RBOVE 080622 regres zkv; val en trap van paard; bezitter in beginsel aansprakelijk; 50% ES ruiter, na billijkheidscorrectie 25%
- Meer over dit onderwerp:
RBOVE 080622 regres zkv; val en trap van paard; bezitter in beginsel aansprakelijk; 50% ES ruiter, na billijkheidscorrectie 25%
2
De beslissing samengevat
De rechtbank gaat ervan uit dat het ongeval niet het gevolg is geweest van een berijdersfout van [betrokkene] door onvoldoende (aan)sturing, maar van een schrikreactie van het paard. De rechtbank is van oordeel dat de val en de trap van het paard en de als gevolg daarvan door [betrokkene] geleden schade is veroorzaakt door het onberekenbare gedrag en de eigen energie van het paard. Daarom is [gedaagde] als de toenmalig bezitter van het paard in beginsel op de voet van artikel 6:179 BW aansprakelijk voor deze schade. Weging van relevante factoren die in het kader van eigen schuld en de billijkheidscorrectie zijn aangevoerd leidt de rechtbank uiteindelijk tot het oordeel dat de schadevergoedingsverplichting van [gedaagde] moet worden verminderd en dat een redelijke verdeling van de schade in dit geval betekent dat 75% voor rekening van [gedaagde] en 25% voor rekening van [betrokkene] dient te komen. De rechtbank bespreekt hierna hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
3
Waar gaat deze zaak over?
3.1.
[gedaagde] heeft een rijhal in [plaats] . [betrokkene] , een verzekerde van Menzis, is een goede bekende van [gedaagde] . Zij traint regelmatig paarden van [gedaagde] : van het zadelmak maken tot het aanrijden tot L-niveau. Daarna worden de paarden van [gedaagde] meestal verkocht.
3.2.
Op 18 januari 2017 was [betrokkene] bij [gedaagde] (onder meer) om [X] , een paard van [gedaagde] , te trainen. [X] , een rustig en braaf paard, was op dat moment opgeleid tot B-niveau. Het was de bedoeling dat [betrokkene] [X] op niveau en in conditie zou houden in de periode dat degene die haar normaal gesproken bereed, herstelde van een operatie. [betrokkene] reed sinds november 2016 ongeveer twee keer per week op [X] .
3.3.
In de ochtend van 18 januari 2017 heeft [betrokkene] [X] eerst los in de rijhal laten lopen, zodat het al wat energie kwijt kon. In de tussentijd is [betrokkene] koffie gaan drinken met mevrouw [A] , een stalhulp bij [gedaagde] . Vervolgens heeft [betrokkene] [X] opgezadeld en is zij in de rijhal gaan rijden, terwijl [A] ergens anders is gaan werken. Toen [A] terugkeerde in de rijhal, trof zij [betrokkene] aan, liggend op de grond van de rijhal. [X] stond op enkele meters van [betrokkene] verwijderd zonder haar hoofdstel in de rijhal en liet zich eenvoudig pakken. Het hoofdstel lag dicht bij [betrokkene] .
3.4.
[betrokkene] is naar het Medisch Spectrum Twente (verder: MST) gebracht, waar zij dezelfde dag nog twee keer aan haar hoofd wordt geopereerd. Op de Intensive Care noteert intensivist dr. Cornet van het MST het volgende:
3.5.
Van 18 januari tot en met 2 maart 2017 is [betrokkene] opgenomen geweest op de Intensive Care en Medium Care in het MST. Van 2 maart tot en met 13 maart 2017 is [betrokkene] opgenomen geweest op de afdeling neurochirurgie. Daarna heeft zij vanaf 13 maart tot en met 28 juli 2017 gerevalideerd in revalidatiecentrum Het Roessingh te Enschede. Eenmaal thuis heeft [betrokkene] nog vervolgbegeleiding door een ergotherapeut gehad.
3.6.
Naar aanleiding van het ongeval op 18 januari 2017 heeft Menzis, de verzekeraar van [betrokkene] , die ex artikel 7:962 BW is gesubrogeerd in de rechten van [betrokkene] , samen met de belangenbehartiger van [betrokkene] een toedrachtsonderzoek laten uitvoeren door mr. [B] van [C] Advocaten N.V. In zijn rapport van 23 juli 2021 concludeert mr. [B] dat het hoofdstel van [X] bij een onverwachte beweging niet afvalt, dat de val van [betrokkene] is veroorzaakt door een schrikreactie of verzet van [X] tegen een aanwijzing en dat zowel een schrikreactie als verzet voorkomt uit de eigen energie van het dier.
3.7.
