Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 130121 beet van vechtend paard; geen sprake van bedrijfsmatig gebruik, bezitter aansprakelijk; 50% eigen schuld

RBNHO 130121 beet van vechtend paard; geen sprake van bedrijfsmatig gebruik, bezitter aansprakelijk; 50% eigen schuld
- beroep op rechtsverwerking en schending klachtplicht slaagt niet

De feiten

2.1.
Op 18 juli 2015 is [eiseres 1.] gewond geraakt aan haar rechterhand doordat zij door een paard werd gebeten. Het paard, een hengst en genaamd Zahori, was eigendom van [gedaagde 2] .

2.2.
Het ongeval vond plaats in het trainings- en revalidatiecentrum [bedrijfsnaam gedaagde 1] , dat [gedaagde 1] exploiteert.

2.3.
[gedaagde 2] en [gedaagde 1] waren bevriend met elkaar. [gedaagde 2] had Zahori sinds medio juni 2015 samen met haar andere hengst, genaamd Amaroso, tegen betaling gestald bij [bedrijfsnaam gedaagde 1] .

2.4.
Vóór die tijd waren de paarden gestald bij een boer (genaamd [yyy] ). Daar verrichtte [gedaagde 2] de dagelijkse zorg van de paarden en liet zij de paarden bewegen, met vrijwillige hulp van mevrouw [zzz] (hierna: [zzz] ).

2.5.
Aan de stalling van Zahori en Amaroso (ook wel Opa genoemd) bij [bedrijfsnaam gedaagde 1] is op 9 juni 2015 de volgende WhatsApp-conversatie tussen [gedaagde 2] en [gedaagde 1] vooraf gegaan:

[gedaagde 2] : “2e vraag: zouden mijn hengsten de hele zomer bij jou kunnen blijven? Ze krijgen bij [yyy] niet genoeg te eten en ik kan ze zelf nu te weinig in de gaten houden. Dat geeft mij ook even rust. Ik moet volgende week naar t ziekenhuis voor nader onderzoek. Dat zou dan 3 juli tm ongeveer 20 augustus zijn. T gaat dan om de 2 grote. De kleine moet ik nog ff bekijken dan. Ligt aan de kosten. Ik betaal nu 200 euro per box maar voer voor 60 euro in de bij maand bij.

[gedaagde 1] : “Oei ga ik kijken met stallen oké? Haha wordt al voller maar ik doe mn best tot september dus? Dus juli en augustus?

[gedaagde 2] : “Ja. Als ik terug ga naar [yyy] dan zou ik ze 21 of 22 augustus weer ophalen.”

( ... )

[gedaagde 1] : “Met welke reden is hij hier

[gedaagde 2] : “Zahori is voor de vakantie een tijd bij jou totdat ik weer fit genoeg ben

( ... )

[gedaagde 2] : “Zahori kan wel naast andere hengst. Hij zal wel even flink brullen. In de paddock kunnen ze niet naast anderen momenteel. Kon altijd wel. Maar ze zijn nu wat meer macho

[gedaagde 1] : “Oké ik moet dus een paddock er nog tussen hebben ook  beetje vol whaha
Opa kan ik nog zelf mee rijden dat zou leuk zijn

[gedaagde 2] : “Zahori hoeft alleen maar ontspannen. Kun je nog niet rijden. Hij is bang. Beiden zijn veel te mager.”

[gedaagde 1] : “Okeej Prima

[gedaagde 2] : “Zahori kan ook niet aan dubbele longe. Handwerk kan wel en enkele longe als je eerst handwerk doet. Zahori heeft alleen voer en aandacht nodig.”

2.6.
Op 11 juli 2015 heeft [gedaagde 1] via WhatsApp aan [gedaagde 2] gevraagd bij Zahori te komen kijken, omdat hij zich erg druk maakte en onrustig was. Zahori steigerde in de stal. [gedaagde 2] heeft daarop een (eenmalig) bezoek gebracht aan [bedrijfsnaam gedaagde 1] . [gedaagde 2] heeft daarna [zzz] gevraagd om zo nu en dan naar [bedrijfsnaam gedaagde 1] te gaan en Zahori in de gaten te houden.

2.7.
Op 18 juli 2015 heeft [zzz] grondwerk gedaan met Zahori in de buitenbak van [bedrijfsnaam gedaagde 1] . Om bij de buitenbak te komen moest [zzz] over een zandpad lopen, langs met bedrading afgezette paddocks. In die paddocks stonden twee hengsten, Amaroso en Glenn. Glenn is/was eigendom van [gedaagde 1] .

