Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 191224 manegehouder is bedrijfsmatig gebruiker paard; ervaren ruiter heeft 70% ES aan ongeval; nadere info nodig voor beoordeling bill. corr.

RBROT 191224 manegehouder is bedrijfsmatig gebruiker paard; ervaren ruiter heeft 70% ES aan ongeval; nadere info nodig voor beoordeling bill. corr.
- medisch dossier vanaf 5 jaar voor ongeval nodig voor bepalen gezondheidsklachten en beperkingen

3De feiten

3.1.

[gedaagde] drijft een manege (als eenmanszaak) waarin hij en instructeurs die voor hem werken paardrijlessen/-trainingen geven.

3.2.

[eiseres] is in 2014 (weer) gaan paardrijden bij de manege van [gedaagde] . Zij hoefde niet voor de paardrijlessen/-trainingen in de manege te betalen.

3.3.

[eiseres] was in 2017 een ervaren ruiter.

3.4.

Op 12 juni 2017 nam [eiseres] deel aan een groepsles/training in de manege onder leiding van instructeur [naam 1] . Toen [eiseres] tijdens deze les/training haar paard aanzette tot draf raakte het paard overstuur. Daardoor viel [eiseres] van het paard (verder: het ongeval) en liep zij een hersenkneuzing op.

3.5.

Het paard waarop [eiseres] op 12 juni 2017 reed was niet het paard waarop zij voorafgaand aan de les/training was ingedeeld. Het was een nieuw paard dat die middag bij de manege was gearriveerd (verder: het bewuste paard).

3.6.

Het bewuste paard was geen eigendom van [gedaagde] , maar was door de eigenaar (een handelaar) aan hem ter beschikking gesteld om te bekijken of het geschikt was voor de manege.

3.7.

[gedaagde] was vanwege een korte vakantie op 12 juni 2017 niet in de manege.

3.8.

[gedaagde] beschikt over een aansprakelijkheidsverzekering, maar hij heeft geen aansprakelijkheidsverzekering die dekking biedt voor schade aan derden veroorzaakt door het bewuste paard.

3.9.

Op 9 februari 2021 zond de belangenbehartiger van [eiseres] een brief aan [gedaagde] waarin [eiseres] hem aansprakelijk stelde voor de gevolgen van het ongeval.

3.10.

Op verzoek van [eiseres] heeft de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor gelast en op 29 juni 2023 [eiseres] , haar dochter [naam 2] (verder: [naam 2] ), [naam 3] en [naam 1] als getuigen gehoord. Ook heeft de rechtbank op 17 oktober 2023 [naam 5] als getuige gehoord. Van deze getuigenverhoren zijn processen-verbaal opgemaakt.

3.11.

In die processen-verbaal staan de volgende getuigenverklaringen:

- verklaring van [eiseres] , voor zover hier van belang:

“[…] Op de vragen van mr. Desloover verklaar ik als volgt:

[…] Normaal gesproken kom je daar aan op de manege en dan krijg je te horen op welk paard je les krijgt. Normaliter rijd ik op het paard [naam paard 1] . […] [naam paard 2] , is het paard waarmee ik carouselwedstrijden doe. […] Ik ben naar de stallen gegaan, en daar […] trof ik [naam 3] . Toen viel mij op dat er een nieuw paard in de stal stond. Ik raakte met [naam 3] aan de praat over dat paard. Zij vertelde mij dat de volgende les dat nieuwe paard was ingedeeld voor [naam 4] , een meisje van een jaar of dertien. Wij bespraken of het niet handiger zou zijn dat ik dat paard zou inrijden voor de les van [naam 4] . In samenspraak met [naam 3] besloten wij dat ik op dat nieuwe paard zou gaan lessen. Ik heb met [naam 3] een passend zadel uitgezocht […]. Ik heb het nieuwe paard opgezadeld en klaargemaakt voor de les. Ik heb het aan de hand de ba[n]k ingevoerd. Ik heb het paard aan de hand langs de andere paarden geleid, dat ging goed. Ik heb het paard bestegen en ben te paard langs de andere paarden gereden, en ook dat ging goed. Op enig moment tijdens de les moesten wij van hand veranderen. We gingen in draf. Wat er daarna gebeurde kan ik niet meer goed navertellen […] Ik ben afgeworpen en weet vanaf dat moment niks meer. […]