Hierin heeft Menzis aanleiding gezien om op 23 juli 2017 [gedaagde] - via zijn verzekeraar Achmea - aansprakelijk te stellen voor de door [betrokkene] geleden schade op grond van artikel 6:179 BW.
3.8.
Op 4 augustus 2021 heeft Achmea per e-mail laten weten dat zij namens [gedaagde] geen aansprakelijkheid erkent.
3.9.
Op 20 augustus 2018 laat Achmea, de verzekeraar van [gedaagde] , ook een toedrachtsonderzoek uitvoeren.
3.10.
Omdat Achmea geen aansprakelijkheid van [gedaagde] van de door [betrokkene] door het ongeval geleden schade wil erkennen, heeft Menzis zich genoodzaakt gezien deze rechtszaak te beginnen.
4
Het geschil
4.1.
Menzis vordert samengevat - te bepalen dat [gedaagde] aansprakelijk en gehouden is om de geleden en nog te lijden schade van Menzis als gevolg van het ongeval dat [betrokkene] op 18 januari 2017 is overkomen, nog te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten, aan Menzis te vergoeden.
4.2.
[gedaagde] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5
De beoordeling
5.1.
Hoewel deze procedure strikt genomen wordt gevoerd tussen Menzis, die als verzekeraar is gesubrogeerd in de rechten van [betrokkene] en [gedaagde] , stelt de rechtbank vast dat in feite wordt geprocedeerd door Menzis en Achmea, de verzekeraar van [gedaagde] . Ook in de dossierstukken wordt Achmea als ‘partij’ opgevoerd en ter zitting zou niet [gedaagde] , maar een vertegenwoordiger van Achmea aanwezig zijn, wat op het laatste moment vanwege ziekte niet is doorgegaan. [betrokkene] en [gedaagde] , die goede bekenden zijn van elkaar, hebben ervoor gekozen om deze procedure voor zover mogelijk te laten voeren door hun verzekeraars. In dat licht bezien zal de rechtbank bij het weergeven van de ingenomen standpunten dan ook waar mogelijk Achmea benoemen als degene die namens [gedaagde] stelling neemt. In het dictum zal echter niet Achmea, maar [gedaagde] als officiële procespartij worden benoemd.
5.2.
De kern van het geschil tussen partijen is of het ongeval dat op 18 januari 2017 heeft plaatsgevonden onder het bereik van artikel 6:179 BW valt of niet, en indien het onder de reikwijdte van dat artikel valt, of de schade mede het gevolg is van omstandigheden die als eigen schuld aan [betrokkene] kunnen worden toegerekend.
5.3.
Volgens Menzis valt het ongeval onder het bereik van dit artikel, omdat het ongeval is ontstaan door een onverwachte eigen gedraging van [X] , namelijk een schrikreactie, en dus het gevolg is van de eigen energie van het paard.
5.4.
[gedaagde] betwist de door Menzis gestelde toedracht van het ongeval en betwist dat de eigen energie van [X] de oorzaak is geweest van het ongeval. Daarbij wijst [gedaagde] erop dat niemand het ongeval heeft zien gebeuren, zodat niet op basis van objectieve gegevens met een redelijke mate van zekerheid worden vastgesteld dat het ongeval heeft plaatsgevonden op de wijze zoals door Menzis is gesteld. In de visie van [gedaagde] is het evident dat een oorzaak die in de invloedssfeer van [betrokkene] lag minstens zo aannemelijk is als een oorzaak die gevonden moet worden in de eigen energie van het paard. Menzis is er volgens [gedaagde] dan ook niet in geslaagd om te bewijzen dat de (letsel)schade is ontstaan door de eigen energie van [X] , terwijl op haar wel de bewijslast rust.
De bewijslastverdeling en de bewijswaardering
5.5.
De stelplicht en – bij voldoende betwisting – de bewijslast dat de (letsel)schade is veroorzaakt door een dier rust volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv (en HR 23 februari 19901) op de benadeelde. [gedaagde] heeft de toedracht van het ongeval betwist, zodat de bewijslast hiervan op [betrokkene] en haar verzekeraar Menzis ligt.
De aansprakelijkheid voor dieren
5.6.
De rechtbank stelt voorop dat zowel de grondslag als de begrenzing van de risicoaansprakelijkheid van artikel 6:179 BW ligt in het gevaar dat schuilt in de eigen energie van het dier en het onberekenbare element dat in die energie ligt opgesloten. Uit deze grondslag volgt dat artikel 6:179 BW toepassing mist zolang het dier optreedt overeenkomstig wat de begeleider (of de berijder) van hem verlangt. In zijn arrest van 23 februari 1990 overwoog de Hoge Raad in dit verband:
“Dit brengt mee dat voor toepassing van het artikel nodig is dat de schade veroorzaakt is door een eigen gedraging van het dier, waarbij het dier dus niet ‘als instrument handelt van de persoon, die hem berijdt of leidt’ (Toelichting-Meijers op art. 6030208 NBW). Zolang het dier optreedt overeenkomstig hetgeen de begeleider van hem verlangt, mist art. 1404 toepassing.”