2.8.
Toen [zzz] na het grondwerk terugliep over het zandpad, viel Glenn uit naar Zahori. Zahori sprong opzij en kwam dichtbij Amaroso die aan de andere kant stond. Amaroso en Zahori begonnen te vechten. [eiseres 1.] was op dat moment binnen bezig met haar verzorgpaard en ging snel naar buiten om [zzz] te hulp te schieten.

2.9.
Amaroso brak vervolgens door de bedrading van de paddock, waarna de vechtende paarden terecht kwamen in de werkplaats van de heer [www] (hierna: [www] ). [eiseres 1.] en [zzz] volgden de paarden. [www] en [eiseres 1.] probeerden de paarden uit elkaar te drijven. Op een gegeven moment rende Zahori op [eiseres 1.] af. [eiseres 1.] schrok, deed beide armen de lucht in en schreeuwde, in de hoop dat Zahori daarvan zou schrikken en de andere kant op zou gaan. In plaats daarvan beet Zahori in de rechterhand van [eiseres 1.] en trok haar mee, waardoor [eiseres 1.] tegen een in de werkplaats geparkeerde bus botste. Toen [www] direct daarna een klap op de kont van Zahori gaf met een houten stok, liet Zahori de hand van [eiseres 1.] los. [eiseres 1.] heeft letsel aan haar hand opgelopen.

2.10.
[eiseres 1.] is op 19 juli 2015 aan haar hand geopereerd. Op 7 november 2019 is zij voor een tweede keer aan haar hand geopereerd. De functie van de hand is nog niet volledig hersteld.

2.11.
[eiseres 1.] was ten tijde van het ongeval (en is nog steeds) werkzaam bij Vivaldi, een onderneming van haar vader. Zij is na de operaties gedurende twee periodes volledig arbeidsongeschikt geweest. Zij verricht op dit moment aangepast werk; ijs scheppen en uitserveren is niet (meer) mogelijk.

2.12.
De gemachtigde van [eiseres 1.] heeft [gedaagde 2] op 9 september 2015 aansprakelijk gesteld. InShared, de WA-verzekeraar van [gedaagde 2] , heeft de gemachtigde van [eiseres 1.] bericht dat de verzekering van [gedaagde 2] geen dekking bood.

2.13.
Bij brief van 17 maart 2017 heeft de gemachtigde van Vivaldi [gedaagde 2] aansprakelijk gesteld. De toenmalige advocaat van [gedaagde 2] heeft bij brief van 13 april 2017 de aansprakelijkheid van de hand gewezen. In die brief is het standpunt van [gedaagde 2] weergegeven dat [bedrijfsnaam gedaagde 1] als bedrijfsmatige gebruiker van het paard aansprakelijk is voor de schade veroorzaakt door Zahori.

2.14.
Bij brief van 29 november 2017 heeft [eiseres 1.] c.s. [gedaagde 1] / [bedrijfsnaam gedaagde 1] aansprakelijk gesteld. ASR heeft als bedrijfsaansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde 1] / [bedrijfsnaam gedaagde 1] de aansprakelijkheid van de hand gewezen.

Het geschil

3.1.
Ter zitting heeft [eiseres 1.] c.s. desgevraagd toegelicht dat deze procedure, anders dan in de dagvaarding (ook) naar voren is gebracht, niet moet worden aangemerkt als deelgeschilprocedure in de zin van artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), maar als een dagvaardingsprocedure. In verband daarmee heeft [eiseres 1.] c.s. haar eis gewijzigd. Ook heeft [eiseres 1.] c.s. haar eis gewijzigd in verband met het feit dat [bedrijfsnaam gedaagde 1] een eenmanszaak van [gedaagde 1] is, en dus geen vennoten heeft.

