Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb R.dam 150206 val van paard, 50% eigen schuld vanwege keuze om paard te gaan rijden

Rb R.dam 15-02-06 val van paard, 50% eigen schuld vanwege in vrijheid genomen beslissing om paard te gaan rijden
De rechtbank is van oordeel, gezien het hiervoor onder 2.7 overwogene, dat de schade is ontstaan door een schrikreactie van het paard, bestaande uit het steigeren of bokken en vervolgens weggalopperen. Dit leidt er toe dat [gedaagde sub 2] aansprakelijk is voor de door het paard veroorzaakte schade in haar hoedanigheid van eigenaar van het paard zoals bepaald in artikel 6:179 BW, te weten de aansprakelijkheid voor het gevaar dat in de eigen energie van het dier schuilt en het onberekenbare element dat daarin is gelegen. [Gedaagde sub 2] kan zich alleen aan deze aansprakelijkheid onttrekken indien, in de hypothetische situatie dat zij de gedraging van het paard bewust zou hebben toegelaten, geen aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW zou bestaan. Van een dergelijke situatie is in dit geval geen sprake.

2.11 eigen schuld
[Gedaagde sub 2] doet een beroep op eigen schuld aan de zijde van [eiseres]. Dit verweer slaagt. De rechtbank overweegt hiertoe het navolgende.
[Gedaagde sub 2] heeft vrijwillig aan de paardrijles deelgenomen. Aan deze - in vrijheid genomen - beslissing tot het berijden van een paard is inherent het gevaar dat in de eigen energie van een dier schuilt en het onberekenbare element dat daarin is gelegen en daarmee het risico van het ontstaan van schade.
Dat, zoals [gedaagde sub 2] betoogt, [eiseres] op het paard is blijven rijden ondanks het feit dat zij angstig was, althans dat zij niet duidelijk heeft gemaakt dat zij niet verder wilde rijden is naar het oordeel van de rechtbank echter geen omstandigheid die in dit kader aan [eiseres] kan worden tegengeworpen. Zoals hiervoor onder r.o. 2.4 overwogen, staat met de getuigenverklaringen immers vast dat [eiseres] heeft aangegeven dat zij angstig was en van het paard wilde afstappen, maar dat de instructrice haar heeft aangemoedigd om door te gaan.
[Eiseres] heeft in dit kader aangevoerd dat zij een onrustig paard toebedeeld heeft gekregen. Deze stelling is op geen enkele wijze met feiten onderbouwd. Uit de getuigenverklaringen blijkt daarentegen dat bij het verdelen van de paarden rekening werd gehouden met de rijervaring van de deelnemers aan de les en dat aan [eiseres] een rustig paard is toebedeeld omdat zij nog geen rijervaring had. Tevens faalt de in dit kader door [eiseres] betrokken stelling dat zij geen adequate aanvullende instructies zou hebben gekregen om te reageren op opstoppingen van een voorganger dan wel het breken van een val. Zoals hiervoor reeds vastgesteld onder r.o. 2.6 ziet de rechtbank geen grond om te concluderen dat zijdens gedaagden bij de paardrijles onvoldoende veiligheidsmaatregelen zijn genomen.
Nu ervan moet worden uitgegaan dat noch aan [eiseres] noch aan [gedaagde sub 2] enige onzorgvuldigheid te verwijten valt, vloeit uit de aard en de strekking van de paardrijlesovereenkomst voort dat het onberekenbare gedrag van het paard, dat in het kader van deze overeenkomst niet onverwacht is, in zoverre voor risico van de berijder, derhalve [eiseres], komt en aan haar kan worden toegerekend dat de schade deels voor haar eigen rekening moet blijven. De rechtbank is van oordeel dat de aan [eiseres] en de aan [gedaagde sub 2] toe te rekenen factoren gelijk zijn te stellen en stelt derhalve de causaliteit vast op 50/50.
De vergoedingsplicht kan anders worden verdeeld indien de billijkheid dit wegens de andere omstandigheden van het geval eist. Dergelijke omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken zodat er geen aanleiding is de vergoedingsplicht anders te verdelen dan hiervoor weergegeven. Dit betekent dat 50% van de schade voor rekening van [eiseres] dient te blijven.
LJN AY6381