In zijn conclusie voor dit arrest wijst AG Asser, in overeenstemming met de op dat moment heersende lijn in de literatuur over de risicoaansprakelijkheid voor dieren, erop dat een dier ook als het wordt bereden of geleid gedrag kan vertonen waarop degene die hem berijdt of leidt geen invloed heeft. Ook zo’n geval, waarin deze persoon het dier niet meer geheel in zijn macht heeft, valt onder de risicoaansprakelijkheid voor dieren.
5.7.
Hieruit volgt, dat het enkele feit dat een dier op het moment dat de schade werd veroorzaakt onder toezicht of bewaring stond, niet betekent dat daarom geen sprake kan zijn van onberekenbaar gedrag van het dier, waardoor artikel 6:179 BW niet van toepassing zou zijn. Ook een paard dat wordt bereden kan plots een onverwachte manoeuvre maken waardoor schade ontstaat, waarvoor de bezitter van het paard aansprakelijk kan zijn. Dergelijk onberekenbaar gedrag van dieren rechtvaardigt juist de risicoaansprakelijkheid van artikel 6:179 BW. Het is de vraag waar de grens ligt tussen onberekenbaar gedrag en fungeren als instrument. Zolang het dier doet wat de berijder of begeleider van hem verlangt mist artikel 6:179 BW toepassing. Storend gedrag van het dier dat niet direct is ingegeven door een mens valt echter wel binnen het bereik van artikel 6:179 BW.
5.8.
In dit geval staat vast dat [betrokkene] bij een ongeval waarbij geen getuigen aanwezig waren, van het paard is gevallen en dat de afdruk van een hoef in haar cap stond en dat zij ondanks het dragen van de cap schedelhersenletsel heeft opgelopen. Partijen twisten over de oorzaak van de val. Menzis stelt dat [X] waarschijnlijk is geschrokken - mogelijk van sneeuw dat van het dak van de rijhal is gegleden - en een onverwachte beweging heeft gemaakt. Daardoor is [betrokkene] over de hals en het hoofd van het paard gegooid en is zij gevallen, waarbij zij tijdens haar val het hoofdstel moet hebben vastgehouden, zodat dit bij de val van het hoofd van het paard is getrokken. Vervolgens heeft zij een trap van het paard tegen het hoofd heeft gekregen. Dit betekent volgens Menzis dat het ongeval is ontstaan door de eigen energie van [X] .
5.9.
Volgens Achmea is echter evident dat een oorzaak die in de invloedssfeer van [betrokkene] lag minstens zo aannemelijk is als een oorzaak die gevonden moet worden in de eigen energie van het paard. Het valt niet uit te sluiten dat het hoofdstel van het paard is afgeschoven doordat [betrokkene] uit balans is geraakt, doordat zij onwel is geworden of doordat het paard heeft opgetreden overeenkomstig wat [betrokkene] van haar heeft verlangd en er dus een (foutieve) instructie is gegeven, aldus Achmea.
5.10.
De rechtbank volgt Achmea niet in deze redenering. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat er geen getuigen van het ongeval zijn geweest en dat [betrokkene] zich niets kan herinneren, zodat er nooit met 100% zekerheid kan worden vastgesteld wat er is gebeurd. Desondanks heeft Menzis namens [betrokkene] voldoende (feitelijke) omstandigheden gesteld die in lijn liggen met de door haar gestelde toedracht, om op basis van die objectieve gegevens met een redelijke mate van zekerheid te kunnen vaststellen dat het ongeval heeft plaatsgevonden op de wijze zoals door Menzis is gesteld. De door Achmea namens [gedaagde] daartegen aangedragen argumenten, acht de rechtbank minder voor de hand liggen en soms ver gezocht. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat Menzis de door haar gestelde toedracht naar vermogen en voldoende heeft onderbouwd en is de betwisting daarvan door [gedaagde] te mager om te oordelen dat Menzis niet aan haar stelplicht en bewijslast heeft voldaan. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat [gedaagde] als toenmalig bezitter van het paard [X] op grond van artikel 6:179 BW aansprakelijk is voor de (letsel)schade die [betrokkene] heeft opgelopen als gevolg van het ongeval op 18 januari 2017, nu ervan moet worden uitgegaan dat de schade is veroorzaakt door de eigen energie van het paard. De rechtbank zal hieronder uiteenzetten hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
De toedracht
5.11.