3.2.
[eiseres 1.] c.s. vordert na wijziging van haar eis - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. voor recht verklaart dat [gedaagde 1] dan wel [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk is jegens [eiseres 1.] en Vivaldi voor de door hen geleden en in de toekomst te lijden schade;
II. indien de rechtbank van oordeel is dat [gedaagde 1] aansprakelijk is, [gedaagde 1] veroordeelt het schaderegelingstraject op te starten en daarop vooruitlopend een voorschot aan [eiseres 1.] betaalt op de geleden schade ter hoogte van € 35.000,00 dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
III. indien de rechtbank van oordeel is dat [gedaagde 1] aansprakelijk is, [gedaagde 1] veroordeelt het schaderegelingstraject op te starten en daarop vooruitlopend een voorschot aan Vivaldi betaalt op de geleden schade ter hoogte van € 26.306,54 dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
IV. indien de rechtbank van oordeel is dat [gedaagde 2] aansprakelijk is, [gedaagde 2] veroordeelt het schaderegelingstraject op te starten en daarop vooruitlopend een voorschot aan [eiseres 1.] betaalt op de geleden schade ter hoogte van € 35.000,00 dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
V. indien de rechtbank van oordeel is dat [gedaagde 2] aansprakelijk is, [gedaagde 2] veroordeelt het schaderegelingstraject op te starten en daarop vooruitlopend een voorschot aan Vivaldi betaalt op de geleden schade ter hoogte van € 26.306,54 dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
VI. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeelt in de kosten van het geding.

3.3.
[eiseres 1.] c.s. legt aan deze vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag.

[eiseres 1.] is gewond geraakt door een beet van Zahori. Zij heeft daardoor schade geleden. Deze schade wil [eiseres 1.] vergoed hebben van [gedaagde 2] dan wel [gedaagde 1] . Zij grondt haar vorderingen op artikel 6:179 respectievelijk artikel 6:181 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [gedaagde 1] moet volgens [eiseres 1.] c.s. worden beschouwd als gebruiker van het paard in de uitoefening van haar bedrijf. Op haar rust ingevolge artikel 6:181 lid 1 BW een risicoaansprakelijkheid voor het veroorzaken van schade door het paard. Als geen sprake is van ‘bedrijfsmatig gebruik’ van Zahori in de zin van artikel 6:181 lid 1 BW, is in ieder geval [gedaagde 2] als bezitter van het paard op grond van artikel 6:179 BW aansprakelijk voor de materiële en immateriële schade van [eiseres 1.] . [gedaagde 2] dan wel [gedaagde 1] is tevens op grond van artikel 6:170a lid 2 BW gehouden om de schade die Vivaldi als werkgever van [eiseres 1.] heeft geleden, te vergoeden. Vivaldi heeft een regresvordering voor onder meer het nettoloon van [eiseres 1.] en de re-integratiekosten. Er is nog geen medische eindsituatie, zodat de totale schade niet kan worden begroot. [eiseres 1.] c.s. vordert daarom een voorschot op de schade.

3.4.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer.

3.4.1.
[gedaagde 1] betwist aansprakelijk te zijn op grond van artikel 6:181 BW. Zij stelt zich, kort samengevat, primair op het standpunt dat Zahori niet werd gebruikt in de uitoefening van het bedrijf [bedrijfsnaam gedaagde 1] , maar daar slechts tijdelijk gestald stond. [bedrijfsnaam gedaagde 1] had niet door het verrichten van andere werkzaamheden, zoals training, profijt van Zahori. De aansprakelijkheid blijft in dergelijke gevallen rusten op de bezitter van het paard, in dit geval [gedaagde 2] . Subsidiair doet [gedaagde 1] een beroep op eigen schuld van [eiseres 1.] . Het percentage eigen schuld van 50% moet worden verdisconteerd in de bevoorschotting.

3.4.2.
[gedaagde 2] doet ten aanzien van de vorderingen van [eiseres 1.] primair een beroep op rechtsverwerking. [gedaagde 2] stelt dat zij na de aansprakelijkstelling van 9 september 2015 en het contact dat haar verzekeraar had met de gemachtigde van [eiseres 1.] over het ontbreken van dekking, nooit meer iets van [eiseres 1.] heeft vernomen. Volgens [gedaagde 2] mocht zij ervan uitgaan dat [eiseres 1.] zich bij de situatie had neergelegd en dat zij haar vordering niet zou doorzetten, ook vanwege het feit dat de gemachtigde van [eiseres 1.] ervan op de hoogte was dat [gedaagde 2] een bijstandsuitkering ontving, waardoor bij haar niets te halen was.

