Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOBR 250625 Val van pony; is onberekenbaar gedrag pony oorzaak geweest van val; bewijsopdracht; geen ES 11-jarige

RBOBR 250625 Val van pony; is onberekenbaar gedrag pony oorzaak geweest van val; bewijsopdracht; geen ES 11-jarige

De zaak in het kort

[A] (hierna: [A] ) heeft op 8 september 2019 een proefrit gemaakt op een pony van [gedaagde 1] . [A] was toen 11 jaar oud. Tijdens die proefrit is [A] van de pony gevallen met letselschade tot gevolg. Volgens [A] en haar ouders is [A] gevallen omdat de pony op hol sloeg. [A] en haar ouders vinden daarom dat [gedaagde 1] als bezitter van de pony aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de val, op grond van artikel 6:179 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat wetsartikel gaat over risicoaansprakelijkheid voor dieren. [A] en haar ouders spreken ook de verzekeraar van [gedaagde 1] , ZLM, aan voor hun schade.

[gedaagden] vindt dat zij niet aansprakelijk is. [gedaagden] vindt dat een rijdersfout of onervarenheid van [A] de oorzaak is geweest van de val. Op die situatie is artikel 6:179 BW niet van toepassing. Als [gedaagden] wel aansprakelijk zou zijn, dan vindt zij dat [A] in ieder geval eigen schuld heeft en daarom een deel van haar schade zelf moet dragen.

De rechtbank vindt het voor de beslissing over de aansprakelijkheid van belang dat wordt vastgesteld wat de oorzaak van de val is geweest. [A] en haar ouders moeten daarom bewijzen dat onberekenbaar gedrag van de pony (de eigen energie) de oorzaak is geweest van de val van [A] . Dat volgt uit artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank neemt in dit vonnis daarom een tussenbeslissing waarin bewijs wordt opgedragen.

2De procedure

2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald,

- de mondelinge behandeling van 19 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en bij welke gelegenheid de advocaten van partijen spreekaantekeningen hebben voorgedragen.

2.2.

Aan het einde van de mondelinge behandeling is de zaak naar de rolzitting van 2 april 2025 verwezen voor het nemen van een akte aan de kant van [eisers] (om een machtiging van de kantonrechter in het geding te brengen). Na verleend uitstel heeft [gedaagde 1] de akte op de rolzitting van 30 april 2025 ingediend.

2.3.

Daarna is de datum voor uitspraak bepaald op vandaag.

3De feiten

3.1.

[gedaagde 1] was op zoek naar berijders voor haar beide pony’s [pony 1] en [pony 2] en had hiertoe een advertentie op Facebook geplaatst. [eisers] heeft op deze advertentie gereageerd.

3.2.

Op zondagmiddag 8 september 2019 heeft een afspraak plaatsgevonden tussen [gedaagde 1] en mevrouw [eiser 2] (hierna: [eiser 2] ) en haar beide dochters, [A] en [B] .

3.3.

[A] , toen elf jaar oud, heeft die dag eerst geprobeerd om een proefrit te maken op pony [pony 1] , maar het lukte [A] niet goed om deze pony te bestijgen. Pony [pony 2] werd op dat moment bereden door [C] , één van de vaste berijders van [pony 2] . [A] heeft [pony 2] vervolgens overgenomen van [C] en is [pony 2] in de paardrijbak gaan berijden.

3.4.

[A] is tijdens het rijden op enig moment van [pony 2] afgevallen en tegen de houten omheining van de paardrijbak aangekomen. [A] is vervolgens per ambulance naar het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven vervoerd. Daar is [A] diezelfde dag geopereerd aan haar bovenbeen (aan een femurfractuur) waarbij pinnen in het bot zijn geplaatst. Nadien is [A] nog een aantal keren geopereerd.

3.5.

Bij brief van 11 juni 2020 van haar gemachtigde van Bosveld Letselschade1 heeft [eisers] [gedaagde 1] en ZLM (als verzekeraar van [gedaagde 1] ) aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade van [A] als gevolg van de val van de pony.

3.6.

Bij brief van 15 juni 20202 heeft ZLM een door [gedaagde 1] ingevuld schadeformulier3 opgestuurd en [eisers] verzocht om aanvullende vragen te beantwoorden over de toedracht van het ongeval.

3.7.

Bij e-mailbericht van 22 juni 2020 heeft [eiser 2] deze vragen beantwoord. De antwoorden zijn op 26 juni 2020, samen met getuigenverklaringen van [eiser 2] en [B] door Bosveld Letselschade naar ZLM gestuurd4.