Op basis van een door mr. [B] uitgevoerd toedrachtsonderzoek, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een (brief)rapport van 23 juli 2021, komt Menzis tot de conclusie dat [betrokkene] voorover van het paard moet zijn gevallen, daarbij de teugels moet hebben vastgehouden waardoor zij het hoofdstel van het hoofd van het paard heeft getrokken. Op de vraag of een hoofdstel af kan schuiven als de ruiter uit balans raakt door een of meer onverwachte bewegingen van het paard, zoals een sprong omhoog en/of opzij, bokken. onverwacht versnellen of stoppen, antwoord mr. [B] , die is gespecialiseerd in het hippisch recht, juridisch adviseur is van de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (KNHS) en onderdeel uitmaakt van het kernteam van Eigenaar Zoekt Ruiter, voor zover hier van belang:
‘1.
Een hoofdstel valt bij een correcte optoming niet van het hoofd van een paard bij onverwachte bewegingen. Dat zou immers gevaarlijk zijn. Hoofdstellen zijn daarop afgestemd. Het type hoofdstel is wel relevant. In dit geval is een normaal rijhoofdstel gebruikt. Dat valt niet af bij onverwachte bewegingen.
2.
Een hoofdstel kan wel afvallen als een ruiter/amazone voorover (dus over de hals) van het paard valt en de teugels vasthoudt. In feite trekt de ruiter/amazone dan het hoofdstel van het hoofd. Dat verklaart dat in dit geval [betrokkene] bij de val van [X] de teugels heeft vastgehouden. Dit hangt niet samen met een foutieve instructie. Het kan wel samenhangen met verzet (het welbewust niet opvolgen van aanwijzingen van de ruiter/amazone) of met een schrikreactie. In beide gevallen komt dat voort uit de eigen energie van het paard.
3.
De beschadiging aan de cap heb ik geïnspecteerd. ( ... ) Uit de voorhanden zijn aanwijzingen kan ik niet afleiden of dit is veroorzaakt door een slaande beweging van [X] of door de vluchtbeweging van het paard.
4.
( ... ) De val is volgens mijn inschatting ofwel veroorzaakt door een schrikreactie ofwel door verzet tegen aanwijzingen. De schrikreactie ligt het meest voor de hand, omdat daarvoor afschuivend sneeuw als mogelijke verklaring ligt. Verzet ligt minder voor de hand, omdat [betrokkene] een ervaren amazone was die op wedstrijden tot M2-niveau heeft gereden en [X] - volgens [gedaagde] - een braaf paard was, dat zich goed liet trainen en ook getalenteerd bleek. ( ... )
Een schrikreactie komt evident voor uit de eigen energie van een paard. Dat geldt overigens ook voor verzet.
5.
De letselschade bij [betrokkene] is veroorzaakt door een hoefaanraking. Dat komt voort uit de eigen energie van het paard. Als er sprake zou zijn van een foutieve instructie (ik heb daarvoor geen enkele aanwijzing evenmin als voor een andere oorzaak) dan doet dat niet af aan de eigen energie ( ... )
6.
[betrokkene] is een ervaren amazone. Zij reed [X] al enige tijd onder het zadel en kende [X] dus goed. [betrokkene] heeft [X] voor zij de merrie ging berijden los beweging gegeven. Dat maakt dat de stalmoed (frissigheid) er af was. Waar sprake was van een braaf paard, heeft mevrouw [betrokkene] een val niet hoeven verwachten. Een schrikreactie van een paard is overigens meestal onverwacht. Verzet hoeft dat niet te zijn. Daarop kan een ruiter/amazone zich ook voorbereiden of rekening mee houden. Daarbij spelen ervaringen uit eerdere trainingen een rol. Waar [X] als een braaf paard wordt gekwalificeerd lijkt dat niet aan de orde.
7.
Een paard zal vermijden om mensen omver te lopen. In een vluchtreactie kan een paard een slaande beweging maken en daarbij iemand raken. Dat komt dan voort uit de eigen energie van het paard.
( ... )’
5.12.
Een onverwachte beweging van [X] als gevolg van schrik die heeft geleid tot de val voorover van [betrokkene] van het paard, is volgens [D] en [E] , het meest voor de hand liggende scenario van het ongeval. Beiden hebben 45 jaar ervaring als instructeur/ruiter respectievelijk ruiter en zijn door Menzis vanwege hun paardenkennis benaderd.
5.13.