[naam 1] was de instructeur tijdens die les. Tijdens de les vroeg [naam 1] mij waarom ik niet op [naam paard 1] reed. Toen ik vertelde dat ik in samenspraak met [naam 3] voor het nieuwe paard had gekozen, vond hij dit goed. […] Mijn dochter spoorde mij aan om toch op [naam paard 1] te rijden. […] Toen ter sprake kwam dat ik op het nieuwe paard zou rijden gaf zij aan dat ze het geen goed idee vond, ze had er geen goed gevoel over. […]

[…] Zelf heb ik al jaren les en ik heb ook wedstrijden gereden. Daardoor wist ik dat ik beter reed dan [naam 4] , waardoor het verstandiger was om mij het nieuwe paard te laten rijden. De reden waarom ik zelf had aangegeven om het nieuwe paard in te rijden is echt puur de ervaring. […]

Alleen [naam 3] , [naam 1] of [gedaagde] mogen beslissen wie op welk paard rijdt. [gedaagde] was op dat moment niet op de manege. […]

Op de vragen van mr. Claase verklaar ik als volgt:

[…] U vraagt mij of ik al eerder op een nieuw paard heb gereden. Ja, ik reed op [naam paard 1] toen het ook net was aangekomen op de manege. U vraagt mij hoe lang het paard [naam paard 1] op de manege stond voordat ik er voor het eerst les op had. Dat is vrij kort, ik kan mij niet herinneren of dit weken, dagen of maanden waren. U vraagt mij of het nieuwe paard die dag zelf op de manege aangekomen was. Dat kan ik mij niet goed herinneren, maar ik dacht dat [naam 3] dat zei. U vraagt mij of het gebruikelijk is dat een nieuw paard meteen wordt ingezet voor een groepsles. Bij [naam manege] werd dat wel gedaan. [gedaagde] had vertrouwen in de handelaar die het paard had geleverd. Dat is tenminste wat ik aanneem. U vraagt mij of het mijn aanname was dat dit paard van die handelaar kwam. Dat is zo. U vraagt mij te vertellen over het inrijden van nieuwe paarden. Het is gebruikelijk om het paard te laten wennen aan de andere paarden. Dat doe je door rustig met je paard naar de bak te lopen en langs de andere paarden te lopen. Vervolgens bestijg je het paard heel rustig en ook dan laat je het langs de andere paarden lopen. Het is belangrijk om tussendoor steeds te peilen hoe het paard dan reageert. Alles gaat stapsgewijs en rustig. U vraagt mij of een paard moet wennen aan een nieuwe ruiter. Je moet als nieuwe ruiter wel het gevoel hebben wat je met het paard kan doen. Ik had die dag geen sporen en geen zweep. Dat moetje nooit meenemen met een nieuw paard, want je weet niet hoe het reageert. U vraagt mij of ik weet hoe oud het paard was. Dat weet ik niet. Mij is ook niet bekend wanneer voor het laatst op het paard gereden was. […] U vraagt mij of ik moest betalen voor de paardrijlessen. Ik hoefde zelf niet te betalen, maar wel voor mijn dochter. U vraagt mij welke aanwijzing ik het paard gaf vlak voor het ongeval. Toen we van hand gingen veranderen moest het paard in draf. Het is gebruikelijk dat het eerste paard dat voorop rijdt in draf gaat en dan volgt de rest meestal vanzelf. Ik heb mijn benen lichtelijk aangedrukt, en toen is het nieuwe [is] paard in draf gegaan. Vanaf dat moment kan ik me niets meer herinneren. Er is verschil tussen aansporen en aandrukken. Bij aansporen haal je je benen van de flanken af en geef je een tik met je voeten. Bij aandrukken geef je alleen druk van je benen. […] U vraagt mij of een paard explosiever kan zijn wanneer het lang niet is bereden. Dat is alleen zo wanneer het paard nog niet is ingereden. Ik bedoel daarmee dat het niet zadelmak is. Ik kreeg geen signalen van dit paard dat het lang niet bereden was. […]”