3.8.

Bij brief van 10 juli 2020 aan Bosveld Letselschade5 heeft ZLM aansprakelijkheid afgewezen. Het ongeval zou volgens ZLM niet zijn veroorzaakt door de eigen energie van de pony, maar door een gedraging van [A] zelf. Bij de brief heeft ZLM twee getuigenverklaringen gevoegd van [D] en [E] , die getuige zouden zijn geweest van het ongeval.

3.9.

Nadere correspondentie tussen de gemachtigden van partijen heeft niet tot een wijziging van de over en weer ingenomen standpunten over de aansprakelijkheid geleid.

4Het geschil

4.1.

[eisers] vordert dat de rechtbank:

(I) voor recht verklaart dat gedaagde aansprakelijk is voor de door eisers geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, als gevolg van het ongeval met de pony op 8 september 2019;

(II) ZLM veroordeelt tot directe betaling aan eisers op grond van artikel 7:954 BW, als ZLM als verzekeraar ter zake van voornoemde schade een uitkering aan gedaagde verschuldigd is;

(III) [gedaagde 1] veroordeelt in de proceskosten inclusief de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf bedoelde termijn voor voldoening.

4.2.

[gedaagde 1] voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.

4.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5De beoordeling

Wie stelt de vorderingen in?

5.1.

[eisers] vordert een verklaring voor recht dat gedaagde aansprakelijk is voor de door eisers geleden schade als gevolg van het ongeval met de pony. Hiernaar gevraagd tijdens de mondelinge behandeling, heeft mr. Kamps aangegeven dat met ‘eisers’ niet alleen [A] wordt bedoeld (in deze zaak vertegenwoordigd door haar ouders), maar ook de ouders van [A] zelf. Voor zover [eisers] daarmee bedoelt ook een verklaring voor recht te vorderen voor aansprakelijkheid voor schade geleden door [eiser 1] en [eiser 2] (pro se), vindt de rechtbank dat die vordering niet voor toewijzing in aanmerking kan komen. Er is namelijk niet gebleken dat [gedaagde 1] aansprakelijk is tegenover de ouders van [A] en ook niet dat er door de ouders schade is geleden waarvoor [gedaagde 1] aansprakelijk is. In de dagvaarding wordt hier niets over gesteld. De vorderingen zullen door de rechtbank daarom verder alleen worden beoordeeld voor zover deze zijn ingesteld door [eisers] in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van [A] .

Risicoaansprakelijkheid voor dieren

5.2.

Artikel 6:179 BW bepaalt dat de bezitter van een dier aansprakelijk is voor de door het dier aangerichte schade, tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling zou hebben ontbroken indien hij de gedraging van het dier waardoor de schade werd toegebracht, in zijn macht zou hebben gehad.

5.3.

Uit dit wetsartikel volgt dat de bezitter van een dier aansprakelijk is voor schade die door het dier zelf wordt aangericht. Als het dier slechts als instrument wordt gebruikt, veroorzaakt het niet zelfstandig de schade. Bepalend is de ‘eigen energie’ van het dier zodat de hiervoor bedoelde wettelijk bepaling niet toepasselijk is ‘zolang het dier optreedt overeenkomstig hetgeen de begeleider van hem verlangt.6

5.4.

Partijen verschillen van mening of de eigen energie van de pony de oorzaak is geweest van de val van [A] op 8 september 2019.

[eisers] stelt dat de pony zonder aanleiding ‘aan de kletter ging’ en met zijn hoofd begon te gooien. Daarbij was de pony volgens [eisers] niet terug te houden en ging hij steeds harder galopperen. Daarbij werden door de pony bochten afgesneden die daardoor steeds korter en scherper werden als gevolg waarvan [A] haar evenwicht niet meer kon bewaren en na een scherpe bocht van de pony is afgevlogen.

[gedaagde 1] betwist deze gang van zaken. Zij stelt dat de pony niet aan de kletter ging maar dat sprake was van een gecontroleerde situatie waarin [A] met plezier aan het rijden was.

Volgens [gedaagde 1] klapperde [A] echter met haar benen waardoor zij de pony (mogelijk onbewust) aanspoorde om harder te galopperen. [A] verloor in een bocht haar evenwicht waardoor zij van de pony is gevallen, met letsel tot gevolg. Van onberekenbaar gedrag van de pony was volgens [gedaagde 1] geen sprake.