In de conclusie van antwoord (CvA) stelt Achmea:
‘Daarnaast zeggen de verklaringen en het briefrapport enkel iets over de manier waarop [betrokkene] mogelijk van het paard is gevallen, doch niets over de oorzaak van de val. Bij gebrek aan kennis en wetenschap dient Achmea ook dit te betwisten. Niet valt in te zien waarom een val van een paard, waarbij [betrokkene] zoals Menzis stelt over het hoofd van het paard is gevallen, niet het gevolg kan zijn geweest van een berijdersfout dan wel het onwel worden van de amazone. Aan het losraken van het hoofdstel dan wel de vermeende voorwaartse val van de ruiter kan geen conclusie worden verbonden ter zake de oorzaak van de val. Achmea legt een e-mail over d.d. 17 september 2018 van haar schaderegelaar die dit bevestigt als productie 1. Het is aldus niet komen vast te staan dat [betrokkene] van het paard is gevallen door de eigen energie van het paard’.
5.14.
Indien en voor zover Achmea hiermee betwist dat [betrokkene] voorover van het paard is gevallen, acht de rechtbank die betwisting onvoldoende in het licht van de door Menzis in het geding gebrachte verklaringen van mr. [B] , [D] en [E] . De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [betrokkene] voorover van het paard is gevallen en tijdens haar val het hoofdstel van het hoofd van het paard heeft getrokken.
5.15.
De rechtbank volgt Achmea niet in haar stelling dat daaraan geen conclusies kunnen worden verbonden ter zake de oorzaak van de val. De door Achmea genoemde alternatieve scenario’s, te weten het onwel worden van de ruiter of het maken van een berijdersfout door de ruiter, zijn door [gedaagde] niet onderbouwd en vinden naar het oordeel van de rechtbank ook geen steun in de (feitelijke) omstandigheden zoals die uit het dossier blijken.
5.16.
Zo bevat het dossier geen medische informatie die erop duidt dat [betrokkene] onwel is geworden. Bovendien ligt het voor de hand dat als zij onwel zou zijn geworden, zij zijwaarts van het paard was gegleden, waarbij het onwaarschijnlijk is dat het hoofdstel door de val van het hoofd van het paard zou zijn getrokken. Een berijdersfout zou volgens Achmea het gevolg kunnen zijn van het niveauverschil tussen ruiter en paard. [betrokkene] reed zelf op M2-niveau. Het paard [X] had slechts een B-niveau. Mogelijk was wat [betrokkene] van het paard verlangde te hoog gegrepen voor dit paard en was er sprake van onvoldoende (aan)sturing waardoor het paard de instructie niet op de beoogde wijze heeft opgevolgd, stelt Achmea. In het geval het paard - dat een lager niveau had dan haar berijdster - onvoldoende sturing heeft gekregen en vervolgens tot stilstand is gekomen, dan is dat volgens Achmea niet te beschouwen als een onberekenbaar gevolg van de eigen energie, maar als een te verwachten gedraging, veroorzaakt door de berijdster. Ter zitting heeft de advocaat van [gedaagde] toegelicht dat haar is uitgelegd dat [betrokkene] het paard de instructie zou kunnen hebben gegeven om ‘lang aan de teugels lopen’, een oefening waarbij het paard zo laag mogelijk met de neus over de grond moet lopen. Dit is een dressuuroefening die wordt uitgevoerd in het kader van training voor dressuurwedstrijden. Doordat het paard het hoofd tijdens de oefening laag moeten houden, kan de ruiter voorover van het paard vallen en het hoofdstel in haar val meenemen. Nu door Menzis onbetwist is gesteld dat [betrokkene] het paard niet voor wedstrijden trainde, maar enkel rondjes met het paard reed om het in conditie te houden, onderschrijft de rechtbank de stelling van Menzis dat het niet voor de hand ligt dat [betrokkene] het paard heeft geïnstrueerd om deze dressuuroefening uit te voeren. Desgevraagd is ter zitting van de zijde van Menzis bevestigd dat [betrokkene] in de maanden voorafgaand aan het ongeval enkel rondjes met het paard heeft gereden. Ter zitting is ook aan de orde geweest dat de rijhal waarin het ongeval heeft plaatsgevonden leeg was, zodat de val niet het gevolg kan zijn geweest van een weigering van het paard om op instructie van [betrokkene] over een hindernis te springen. De rechtbank is op grond van het voorgaande dan ook van oordeel dat de door Achmea geschetste alternatieve ongevalsscenario’s te weinig realiteitsgehalte hebben om een reële betwisting te vormen van de door Menzis gestelde waarschijnlijke toedracht, die steun vindt in de (feitelijke) omstandigheden en door paardenkenners afgelegde verklaringen.
