Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Maastricht 201206 paard schrikt van paraplu; art. 6:179 BW, risico-aansprakelijkheid

Rb Maastricht 20-12-06 paard schrikt van paraplu; art. 6:179 BW, risico-aansprakelijkheid voor bezitter dier; eigen schuld 30%
3.2 [Gedaagde] betoogt niet aansprakelijk te zijn voor de gevolgen van dit ongeval nu hij het dier in bruikleen heeft gegeven en er geen sprake is van een kenbaar gebrek dat hij niet heeft medegedeeld aan [Eiser sub 1]. Deze stelling vindt geen steun in het recht en zal worden verworpen. Artikel 6:179 BW schept een risico-aansprakelijkheid voor de bezitter van een dier en dat zal in het hierna volgende tot uitgangspunt worden genomen. (...)

Thans komt de rechtbank toe aan de bespreking van het verweer, zoals onder 2.6 subsidiair weergegeven. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat het beroep van [Eiser sub 1] op artikel 6:179 BW, gelet op alle omstandigheden van het geval, met name die genoemd bij het onderhavige verweer, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Ten eerste is de omstandigheid dat [Gedaagde], die zo goed was zijn paarden uit te lenen, niet gewaarschuwd is tegen het (van het Belgische recht afwijkende) aansprakelijkheidsregime voor dieren en deze nu wordt geconfronteerd met een onvoorzienbare grote vordering, in dit kader niet relevant. Ten tweede merkt de rechtbank naar aanleiding van de stelling dat [Eiser sub 1] profiteerde van de paarden en er naar eigen goeddunken (zich manifesterend als eigenaar) over kon beschikken, op dat tussen partijen vaststaat dat [Naam persoon] op de bok van de oogstwagen zat en [Eiser sub 1] slechts het paard leidde door ernaast te lopen en het bij de leidsels vast te houden. Tenslotte is ook de omstandigheid dat [Eiser sub 1] wist dat het omgaan met paarden een risico in zich draagt maar daartoe toch vrijwillig is overgegaan in dit verband niet van doorslaggevend gewicht. In de bij dit verweer aangehaalde omstandigheden, met name hierboven als eerste en als laatste genoemde, ziet de rechtbank echter wel aanleiding om een billijkheidscorrectie ten gunste van [Gedaagde] toe te passen. De vergoedingsplicht van [Gedaagde] zal met 30% worden verminderd. De vordering van [Eiser sub 1] komt dus tot 70% van de nader te begroten schade voor toewijzing in aanmerking. LJN AZ5038