- verklaring van [naam 2] , voor zover hier van belang:

“[…] Op de vragen van mr. Desloover verklaar ik als volgt:

[…] Ik was bij het voorval, ik reed zelf ook in die paardrijles bij [naam manege] . Op een gegeven moment mochten wij de bak in. Mijn moeder kwam als laatste binnen, omdat zij op een nieuw paard reed. Dat weet ik omdat het paard diezelfde dag was binnengekomen. Dat is op de manege besproken. Dat ging algemeen rond. […] Uiteindelijk mocht het paard ook meteen de les in. […] U vraagt mij of ik voor de les al wist dat mijn moeder op het nieuwe paard zou rijden. Dat was zo. Mijn moeder werd door [naam 3] ingedeeld op het nieuwe paard. […] Ik heb aangegeven dat mijn moeder het beter niet kon doen. Hier heb ik ook met mijn moeder discussie over gehad in de kantine van de manege. […] Ze gaf aan dat het wel goed zou komen omdat ze al sinds kleins af aan paardrijdt. Zij is een ervaren ruiter. […] Ik wist dat mijn moeder eerst op een ander paard was ingedeeld omdat dat [dat] werd besproken door [naam 3] en mijn moeder. Ik was aanwezig bij dat gesprek. In dat gesprek werd aangegeven dat mijn moeder nu op het nieuwe paard zou rijden en dat zij, [naam 3] en mijn moeder, samen een zadel uit moesten zoeken. U vraagt mij of ik mij kan herinneren wat [naam 3] zei over de keuze van het nieuwe paard. Zij gaf aan dat mijn moeder op het nieuwe paard mocht rijden omdat ze ervaren was. […] De instructeur van de les was [naam 1] . Naar ik weet was hij niet betrokken bij de keuze dat mijn moeder op het nieuwe paard zou rijden. Ik kan mij dat niet goed herinneren, ik was er niet bij. Toen mijn moeder de bak in kwam was er in ieder geval geen opmerking over het feit dat zij op een ander paard reed. Dat leek oké te zijn. […] U vraagt mij naar het verloop van de les toen mijn moeder de bak in kwam. Dat verliep eigenlijk heel soepel en rustig. Wij moesten mijn moeder ruimte geven. Zij had eerst een rondje gelopen in stap. […] Wat ik mij goed kan herinneren is dat mijn moeder op een gegeven moment het paard aanspoorde om te gaan draven. Dat ging rustig. Toen hoorde ik een knal aan de zijkant van de bak. Ik keek opzij en wat ik mij goed kan herinneren is dat het net een rodeo leek. Eerst was het bokken. Het paard stond daarna met twee benen recht omhoog. Mijn moeder heeft het heel lang volgehouden, totdat zij de teugels verloor. Toen klapte ze op de grond.

Op de vragen van mr. Claase verklaar ik als volgt:

[…] Ik weet dat ik voor mijn moeder reed, er zaten één of twee paarden tussen, daarna reed mijn moeder. […] Ik heb gezien dat mijn moeder het nieuwe paard rustig aanspoorde omdat ik naar haar keek. Ik vond het bijzonder en ook eng dat mijn moeder op een nieuw paard reed, dus ik keek naar haar. Zelf reed ik aan de korte kant, waardoor ik haar schuin aan de lange kant aan kon kijken. […]”

- verklaring van [naam 3] , voor zover hier van belang:

“[…] Op de vragen van mr. Desloover verklaar ik als volgt

U vraagt mij naar het voorval van 12 juni 2017. Ik weet dat ik klaar was met werken. Toen vroeg [eiseres] of zij op een ander paard mocht rijden. Ik heb aangegeven dat zij naar [naam 1] moest gaan om dat te vragen omdat ik daar niet over ging. Op dat moment was ik werkzaam bij [naam manege] , ik had nog niet de functie van manager. Ik gaf wel les. Ik was dus ook instructrice. […] U vraagt mij of [eiseres] op een vast paard reed. Ik weet dat zij twee vaste paarden had, zijnde [naam paard 2] en [naam paard 1] . […] U vraagt mij of ik voor de val van [eiseres] wist dat zij op een ander paard reed. Dat wist ik niet. Ik hoorde dat pas na het ongeval. Het was een nieuw paard dat in de middag van het ongeval bij de manege binnen was gekomen. Ik weet dat omdat ik daarbij was. U vraagt mij naar de werkwijze die wij hanteren wanneer een nieuw paard de manege binnenkomt. Doorgaans laten wij het paard wennen in de manege en gaat één van de medewerkers als eerste op een nieuw paard rijden. […]