5.17.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het ongeval niet het gevolg is geweest van een berijdersfout van [betrokkene] door onvoldoende (aan)sturing, maar van een schrikreactie van het paard. De rechtbank passeert daarmee het standpunt van Achmea die stelt dat het niet aannemelijk is dat [X] , dat als een rustig paard te boek stond, ergens van is geschrokken. Volgens Achmea had [betrokkene] [X] al laten uitrazen voordat zij ging rijden en was [X] haar stalmoed en energie al kwijt, zodat het niet voor de hand ligt dat het paard capriolen heeft uitgehaald die de val van [betrokkene] door de eigen energie van het paard hebben veroorzaakt. Als [X] daadwerkelijk ergens van geschrokken is, was zij na het ongeval niet rustig in de rijhal aangetroffen en had zij zich niet makkelijk laten pakken, zo stelt Achmea. Naar het oordeel van de rechtbank valt echter niet in te zien waarom een rustig paard dat al de gelegenheid heeft gehad om overtollige energie kwijt te raken niet ergens van kan schrikken en een onverwachte beweging maken waardoor haar berijder wordt afgeworpen. Een schrikreactie is een korte reactie, die wegebt nadat de schrikveroorzakende factor is verdwenen. In de omstandigheid dat [X] na het ongeval rustig in de verder lege rijhal werd aangetroffen ziet de rechtbank dan ook geen onderbouwing van de stelling van Achmea dat er van een schrikreactie geen sprake kan zijn geweest. Niet alleen Menzis en de door haar benaderde paardenkenners, maar ook [gedaagde] zelf vermoedt dat [X] ergens van is geschrokken en dat dit uiteindelijk de oorzaak is geweest van de val. Hij spreekt dat vermoeden uit als hij tijdens het gesprek met de schaderegelaar van Achmea op 20 augustus 2018 vertelt wat er op de dag van het ongeval is gebeurd. Niet is gebleken dat [gedaagde] slechts het standpunt van Menzis herhaalt en dat dit niet zijn eigen visie op het incident is, zoals Achmea stelt. Dat een schrikreactie van het paard de aanleiding is geweest van het ongeval, ligt naar het oordeel van de rechtbank ook meer voor de hand, omdat [betrokkene] een ervaren ruiter was. Als een onverwachte beweging van het paard het gevolg zou zijn geweest van het geven van een (te hoog gegrepen) instructie van [betrokkene] , had [betrokkene] als ervaren ruiter wellicht verzet van het paard kunnen voorzien en kunnen anticiperen op een onverwachte beweging. Een schrikreactie komt per definitie onverwacht, waardoor anticiperen niet mogelijk is en zelfs een val van een ervaren ruiter eerder kan worden verwacht.
5.18.
Tussen partijen is een uitvoerige discussie ontstaan over de vraag of van het dak van de rijhal schuivende sneeuw tot de schrikreactie van het paard kan hebben geleid. De rechtbank onderschrijft het (uiteindelijk) door Menzis ingenomen standpunt dat de oorzaak van de schrikreactie niet relevant is. De rechtbank zal dan ook niet ingaan op de stellingen van partijen over de afgeschoven sneeuw.
5.19.
Nu ervan uit moet worden gegaan dat de val is veroorzaakt door een schrikreactie van het paard, is daarmee naar het oordeel van de rechtbank tevens komen vast te staan dat de val is veroorzaakt door de eigen energie van het paard. Als deze zaak wordt gelegd langs de in het arrest 23 februari 1990 door de Hoge Raad bepaalde norm, moet immers worden geconcludeerd dat niet kan worden gezegd dat het paard als instrument van [betrokkene] heeft gehandeld omdat het heeft gedaan wat zij van haar verlangde. Omdat is komen vast te staan dat de val en de trap van het paard en de als gevolg daarvan door [betrokkene] geleden schade is veroorzaakt door het onberekenbare gedrag en de eigen energie van het paard, is [gedaagde] als de toenmalig bezitter van het paard in beginsel op de voet van artikel 6:179 BW aansprakelijk voor deze schade.
Eigen schuld
5.20.
De vraag is vervolgens of de schadevergoedingsplicht van [gedaagde] op de voet van art. 6:101 BW vervalt of moet worden verminderd, zoals Achmea stelt en Menzis namens [betrokkene] betwist. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.21.
Vertrekpunt voor de beoordeling van de eigen schuld van [betrokkene] ontleent de rechtbank aan het arrest van de Hoge Raad van 25 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7010.