3.4.3.
[gedaagde 2] stelt zich ten aanzien van de vorderingen van Vivaldi primair op het standpunt dat Vivaldi de klachtplicht op grond van artikel 6:89 BW heeft geschonden. Vivaldi heeft zich voor het eerst op 17 maart 2017 bij [gedaagde 2] gemeld, terwijl zij al vanaf het moment van het ongeval medio juli 2015 bekend was met de schade. Door dit tijdsverloop is [gedaagde 2] in haar belangen geschaad en kan Vivaldi haar recht niet meer te gelde maken.

3.4.4.
Subsidiair stelt [gedaagde 2] zich zowel ten aanzien van de vorderingen van [eiseres 1.] als van Vivaldi op het standpunt dat niet zij, maar [gedaagde 1] op grond van artikel 6:181 BW aansprakelijk is. Zahori werd gebruikt in de uitoefening van het bedrijf [bedrijfsnaam gedaagde 1] . Zahori stond daar gestald en werd getraind door [bedrijfsnaam gedaagde 1] . Hiervoor heeft [gedaagde 1] / [bedrijfsnaam gedaagde 1] ook een factuur aan [gedaagde 2] gestuurd.

Voor het geval [gedaagde 2] wél aansprakelijk zou zijn, stelt zij zich op het standpunt dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiseres 1.] . Het was onverstandig en onverantwoord dat [eiseres 1.] zich tussen de vechtende hengsten heeft begeven. De schade dient daarom 50/50 verdeeld te worden, aldus [gedaagde 2] .

3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres 1.] schade lijdt als gevolg van de beet van het paard Zahori. De kern van het geschil betreft de vraag of de aansprakelijkheid voor die schade op grond van artikel 6:179 BW rust op [gedaagde 2] als bezitter van het paard of op grond van artikel 6:181 BW op [gedaagde 1] / [bedrijfsnaam gedaagde 1] als bedrijfsmatig gebruiker van het paard.

4.2.
Voordat de rechtbank toekomt aan de beantwoording van deze vraag, zal zij eerst het beroep van [gedaagde 2] op rechtsverwerking (ten aanzien van de vorderingen van [eiseres 1.] ) en op schending van de klachtplicht (ten aanzien van de vorderingen van Vivaldi) beoordelen.

Rechtsverwerking

4.3.
Volgens vaste rechtspraak kan van rechtsverwerking slechts sprake zijn indien de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van een aan hem toekomend recht. Enkel tijdsverloop dan wel louter stilzitten van de schuldeiser is op zichzelf niet voldoende om rechtsverwerking aan te nemen. Voor rechtsverwerking is vereist de aanwezigheid van bijkomende bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard ingeval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.

4.4.
De stelling van [gedaagde 2] dat [eiseres 1.] na haar aansprakelijkstelling van 9 september 2015 gedurende ruim vier jaar, tot aan de dagvaarding 4 juni 2020, heeft stilgezeten is, gelet op bovenvermelde maatstaf, op zichzelf niet voldoende om rechtsverwerking aan te nemen. De stelling van [gedaagde 2] dat [eiseres 1.] wist van haar slechte financiële situatie, kan niet gelden als een bijkomende bijzondere omstandigheid waaraan [gedaagde 2] gerechtvaardigd het vertrouwen kon ontlenen dat [eiseres 1.] haar schadevordering op haar niet meer te gelde zou maken. Er is niet gebleken van omstandigheden waaruit blijkt dat [eiseres 1.] dat vertrouwen bij [gedaagde 2] heeft gewekt. Daarnaast heeft [gedaagde 2] onvoldoende onderbouwd dat naast het tijdsverloop sprake is van bijkomende bijzondere omstandigheden waardoor haar verhaalsmogelijkheden jegens [gedaagde 1] / [bedrijfsnaam gedaagde 1] ernstig zijn beperkt. Dat door het tijdsverloop voor haar niet eerder reden bestond om [gedaagde 1] / [bedrijfsnaam gedaagde 1] aansprakelijk te stellen voor de schade die zij mogelijk aan [eiseres 1.] zou moeten vergoeden, betekent niet dat zij na de dagvaarding van 4 juni 2020 geen schadevordering meer tegen [gedaagde 1] / [bedrijfsnaam gedaagde 1] kon instellen. Dat voor haar niet meer te achterhalen is wat op de dag van het ongeval precies is gebeurd en dat zij geen getuigen meer kan benaderen, heeft [gedaagde 2] , mede gezien haar eigen gedetailleerde stellingen in deze procedure over de gebeurtenissen van die dag, onvoldoende toegelicht.