U vraagt mij naar wie de indeling van de paarden bepaalt. Toentertijd weet ik dat niet meer. Ik was in ieder geval niet bij de indeling betrokken. Wel ging ik over de indeling van de lessen die ik zelf gaf. Dat ging niet om paarden, maar om ponny’s. Alleen wanneer ik inviel bij een paardrijles bepaalde ik soms de indeling van de paarden, maar dat was erg zeldzaam. […] U vraagt mij naar [naam 4] . Ik weet wie dat is, dat was destijds ook een ruiter bij ons op de manege. […] Ik weet niet of zij was ingedeeld om op het nieuwe paard te rijden. U vraagt mij of een paard rijklaar is wanneer het de manege nieuw binnenkomt. Daar moet een zadel en hoofdstel voor gezocht worden. […] bij het uitzoeken van het zadel en hoofdstel voor het paard waarmee het ongeval plaatsvond was ik niet betrokken, maar ik weet het niet meer zeker. Het zou kunnen dat ik iemand heb geïnstrueerd om een zadel en een hoofdstel uit te zoeken. Dat doen wij standaard. Als het paard een paar uur binnen is zoeken wij een zadel en hoofdstel uit. Dat betekent niet dat het paard dan al wordt bereden. Het was in ieder geval niet naar aanleiding van een mededeling dat [eiseres] op dat paard zou gaan rijden. […] U vraagt mij of het gebruikelijk is dat een cursist zelf een paard uitzoekt. Dat is niet zo, dat gaat altijd in overleg met de instructeur.

De rechter houdt mij voor dat [eiseres] en haar dochter [naam 2] deze ochtend hebben verklaard dat zij met mij over het nieuwe paard hebben gesproken, dat in samenspraak is besloten dat niet [naam 4] maar [eiseres] dat paard zou gaan berijden. Als ik dat hoor dan verklaar ik dat ik het niet zeker meer weet. Er is in de kantine gesproken over de vraag van [eiseres] dat zij graag op dat paard wilde rijden […] Zoals ik eerder verklaarde heb ik haar verwezen naar [naam 1] . […]”

- verklaring van [naam 1] , voor zover hier van belang:

“[…] Op de vragen van mr, Desloover verklaar ik als volgt

[…] Het was op een avond dat ik lesgaf. […] [eiseres] zou ook komen rijden in de laatste groep. [eiseres] gaf aan dat zij graag op het andere paard wilde rijden. Daar heb ik mijn mening over uitgesproken. Ik zei iets in de strekking van “dat dacht ik niet.” Dat zei ik omdat het paard diezelfde middag binnen was gekomen. Het is dan van belang om het paard eerst los te laten lopen, zodat het paard de mogelijke spanning die het heeft kwijt kan raken. Een paard kan namelijk alleen van de rit naar de manege al veel spanning hebben. […] Daarnaast laten we altijd eerst een jongvolwassene op een nieuw paard rijden. Dat zijn doorgaans werknemers en ervaren ruiters. Als het paard namelijk uit zijn dak gaat dan zijn volwassen personen niet flexibel genoeg om dat op te vangen. Daarom vond ik het geen goed idee dat [eiseres] op het paard zou rijden. U vraagt mij wanneer ik precies had vernomen dat [eiseres] op een ander paard wilde rijden. Wij geven altijd les in de bak. Tijdens het lesgeven […] sta ik in de hoek van de bak zodat ik overzicht kan houden. Halverwege de les heb ik doorgaans een stapmoment van vijf minuten. In die vijf minuten vroeg [eiseres] zelf aan mij of zij op dat paard mocht rijden. Zoals ik net al heb verklaard vond ik dat geen goed idee en dat heb ik gezegd. U vraagt mij of ik weet op welk paard [eiseres] was ingedeeld. Dat weet ik nog, dat was [naam paard 2] . Die indeling was al gemaakt […]. Die indeling werd altijd gemaakt door [naam 3] . […] U vraagt mij of ik weet dat het nieuwe paard voor een andere les later die dag was ingedeeld. Nieuwe paarden worden nooit in de eerste week ingedeeld, dus ik weet bijna zeker dat het paard niet was ingedeeld. [gedaagde] was destijds op vakantie, dus het paard was binnengebracht door een handelaar. Wanneer [gedaagde] afwezig is worden er geen papieren afgegeven, dus op dat moment weten wij als werknemers niets van dat paard. Ook de naam niet. Ik weet zeker dat het paard niet was ingedeeld voor een les. Dat gebeurt namelijk nooit, want het paard was daarvoor te nieuw. […]