‘3.4
Indien degene die een paard van een ander berijdt, schade lijdt ten gevolge van onberekenbaar gedrag van het paard ( ... ), is het enkele feit dat de benadeelde het paard uit vrije wil berijdt en met toestemming van de eigenaar, dus krachtens overeenkomst met deze, niet voldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat uit art. ( ... ) 6:179 BW voortvloeiende aansprakelijkheid van de eigenaar van het paard geheel vervalt. Of en zo ja in hoeverre om die reden sprake is van een omstandigheid die in de risicosfeer van de berijder ligt en daarom aan hem moet worden toegerekend, hangt af van de inhoud van de overeenkomst en de overige omstandigheden van het geval.( ... )’
5.22.
Achmea stelt dat [betrokkene] op eigen initiatief en onder eigen verantwoordelijkheid reeds jaren de paarden van [gedaagde] traint. Menzis betwist dit, omdat dit naar het zeggen niet uit de stukken is gebleken. In het door de schaderegelaar van Achmea opgestelde verslag van de bespreking van het ongeval die op 1 augustus 2018 bij [betrokkene] thuis heeft plaatsgevonden, is echter opgenomen: ‘Benadeelde is lid van [naam rijvereniging] in [plaats] en heeft in het verleden deelgenomen aan groepslessen dressuur en springen, veelal 1 x per week. Ze rijdt altijd paarden van onze verzekerde; van zadelmak maken en aanrijden tot de klasse L, waarna de paarden vaak weer verkocht worden. Sinds enkele maanden voor het ongeval reed benadeelde op het paard [X] waar normaliter een meisje op rijdt die geopereerd moest worden. Onze verzekerde vroeg benadeelde om dat paard tijdelijk in conditie te houden; geen wedstrijden, gewoon door er thuis (bij onze verzekerde) op te rijden. Benadeelde is een ervaren ruiter die goed kan rijden en niet bang is voor een paard’. Omdat bij het gesprek naast de schaderegelaar enkel [betrokkene] , haar echtgenoot en haar belangenbehartiger aanwezig waren, gaat de rechtbank ervan uit dat het citaat een weergave betreft van wat [betrokkene] aan de schaderegelaar heeft verteld. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van deze informatie en passeert de betwisting van Menzis.
5.23.
Aan de hand van het onder 5.21 aangehaalde arrest is het volgende van belang.
Door Menzis is niet betwist dat, zoals Achmea stelt, paardrijden in het algemeen gevaarlijk is, omdat zich het gevaar dat in de eigen energie van het dier schuilt kan manifesteren. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [betrokkene] zich dan ook van dat gevaar bewust moet zijn geweest en dat gevaar, dat zich heeft verwezenlijkt, welbewust heeft aanvaard.
5.24.
Dit enkele feit is echter niet voldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat aansprakelijkheid van [gedaagde] , al dan niet na toepassing van de billijkheidscorrectie als bedoeld in de laatste zin van artikel 6:101 lid 1 BW, geheel vervalt. Of, en zo ja in hoeverre, het vallen van een paard en het daarbij door een hoef van het paard tegen het hoofd geraakt worden als gevolg van een door een schrikreactie opgeroepen onverwachte beweging van het paard een omstandigheid is die in de risicosfeer van [betrokkene] ligt en daarom aan haar moet worden toegerekend en vervolgens of en zo ja in hoeverre billijkheid een andere verdeling van de aansprakelijkheid eist dan de verdeling op basis van causaliteit, hangt af van de inhoud van de overeenkomst tussen [gedaagde] en [betrokkene] en de overige omstandigheden van het geval. Een andere opvatting is niet te verenigen met de strekking van art. 6:179 BW (en 181 BW), die juist is dat het risico van, kort gezegd, het onberekenbare gedrag van een dier in beginsel voor rekening komt van de bezitter/bedrijfsmatig gebruiker van dat dier.
5.25.
Volgens Achmea heeft [betrokkene] met het gaan rijden op [X] het risico genomen dat er schade zou ontstaan vanwege het onberekenbare karakter van het dier. Juist door de ervaring van [betrokkene] kan volgens Achmea niet worden gezegd dat zij niet op de hoogte was van de risico’s die verbonden zijn aan paardrijden. Gelet op deze aan [betrokkene] toe te rekenen omstandigheden heeft zij door het berijden van het paard [X] volgens Achmea voor 80% tot de schade bijgedragen.
5.26.
Menzis stelt dat Achmea niet heeft aangetoond dat [betrokkene] eigen schuld aan het ongeval heeft. Niet is gebleken dat [betrokkene] een verwijt kan worden gemaakt en Menzis betwist uitdrukkelijk dat sprake is van eigen schuld. De enkele omstandigheid dat een ruiter bekend is met het gedrag van paarden, betekent volgens Menzis niet dat dan sprake is van eigen schuld.
5.27.