Het beroep van [gedaagde 2] op rechtsverwerking ten aanzien van de vorderingen van [eiseres 1.] , slaagt daarom niet.

Schending klachtplicht

4.5.
Het beroep van [gedaagde 2] op schending van de klachtplicht door Vivaldi zoals bedoeld in artikel 6:89 BW berust naar het oordeel van de rechtbank op een onjuiste rechtsopvatting. De plicht om binnen bekwame tijd te klagen bestaat uitsluitend wanneer een benadeelde – Vivaldi in dit geval – een beroep doet op een gebrek in een prestatie ter nakoming van een verbintenis. Vivaldi doet echter geen beroep op een gebrekkige prestatie aan de zijde van [gedaagde 2] , maar spreekt [gedaagde 2] aan op de risicoaansprakelijkheid jegens [eiseres 1.] die is neergelegd in artikel 6:179 BW en haar verhaalsrecht als werkgever van [eiseres 1.] op grond van artikel 6:107a BW. In zoverre is door [gedaagde 2] geen prestatie verricht ten gunste van Vivaldi. Artikel 6:89 BW mist in dit geval dus toepassing. Het beroep van [gedaagde 2] op deze bepaling slaagt daarom niet.

Bedrijfsmatig gebruik van het paard?

4.6.
De rechtbank verwerpt het verweer van [gedaagde 2] dat zij van haar wettelijke aansprakelijkheid als bezitter/eigenaar van Zahori is bevrijd doordat Zahori bedrijfsmatig werd gebruikt door [gedaagde 1] / [bedrijfsnaam gedaagde 1] . Daartoe is het volgende redengevend.

4.6.1.
Indien een paard schade aanricht, dan is de bezitter van het paard daarvoor in beginsel aansprakelijk (artikel 6:179 BW). Wordt het paard echter gebruikt in de uitoefening van het bedrijf van een ander, dan ligt die risicoaansprakelijkheid bij degene die het bedrijf uitoefent (artikel 6:181 BW).

4.6.2.
De rechtbank neemt bij de beoordeling van het beroep van [gedaagde 2] op artikel 6:181 BW het volgende tot uitgangspunt (zie Hoge Raad 1 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1475).

Artikel 6:181 BW, en daarmee ook de verlegging van de aansprakelijkheid die daardoor wordt bewerkstelligd, berust, kort samengevat, enerzijds op de overweging dat de benadeelde niet behoort te worden belast met de moeilijkheden die inherent zijn aan het onderzoek naar en de bewijslevering betreffende de identiteit van de schuldenaar, en anderzijds op de eenheid van de onderneming in het kader waarvan het dier wordt gebruikt, het feit dat bedrijfsmatig verrichte activiteiten in beginsel zijn gericht op het verkrijgen van profijt, en het feit dat van een ondernemer kan worden gevergd dat hij zijn bedrijfsrisico als één risico verzekert (Parl. Gesch. Boek 3, (Invoering 3, 5 en 6), blz. 1003). De door artikel 6:181 BW bewerkstelligde verlegging van aansprakelijkheid berust dus niet, ook niet mede, op de wil of toestemming van degene die het bedrijf uitoefent, maar op de wet.

Daarbij verdient opmerking dat de in artikel 6:179 BW bedoelde aansprakelijkheid hetzij rust op de bezitter, hetzij op degene die het bedrijf uitoefent waarin het dier wordt gebruikt (Parl. Gesch. Boek 6, blz. 745). Dit neemt niet weg dat ook een derde tegenover de benadeelde aansprakelijk kan zijn op de voet van artikel 6:162 BW. Is dit laatste niet het geval, dan heeft dit geen invloed op het ontstaan of de omvang van de hiervoor bedoelde risicoaansprakelijkheid. Evenmin komt daaraan betekenis toe bij de beantwoording van de vraag op wie de door artikel 6:179 BW in het leven geroepen risicoaansprakelijkheid rust.

Ten slotte wordt nog aangetekend dat bij de beantwoording van de vraag of de aansprakelijkheid van artikel 6:179 BW niet op de bezitter van het dier rust, maar– ingevolge art. 6:181 BW – op degene die het bedrijf uitoefent waarin het dier wordt gebruikt, niet van belang is of degene die dit bedrijf uitoefent bezitter dan wel houder van het dier is, en ook niet of het doel waartoe het dier aldus wordt gebruikt, inmiddels bijna is bereikt. Evenmin mag in dit verband de eis worden gesteld dat hij het dier duurzaam en ten eigen nutte gebruikt.

