelijkheidsvraag en niet op de (omvang van) de schade. De rechtbank zal daarom partijen in de gelegenheid stellen zich terzake nader uit te laten. De rechtbank ziet geen aanleiding om op de voet van artikel 22 Rv [eiser] te bevelen nadere bewijsstukken in het geding te brengen, zoals [gedaagde 5] heeft verzocht. Op [eiser] rust de stelplicht, en bij betwisting de bewijslast, ten aanzien van de (omvang van) de door hem gestelde schade en het ligt op zijn weg die schade met relevante bescheiden te onderbouwen, voor zover hij dat niet reeds heeft gedaan. De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de rol voor akte aan de zijde van [eiser] . [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en [gedaagde 5] zullen daar bij antwoordakte op mogen reageren. ECLI:NL:RBGEL:2016:3424