Naar het oordeel van de rechtbank is door aanbod en aanvaarding tussen [gedaagde] en [betrokkene] een (mondelinge) overeenkomst ontstaan op grond waarvan [betrokkene] paarden van [gedaagde] reed: van het zadelmak maken tot het aanrijden tot de klasse L. Daarna werden de paarden vaak weer verkocht. [X] was een paard van [gedaagde] en [betrokkene] heeft tegenover de schaderegelaar van Achmea verklaard dat [gedaagde] haar had gevraagd om het paard in conditie te houden door erop te rijden, in afwachting van het herstel van de gebruikelijke ruiter. Naar het oordeel van de rechtbank valt ook het uitvoering geven aan dit verzoek onder de overeenkomst.
5.28.
In dit geval moet ervan worden uitgegaan dat [gedaagde] noch [betrokkene] enige onzorgvuldigheid te verwijten valt. Uit de aard en strekking van de overeenkomst tussen partijen vloeit voort dat het onberekenbare gedrag van het paard, in het kader van deze overeenkomst niet onverwacht is. Als zeer ervaren rijdster weet [betrokkene] dat een paard onverwachte bewegingen kan maken. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat voor wat de causale verdeling betreft in principe zowel [betrokkene] als [gedaagde] 50% van de schade dient te dragen.
5.29.
Voor de vervolgens aan de orde komende vraag of de billijkheid een andere verdeling van de vergoedingsplicht eist dan - gelet op de causaliteit - naar evenredigheid, is hier verder van belang dat enerzijds gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] een fout heeft gemaakt, maar dat anderzijds is gebleken dat [gedaagde] wel profiteert van de door [betrokkene] verrichte werkzaamheden. Niet in geschil is immers dat, nadat [betrokkene] de paarden zadelmak heeft gemaakt en tot een bepaald niveau heeft getraind, ze meestal worden verkocht. De rechtbank acht daarbij aannemelijk dat [gedaagde] de paarden door het niveau waarop ze door [betrokkene] zijn gebracht, tegen een hogere prijs kan verkopen. [betrokkene] heeft geen vergoeding ontvangen en heeft [X] op verzoek van [gedaagde] getraind. [X] werd eerst door een ander bereden, maar die persoon was uitgevallen. Niet gebleken is dat [betrokkene] daarbij onzorgvuldig of onvoorzichtig te werk is gegaan. Achmea stelt weliswaar dat [betrokkene] een ervaren ruiter was, dat zij [X] - een rustig paard - ten tijde van het ongeval al enkele weken had bereden zodat zij wist hoe het paard in elkaar zat, en dat om die reden van haar verwacht had mogen worden dat ze op het gedrag van [X] had geanticipeerd, maar de rechtbank onderschrijft deze visie van Achmea niet en verwijst in dat kader naar wat zij aan het eind van rechtsoverweging 5.17 heeft overwogen. Menzis heeft onweersproken en onder verwijzing naar de in het dossier aanwezige medische informatie gesteld dat [betrokkene] ernstig letsel heeft opgelopen, waardoor zij niet meer het leven kan leiden dat zij voor het ongeval had, omdat zij nog steeds cognitieve- en spraakproblemen heeft, moeite heeft met het verwerken van prikkels en snel vermoeid is.
Alles afwegende komt de rechtbank in redelijkheid uit op een verdeling van de schade, zoals ook door Menzis redelijk is geacht, van 75% aan de zijde van [gedaagde] en 25% aan de zijde van Menzis.
5.30.
De omstandigheid dat zowel [gedaagde] als [betrokkene] tegen deze schade zijn verzekerd, brengt daarin geen verandering. Artikel 7:962 lid 1 BW bepaalt dat vorderingen tot vergoeding van schade van de verzekerde overgaan op de verzekeraar voor zover deze laatste die schade vergoedt. Uitgangspunt moet dan zijn dat de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 lid 1 BW doorwerkt in de(regres)verhouding tussen verzekeraars op gelijke wijze als deze zou gelden in de verhoudingen tussen de verzekerden (vgl. HR 5 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2517, NJ 1998/400. Dat geldt ook als de billijkheidcorrectie verband houdt met subjectieve omstandigheden aan de zijde van de verzekerde.
5.31.
Nu tegen de gevorderde veroordeling wettelijke rente geen verweer is gevoerd, zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van 75% van de schade die Menzis als gevolg van het ongeval heeft geleden en nog zal leiden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de verschillende schadecomponenten opeisbaar zijn tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de wettelijke rente niet eerder voor toewijzing in aanmerking komt dan vanaf 18 januari 2017, het moment dat Menzis is gesubrogeerd in de rechten van [betrokkene] .
1Hoge Raad, 23‑02‑1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1041(Zengerle/Blezer)