4.6.3.
Uit de parlementaire geschiedenis (Parl. Gesch. Boek 6, blz. 747) volgt voorts dat onder de in de wet bedoelde zaken die “in de uitoefening van een bedrijf worden gebruikt” niet de zaken vallen die iemand in de uitoefening van zijn bedrijf voor een ander bewaart of vervoert. Wanneer het gaat om dieren, dan is, zo blijkt uit de parlementaire geschiedenis, de band tussen schaden die door de gebruikelijke zorg voor “dergelijke objecten” niet kunnen worden voorkomen, en de uitoefening van het bedrijf van de bewaarder niet sprekend genoemd om schade van deze soort tot een bedrijfsrisico te maken.

4.6.4.
Bij de beoordeling van de vraag of de risicoaansprakelijkheid van artikel 6:181 BW in dit geval van toepassing is, gaat het dus om de vraag of [gedaagde 1] / [bedrijfsnaam gedaagde 1] kan worden aangemerkt als de bedrijfsmatige gebruiker van Zahori ten tijde van het ongeval, in die zin dat sprake was van meer dan het enkel stallen van het paard. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende.

4.6.5.
[gedaagde 2] heeft gesteld dat zij medio juni 2015 met [gedaagde 1] heeft afgesproken dat, naast de stalling van Zahori, [gedaagde 1] ook de training van het paard op zich zou nemen. [gedaagde 2] heeft deze - door [gedaagde 1] betwiste - stelling echter onvoldoende onderbouwd. Uit de overgelegde WhatsApp-correspondentie tussen [gedaagde 2] en [gedaagde 1] , zoals weergegeven onder overweging 2.5, blijkt niet dat het de bedoeling was dat Zahori door [bedrijfsnaam gedaagde 1] (ook) zou worden getraind. Dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hebben afgesproken dat de bedrijfsmatig te verrichten activiteiten bij [bedrijfsnaam gedaagde 1] meer zouden omvatten dan het stallen van Zahori en Amaroso, waaronder begrepen het voeren, verzorgen, het dagelijks naar buiten of binnen brengen van de paarden, blijkt evenmin uit andere processtukken. Niet is gebleken dat partijen bedrijfsmatige trainingsactiviteiten hebben afgesproken, laat staan dat [gedaagde 1] / [bedrijfsnaam gedaagde 1] dergelijke trainingsactiviteiten met Zahori heeft verricht. Volgens [gedaagde 2] zelf in genoemde WhatsApp-correspondentie ging het haar alleen om voer en aandacht voor Zahori. [gedaagde 2] heeft daarbij weliswaar de mogelijkheid geopperd van het uitvoeren van handwerk en longeren (aan een enkele longe), maar zonder nadere toelichting, die [gedaagde 2] niet heeft gegeven, kan daaruit niet worden afgeleid dat [gedaagde 1] / [bedrijfsnaam gedaagde 1] ook (bedrijfsmatige) trainingsactiviteiten met Zahori zou verrichten.

[gedaagde 2] heeft verder verwezen naar een overgelegde factuur van [bedrijfsnaam gedaagde 1] van 27 juni 2015, waaruit volgens haar blijkt dat het ging om revalidatie c.q. stalling en training van de paarden. Hiertegenover heeft [gedaagde 1] ter zitting gemotiveerd toegelicht dat zij de omschrijving ‘langdurige revalidatie’ op de factuur heeft vermeld, omdat de paarden van [gedaagde 2] voor langere tijd bij [bedrijfsnaam gedaagde 1] werden gestald. Revalidatie hield volgens [gedaagde 1] in dit geval niet meer in dan dat de paarden van [gedaagde 2] langere tijd op stal werden gehouden, onder het geven van voer en aandacht. Die vermelding op de factuur betekent niet dat zij met de paarden heeft getraind. Het bedrag dat hiervoor in rekening is gebracht en de bijbehorende btw percentages, te weten € 88,34 inclusief 21% btw (kosten stal) en € 88,33 inclusief 6% btw (kosten voer), passen ook niet bij het verrichten van trainingsactiviteiten. Ter vergelijking heeft [gedaagde 1] facturen in het geding gebracht waaruit voor lessen/trainingen een veel hogere prijs blijkt, variërend van € 220,00 tot € 625,00 per maand, en waarvoor een btw-percentage van 6% geldt. Verder is tussen partijen niet in geschil dat de vermelding op de factuur van ‘het gebruik van kantine, leslokaal en rijbak voor cursusdoeleinden’, waarvoor een bedrag van € 88,33 is gerekend, geen verband houdt met het verblijf van Zahori en Amaroso bij [bedrijfsnaam gedaagde 1] ( [gedaagde 2] heeft dat laatste bedrag overigens ook niet hoeven betalen).

