Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 310120 art. 81 lid 1 RO, medebezitter trekpaard niet-aansprakelijk voor ongeval ook niet in hoedanigheid van koetsier; invloed imagine

HR 310120 art. 81 lid 1 RO, medebezitter trekpaard niet-aansprakelijk voor ongeval ook niet in hoedanigheid van koetsier; invloed imagine

in vervolg op ghdha-170718-medebezitter-trekpaard-niet-aansprakelijk-voor-ongeval-ook-niet-in-hoedanigheid-van-koetsier-invloed-imagine

Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie). ECLI:NL:HR:2020:150

zie ook, uit de conclusie van PG Valk:

3.4
Mét het hof en kennelijk ook de steller van het middel kies ik mijn vertrekpunt in Manegepaard Imagine. Ik stel voorop dat in dat arrest door uw Raad een keuze is gemaakt wat betreft een vraag waar gemakkelijk verschillend over kan worden gedacht. Nu die keuze is gemaakt, hebben we daarvan echter uit te gaan. Ik zeg dit niet omdat het arrest Manegepaard Imagine een prejudiciële procedure betrof.7 Ook voor beslissingen van uw Raad in gewone cassatieprocedures geldt dat de praktijk zich ernaar richt. Dat geldt in het bijzonder als de beslissing door uw Raad principieel en categorisch is geformuleerd. Van nieuwe ontwikkelingen in recht en samenleving die kunnen rechtvaardigen dat alsnog een andere keuze wordt gemaakt, is in ieder geval op dit moment geen sprake.

3.5
Ik wil graag kwijt dat de pogingen van de advocaat in cassatie van de man om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe het hof gekomen is, mij tot op zekere hoogte sympathiek zijn. De man is een zeer ernstig ongeval overkomen. De mogelijke consequentie van de beslissing van het hof dat niemand daarvoor aansprakelijk is, stelt daarom teleur. Toch meen ik dat de beslissing van het hof juist is en dat de daartegen gerichte klachten van het middel geen doel kunnen treffen, en wel om redenen die eenvoudig en eenduidig zijn.

3.6
Belangrijk is mijns inziens dat de regel die het arrest Manegepaard Imagine formuleert, inhoudt ‘dat art. 6:179 BW geen risicoaansprakelijkheid vestigt jegens personen die de hoedanigheid van medebezitter van het dier hebben’ (cursivering toegevoegd). Het is dus niet zo dat de omstandigheid dat een benadeelde medebezitter van het dier is tot een verweermiddel leidt. Nee, er bestaat geen aansprakelijkheid. Dat reeds beperkt mijns inziens de speelruimte om in een concreet geval tot een andere uitkomst te komen dan waarvan de regel uitgaat.

3.7
Op zichzelf is juist (vergelijk in het bijzonder onderdeel I) dat de diverse door uw Raad in Manegepaard Imagine gebezigde argumenten niet steeds, en ieder geval niet steeds in dezelfde mate, opgeld doen. Ook is juist dat niet één argument als beslissend is aangemerkt, maar dat in plaats daarvan uw Raad zich heeft gebaseerd op een afweging van meerdere belangen en omstandigheden. Dit betekent echter niet dat in een individuele zaak een andere afweging zou kunnen worden gemaakt, in die zin dat bij uitzondering art. 6:179 BW tóch een risicoaansprakelijkheid zou vestigen jegens een persoon die de hoedanigheid van medebezitter van het dier heeft. Niet alleen geeft de formulering van het arrest Manegepaard Imagine geen aanleiding tot de gedachte dat uw Raad het zo heeft bedoeld. Een dergelijke beoordeling van geval tot geval lijkt mij ook niet verenigbaar met het beginsel van rechtszekerheid.8 Als ik het goed zie is de algemene opvatting in de literatuur dat Manegepaard Imagine een algemene regel geeft en niet een gevalsafhankelijke norm.9

3.8
Mijns inziens stuiten op een en ander de diverse rechts- en motiveringsklachten van de onderdelen I en II af. Dat de medebezitters wat betreft de wijze waarop het ongeval zich heeft voorgedaan, een verschillende rol hadden – de vrouw als koetsier en de man als groom, die zich naar de instructies van de koetsier heeft gericht – maakt voor de toepassing van art. 6:179 BW het verschil niet. Dat verschil in rol zou van belang kunnen zijn als het de vraag was of de vrouw als koetsier onzorgvuldig heeft gehandeld. Dat is een vraag die in deze zaak echter niet aan orde is; de man heeft zich in deze procedure uitsluitend gebaseerd op de risicoaansprakelijkheid van art. 6:179 BW.10 In het kader van art. 6:179 BW telt maar één rol, die van bezitter van het dier wiens eigen energie het ongeval heeft veroorzaakt. Dat de vrouw ‘in haar hoedanigheid van koetsier’ aansprakelijk zou zijn (en de man niet), zoals onderdeel II onder 1, het voorstelt, is dus in juridische zin niet correct.

3.9
Ik hoop dat met het voorgaande ook duidelijk is waarom ik ervoor kies om niet in te gaan op wat de steller van het onderdeel opmerkt over de overtuigingskracht van de diverse in de arresten Hangmat en Manegepaard Imagine door uw Raad voor de daarin geformuleerde regel gebezigde argumenten, toegepast op de bijzondere omstandigheden van het voorliggende geval. Dat is niet omdat ik niet (op onderdelen) kan meevoelen met wat de steller van het middel daarover opmerkt, maar uitsluitend omdat een en ander aan de uitkomst niets kan veranderen.

