Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Groningen 191109 regres ziektekostenverzekeraar; manege aansprakelijk voor val van paard; invloed eigen schuld berijder

Rb Groningen 191109 regres ziektekostenverzekeraar; manege aansprakelijk voor val van paard; invloed eigen schuld berijder
4.1 Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de Manege aansprakelijk is voor kosten die zijn gemaakt voor de medische behandelingen van W. en S. nadat beide een val van het paard hebben gemaakt. De kantonrechter oordeelt hierover als volgt.

4.2 Vaststaat dat W. en S. beide op het moment van hun ongeval op een paard reden waarvan de Manege eigenaar was. In beginsel is de Manege op grond van artikel 6:179 Burgerlijk Wetboek (BW) als eigenaar en bezitter van het paard aansprakelijk voor de door dat dier aangerichte schade, in dit geval het lichamelijke letsel van W. en S. Dit artikel legt namelijk een risicoaansprakelijkheid op de bezitter van een dier.

4.3 De kantonrechter is met betrekking tot het ongeval van W. als volgt van oordeel. De Manege heeft het paard ter beschikking gesteld aan W. in het kader van een onder verantwoordelijkheid van de Manege gegeven paardrijles. Het enkele feit dat W. het paard uit vrije wil en met toestemming van de eigenaar heeft bereden, dus krachtens een overeenkomst met deze, is niet voldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat de uit artikel 6:179 BW voortvloeiende aansprakelijkheid van de Manege geheel vervalt.

4.4 Voor zover de Manege zich beroept op eigen schuld aan de kant van W. overweegt de kantonrechter dat, mocht er al sprake zijn van eigen schuld, ook hierdoor niet de volledige aansprakelijkheid van de Manege vervalt. Artikel 6:101 BW schrijft immers voor dat de vergoedingsplicht wordt verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheid tot de schade hebben bijgedragen.

4.5 Het hangt af van de inhoud van de overeenkomst en de overige omstandigheden van het geval of en zo ja in hoeverre om die reden sprake is van een omstandigheid die in de risicosfeer van W. ligt en daarom aan haar moet worden toegerekend. Zo vloeit in het onderhavige geval uit de aard en de strekking van de overeenkomst voort dat het onberekenbare gedrag van het paard in zoverre voor risico van de berijder is en aan haar moet worden toegerekend, dat de schade deels voor haar rekening moet blijven. In het kader van de manege-overeenkomst is het onberekenbare gedrag van het paard immers niet onverwacht. Tevens heeft W. in een, door de Manege overgelegde, brief aangegeven zelf niet geheel juist te hebben gehandeld doordat zij in paniek raakte. Gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder de brief van W., is de schade mede het gevolg van een omstandigheid die deels aan de berijder kan worden toegerekend.

4.6 Gezien het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de Manege in het geval van W. een gedeelte van de schade zal moeten vergoeden. De kantonrechter zal dit vaststellen op (afgerond) € 446,00 (50 % van het schadebedrag).

4.7 Voor wat betreft het ongeval van S. is de kantonrechter als volgt van oordeel. Het betreft hier een ander geval dan W., omdat S. het paard zonder toestemming van de Manege van stal heeft gehaald en het vervolgens, zonder toestemming, heeft bereden.

4.8 Zoals hiervoor overwogen is de Manege in beginsel op grond van artikel 6:179 BW als bezitter van het paard aansprakelijk voor de door dat dier aangerichte schade. Hoewel de Manege heeft aangevoerd dat S. geen betalende klant was, was zij kennelijk geen onbekende bij de manege. Van de Manege mag verwacht worden dat zij maatregelen treft om te voorkomen dat de paarden zonder toestemming worden meegenomen om te berijden. Niet is gebleken dat zij dit heeft gedaan. S. heeft echter onrechtmatig tegenover de Manege gehandeld door het paard zonder toestemming van de Manege uit zijn stal te halen en te berijden. De schade die vervolgens is ontstaan doordat S. van het paard is gevallen is mede het gevolg van deze omstandigheid, die aan S. kan worden toegerekend.

4.9 De kantonrechter zal derhalve de vergoedingsplicht die de Manege heeft op basis van artikel 6:179 BW op grond van artikel 6:101 BW (eigen schuld) verminderen in die zin dat de schade in evenredigheid wordt verdeeld over de benadeelde en de vergoedingsplichtige met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheid tot de schade heeft bijgedragen. Het aandeel van de zijde van S. zal de kantonrechter gezien het voorgaande ex aequo et bono vaststellen op 50%. De Manege zal derhalve aan Menzis voor de medische kosten een bedrag van (afgerond) € 377,00 moeten vergoeden.

4.10 Voorts is op grond van de gedingstukken genoegzaam aannemelijk geworden dat de in het geding zijnde incassowerkzaamheden naar aard, omvang en daarmee samenhangende kosten als redelijk kunnen worden aangemerkt, zodat de gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden toegewezen. De gevorderde administratiekosten (ad € 100,00) worden afgewezen nu deze worden geacht onderdeel uit te maken van de buitengerechtelijke kosten en het totaal voor de buitengerechtelijke kosten zal worden beperkt tot het gebruikelijke tarief.

4.11 De Manege zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, met dien verstande dat de proceskostenveroordeling zal worden gebaseerd op het toe te wijzen bedrag.
LJN BM3670