4.6.6.
Voor zover [gedaagde 2] stelt dat de trainingen van Zahori een vriendendienst van [gedaagde 1] waren (en de kosten daarvan daarom niet in rekening zijn gebracht) en dat [gedaagde 1] in dat verband zeggenschap en invloed op Zahori had, nog daargelaten de vraag of in dat geval sprake zou zijn van bedrijfsmatig gebruik in de zin van artikel 6:181 BW, ontbeert deze stelling een feitelijke grondslag. [gedaagde 1] heeft uitdrukkelijk betwist dat zij (grond- of hand)werk en/of een training met Zahori heeft gedaan. Het tegendeel blijkt ook nergens uit. Vanwege de onrust van Zahori is juist [zzz] op verzoek van [gedaagde 2] bij [bedrijfsnaam gedaagde 1] langsgegaan om ervoor te zorgen dat Zahori zijn energie kwijt kon.

Conclusie aansprakelijkheid

4.7.
In de gegeven omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat sprake is van bedrijfsmatig gebruik van Zahori door [gedaagde 1] / [bedrijfsnaam gedaagde 1] . Dat betekent dat geen aansprakelijkheid van [gedaagde 1] / [bedrijfsnaam gedaagde 1] bestaat op grond van artikel 6:181 BW.

Dat betekent dat in dit geval van een verlegging van de risicoaansprakelijkheid van de bezitter van Zahori naar een bedrijfsmatig gebruiker geen sprake is. Dat betekent dat de aansprakelijkheid is blijven rusten op [gedaagde 2] .

De vorderingen op [gedaagde 1] / [bedrijfsnaam gedaagde 1]

4.8.
De rechtbank zal de vorderingen I, II, III en VI, (voor zover) die gericht zijn tegen [gedaagde 1] / [bedrijfsnaam gedaagde 1] , afwijzen. Aan de overige verweren van [gedaagde 1] / [bedrijfsnaam gedaagde 1] wordt niet toegekomen.

4.9.
[eiseres 1.] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde 1] / [bedrijfsnaam gedaagde 1] worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde 1] / [bedrijfsnaam gedaagde 1] worden begroot op:
- griffierecht € 937,00
- salaris advocaat € 2.148,00 (2 punten × tarief € 1.074,00)

Totaal € 3.085,00

De vordering tot veroordeling van [eiseres 1.] c.s. om de nakosten en de wettelijke rente over de proces- en nakosten te voldoen, is toewijsbaar als na te melden.

De gevorderde hoofdelijkheid is niet onderbouwd en daarom niet toewijsbaar.

De kostenveroordeling zal, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

De vorderingen op [gedaagde 2]

4.10.
Gelet op het, niet betwiste, letsel van [eiseres 1.] staat vast dat [eiseres 1.] schade lijdt en dat er een causaal verband tussen de beet, het letsel en de daaruit voortvloeiende schade is. Het voorgaande leidt ertoe dat de gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde 2] aansprakelijk is jegens [eiseres 1.] voor de door haar geleden en te lijden schade zal worden toegewezen zoals hierna in het dictum bepaald.

De gevorderde hoofdelijkheid zal worden afgewezen, nu uit hetgeen in het voorgaande is overwogen en geoordeeld volgt dat uitsluitend [gedaagde 2] aansprakelijk is.

4.11.
Nu niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde 2] niet bereid zou zijn om haar medewerking te verlenen aan een schaderegelingstraject, zal de rechtbank de vordering van [eiseres 1.] c.s. om [gedaagde 2] te veroordelen dat traject te starten bij gebrek aan belang afwijzen.