3.10
Onderdeel III vertrekt vanuit de dekking onder de polis. Juist is dat in verband met de directe actie die de man jegens London op grond van art. 7:954 lid 1 BW heeft, de omvang van die dekking ook in de verhouding tussen de man en London rechtstreekse betekenis heeft. Die betekenis kan echter niet zijn dat London door de man kan worden aangesproken, hoewel de vrouw niet aansprakelijk is. De directe actie geldt immers ‘in geval van een verzekering tegen aansprakelijkheid’ en veronderstelt ‘verwezenlijking van het risico’. Zonder aansprakelijkheid van de vrouw heeft het verzekerde risico zich niet gerealiseerd en heeft de man dus ook geen aanspraak op London.

3.11
Juist is evenzeer dat een verzekeringsovereenkomst redelijk moet worden uitgelegd, en dat de tekst van de polis wel belangrijk maar niet steeds doorslaggevend is. Zou zulke redelijke uitleg ertoe leiden dat de polis zo wordt uitgelegd dat ze ook dekking verleent buiten het geval van aansprakelijkheid van de koetsier, dan geldt daarvoor echter wat ik zojuist heb gezegd: in zoverre heeft de man dan geen directe aanspraak op London. Overigens lees ik op de door het onderdeel vermelde vindplaatsen11 niet het betoog dat de polis dekking verleent buiten het geval van aansprakelijkheid van de koetsier en/of dat een koetsiersverzekering vergelijkbaar is met een SVI-verzekering, dus een first-party verzekering ten behoeve van de inzittenden van de koets (vergelijk het onderdeel onder 8). Ik lees daar integendeel dat de koetsiersverzekering ‘een bijzondere aansprakelijkheidsverzekering [is] voor particulieren’.12 Als daar wordt gezegd13 dat de vrouw onder de polis in haar ‘hoedanigheid van koetsier’ is verzekerd, betekent dat klaarblijkelijk niet anders dan dat haar aansprakelijkheid als koetsier is verzekerd. Wat het hof in dit verband in rechtsoverweging 11 heeft overwogen, is juist.

3.12
Dat alleen de vrouw onder de polis verzekerd is en niet ook de man (het onderdeel onder 5 en 6), is ook in het kader van het arrest Manegepaard Imagine niet van betekenis. Niet de vraag of wel of niet twee verzekerden tegenover elkaar staan, is bepalend, maar enkel de vraag of wel of niet twee medebezitters tegenover elkaar staan. Nog minder kan de omstandigheid dát de vrouw haar aansprakelijkheid onder de koetsierspolis heeft verzekerd (het onderdeel onder 4), op zichzelf leiden tot een uitzondering op de in Manegepaard Imagine aanvaarde regel.

3.13
Ook de omstandigheid dat de vrouw naast de koetsiersverzekering ook een gewone AVP-verzekering heeft (het onderdeel onder 7), kan niet tot iets anders leiden. Daarvan uitgaande heeft de koetsiersverzekering voor de vrouw inderdaad geen meerwaarde, maar dat kan die verzekering op zichzelf nog niet een andere inhoud geven. Voor zover in de klacht de suggestie ligt dat de door London in de markt gezette koetsiersverzekering aldus zinledig is, merk ik op dat die collectieve verzekering wel degelijk betekenis heeft voor de deelnemers (leden van de KNHV en houders van een koetsierbewijs na het SRR-examen) die om welke reden dan ook geen dekking onder een gewone AVP-verzekering blijken te hebben.

3.14
Onderdeel IV betoogt dat de omstandigheid dat de man zeer ernstig letsel heeft opgelopen en/of de omstandigheid dat hij als een verkeersslachtoffer valt te beschouwen, kort gezegd tot een andere uitkomst dient te leiden, althans indien er een bijzondere koetsiersverzekering is.

3.15
De mogelijkheid om de reikwijdte van de aansprakelijkheid van art. 6:179 BW te laten afhangen van de vraag of sprake is zeer ernstige letselschade, is weliswaar geopperd door A-G Spier in zijn conclusie in de zaak Manegepaard Imagine.14 Hij is in die suggestie door uw Raad echter niet gevolgd. Ruimte om die suggestie alsnog een plek te geven, zie ik niet.15 Ik kan ook niet inzien hoe de omstandigheid dat de man verkeersslachtoffer is tot een andere uitkomst kan leiden.

3.16
Onderdeel V richt zich tegen het arrest van het hof onder 1.11, waartegen de man ‘zekerheidshalve’ een klacht aanvoert. Op die plaats vermeldt het hof als vaststaand feit:

2.11 De aansprakelijkheid van verzekerde als particulier is uitgesloten (art. 2 AVP021 jo. art. 2 laatste zin van het clausuleblad).

3.17
Volgens het onderdeel is onduidelijk wat het hof bedoelt. Als het hof bedoelt dat de vrouw in haar hoedanigheid als particulier geen dekking zou hebben onder de polis, is het hof buiten de rechtsstrijd getreden en is dat oordeel ook onbegrijpelijk.

3.18
Aan de vaststelling onder 1.11 heeft het hof bij de beoordeling van het geschil geen enkel gevolg verbonden; die vaststelling draagt de beslissing van het hof niet. De man heeft bij de klacht dus geen belang.

3.19
De veegklacht van onderdeel VI behoeft geen bespreking.

4
Conclusie

De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep. ECLI:NL:PHR:2019:980