5.5.

De rechtbank stelt vast dat partijen lijnrecht tegenover elkaar staan voor wat betreft de oorzaak van de val van [A] . [gedaagde 1] heeft gemotiveerd weersproken dat de eigen energie van de pony de oorzaak van de val en de schade van [A] is geweest. De door beide partijen overgelegde schriftelijke verklaringen zijn met elkaar tegenstrijdig zodat op basis daarvan door de rechtbank niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van eigen energie als oorzaak van de val van [A] . Kennelijk waren op 8 september 2019 ook de twee zusjes [C] aanwezig die het ongeval zouden hebben gezien, maar van hen zijn geen verklaringen in het geding gebracht. Er moet dus nader bewijs worden geleverd.

5.6.

De bewijslast ligt op grond van artikel 150 Rv bij [eisers] . Dit wetsartikel bepaalt kort gezegd dat de partij die rechtsgevolgen verbindt aan feitelijke stellingen, die stellingen bij gemotiveerde betwisting door de andere partij moet bewijzen. De zaak zal daarom voor bewijslevering aan de kant van [eisers] naar de rol worden verwezen.

Eigen schuld aan de kant van [A] ?

5.7.

[gedaagde 1] vindt dat als zij risicoaansprakelijk wordt gehouden voor de schade als gevolg van het ongeval, [A] in ieder geval eigen schuld heeft omdat de schade mede het gevolg is van omstandigheden die aan [A] (en haar moeder) kunnen worden toegerekend (artikel 6:101 BW). [A] heeft volgens [gedaagde 1] namelijk een ruiterfout gemaakt bestaande uit het (onbedoeld) aansporen van de pony. Daarnaast vindt [gedaagde 1] dat de moeder van [A] het risico dat zich tijdens het berijden van een pony een ongeval zou kunnen voordoen voor lief heeft genomen. [gedaagde 1] vindt daarom dat beiden in gelijke mate (causaal) tot het ongeval en de schade hebben bijgedragen.

5.8.

[eisers] bewist dat sprake is van eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW. De omstandigheden die [gedaagde 1] daartoe aanvoert kunnen een beroep op eigen schuld volgens [eisers] niet dragen. Daarnaast speelt een rol dat [A] ten tijde van het ongeval slechts elf jaar oud was, op niveau F3 reed en vijf jaar rijervaring had (op een manege). Als er al sprake is van eigen schuld aan de kant van [A] , dan moet volgens [eisers] de zogeheten billijkheidscorrectie worden toegepast. De omstandigheden van dit geval bieden voldoende aanknopingspunten voor een schadevergoedingsplicht van 100% aan de zijde van [gedaagde 1] .

5.9.

Hoewel de aansprakelijk van [gedaagde 1] nog niet vaststaat, vindt de rechtbank dat er door partijen voldoende informatie is gegeven om al een oordeel te geven over het beroep op eigen schuld. De rechtbank vindt namelijk dat het beroep op eigen schuld in dit geval niet opgaat. In eerdere rechtspraak7is al uitgemaakt dat een beroep op eigen schuld in beginsel niet opgaat bij kinderen jonger dan 14 jaar. Van een kind van die leeftijd mag namelijk maar een beperkt inzicht in gevaar en een beperkt vermogen zich naar dat inzicht te gedragen worden verwacht. Dat geldt volgens de rechtbank ook hier. In het door partijen naar voren gebrachte feitencomplex ziet de rechtbank geen verwijtbare gedraging van [A] . Het handelen van de ouders van [A] (het toestemming geven om de pony te berijden) kan ook niet als eigen schuld aan [A] worden toegerekend. Dit betekent dat als aansprakelijkheid van [gedaagde 1] komt vast te staan, een schadevergoedingsplicht van 100% moet worden aangenomen.

5.10.

De rechtbank zal iedere verdere beslissing in deze zaak aanhouden in afwachting van de uitkomst van bewijslevering aan de kant van [eisers] .

1Productie 2 bij dagvaarding

2Productie 3 bij dagvaarding

3Productie 4 bij dagvaarding

4Productie 5 bij dagvaarding

5Productie 7 bij dagvaarding

6HR 23 februari 1990, NJ 1990/365 (https://www.inview.nl/document/id15761990022313792nj1990365dosred)(Zengerle/Blezer)

7Vgl. o.m. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 20 augustus 2024, nr. 200.329.601, ECLI:NL:GHARL:2024:5304

Rechtbank Oost-Brabant 25 juni 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:3500