4.12.
De gevorderde verklaring voor recht door Vivaldi dat [gedaagde 2] jegens haar aansprakelijk is, zal worden afgewezen, omdat de beet van Zahori geen onrechtmatige daad oplevert jegens Vivaldi. De vordering van Vivaldi vindt haar grondslag in een verhaalsrecht als werkgever van [eiseres 1.] op grond van artikel 6:107a BW.

[gedaagde 2] heeft niet betwist dat Vivaldi als werkgever van [eiseres 1.] een afgeleid vorderingsrecht toekomt als bedoeld in dit artikel, te weten een vergoeding van de door haar gemaakte kosten als gevolg van de (tijdelijke en/of gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid van [eiseres 1.] .

4.13.
Nu evenmin is gesteld of gebleken dat [gedaagde 2] niet bereid zou zijn haar medewerking te verlenen aan een schaderegelingstraject met Vivaldi, zal de rechtbank de vordering tot het starten van dat traject ook ten aanzien van Vivaldi bij gebrek aan belang afwijzen.

Eigen schuld

4.14.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de volledige schade van [eiseres 1.] c.s. door [gedaagde 2] vergoed dient te worden. Ten aanzien van het op artikel 6:101 lid 1 BW gegronde meer subsidiaire eigenschuldverweer van [gedaagde 2] overweegt de rechtbank als volgt.

4.15.
Artikel 6:101 BW kent als uitgangspunt dat de schade over de benadeelde en de aansprakelijke wordt verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Toepassing van die primaire maatstaf van artikel 6:101 BW houdt een causaliteitsafweging van de wederzijdse omstandigheden in. Bij deze beoordeling komt het (nog) niet aan op de mate van verwijtbaarheid van een en ander. Beoordeling van de mate van verwijtbaarheid komt pas aan de orde bij toepassing van de tevens in artikel 6:101 lid 1 BW vervatte billijkheidscorrectie.

4.16.
Met [gedaagde 2] is de rechtbank van oordeel dat bij de causale afweging van de wederzijdse omstandigheden op de voet van artikel 6:101 BW als omstandigheid aan de zijde van [eiseres 1.] heeft te gelden dat zij door mee te lopen met de vechtende hengsten naar de werkplaats, zich aldaar tussen deze paarden te begeven en te proberen hen (in een kleine ruimte) uit elkaar te halen - zoals blijkt uit de overgelegde verklaringen van [zzz] en [www] - causaal heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Deze omstandigheid kan ook aan haar worden toegerekend. Vanwege het gevaar dat in de eigen energie van een paard - en zeker van twee (vechtende) hengsten - schuilt en het onberekenbare element dat daarin is gelegen, is immers aan het handelen van [eiseres 1.] het risico van schade verbonden. De rechtbank waardeert deze omstandigheid aldus dat de vermelde aan [eiseres 1.] toe te rekenen omstandigheid voor 50% tot de schade heeft bijgedragen. De rechtbank ziet dan ook reden 50% van de schade voor rekening van [eiseres 1.] te laten. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden op grond van de billijkheid tot een andere verdeling te komen.

Conclusie voorschot schade

4.17.
Het voorgaande leidt ertoe dat de door [eiseres 1.] geleden schade aan [gedaagde 2] kan worden toegerekend, met dien verstande dat de vergoedingsplicht van [gedaagde 2] wordt verminderd op grond van artikel 6:101 BW tot 50%.

[gedaagde 2] heeft geen verweer gevoerd tegen de omvang van het door [eiseres 1.] gevorderde voorschot op de geleden schade ter hoogte van € 35.000,00.

De conclusie luidt dat het gevorderde voorschot toewijsbaar is tot een bedrag van 50% van € 35.000,00 = € 17.500,00.

4.18.
Het voorgaande leidt er ook toe dat de door Vivaldi geleden schade aan [gedaagde 2] kan worden toegerekend, met dien verstande dat, nu de eigen schuld van [eiseres 1.] ook bij de vergoeding van schade van Vivaldi dient te worden verdisconteerd, de vergoedingsplicht van [gedaagde 2] wordt verminderd op grond van artikel 6:101 BW tot 50% .

[gedaagde 2] heeft geen verweer gevoerd tegen de omvang van het door Vivaldi gevorderde voorschot op de geleden schade ter hoogte van € 26.306,54.

De conclusie luidt dat het gevorderde voorschot aan Vivaldi toewijsbaar is tot een bedrag van 50% van € 26.306,54 = € 13.153,27. ECLI:NL:RBNHO:2021:3978