U vraagt mij of [eiseres] uiteindelijk wel op het nieuwe paard heeft gereden. Dat is zo. Zij kwam op het nieuwe paard de les in rijden, waar ik erg verbaasd over was. […] U vraagt mij of ik wist dat het nieuwe paard die middag zou komen. Nee, dat was een verrassing. […] Wat ik weet is dat ik [eiseres] heb voorgehouden dat zij op het nieuwe paard reed en haar reactie was dat [gedaagde] akkoord had gegeven. Dat kon ik bijna niet geloven, maar ik kende [gedaagde] destijds nog niet zo goed. Ik dacht dat het een echt paardenmens was en daarom kon ik mij niet voorstellen dat hij akkoord had gegeven. Ik heb dat echter geaccepteerd. […]. U houdt mij voor dat het paard, zoals ik verklaarde, voor mij als verrassing de manege was binnengekomen en dat [gedaagde] met vakantie was. U vraagt mij of het dan niet vreemd is dat mevrouw akkoord had voor een paard waarvan vooraf niet bekend was dat het zou komen. Dat is ook vreemd. Ik heb alleen niets met die gedachte gedaan.

U vraagt mij of een paard überhaupt bereden mag worden in een les wanneer de eigendomspapieren nog niet zijn afgegeven. Dat mag niet. U vraagt mij wie verantwoordelijk is voor de gang van zaken tijdens een les. Dat is de instructeur, die geeft instructies. […] Aangezien [eiseres] aangaf dat zij akkoord had van [gedaagde] dacht ik dat het wel goed zou zijn. […] Later werd mij verteld dat er nooit contact is geweest tussen [eiseres] en [gedaagde] . […] U vraagt mij hoe lang de les heeft geduurd voordat het ongeval plaatsvond. De les was nauwelijks begonnen. De oude groep stijgt af en leidt paarden weg. De volgende groep komt binnen met paarden aan de hand en stijgt op. [eiseres] kwam als laatste binnen. Daarna volgt het instappen. De rest van de groep was al aan het instappen. Toen het de bedoeling was om te gaan aandraven, begon [eiseres] hier als eerste mee. Bij het aanzetten tot draf ging het meteen mis. Het paard explodeerde compleet. […]

Op de vragen van mr. Claase verklaar ik als volgt

U vraagt mij of ik kan uitleggen wat voor soort paardrijles het is. Dit was een gevorderde les. […] Dit zijn ruiters die zelfstandig kunnen rijden, dus dat betekent dat zij de paarden meer aan het trainen zijn dan dat ik de ruiters zelf aanstuur. […] Er wordt gedurende de eerste tien minuten even losgedraven, daarna mogen de ruiters zelf kiezen wat ze doen. U vraagt mij of ik heb gezien welke instructie [eiseres] het paard gaf om te gaan draven. Ik kan mij herinneren dat haar aanwijzing wat intens was. […] Zij zette het paard mijns inziens onder druk om weg te draven. […]”

- verklaring van [naam 5] , schoonzus van [gedaagde] , voor zover hier van belang:

[…] Op vragen van mr. Claase antwoordt de getuige

Mijn rol op 12 juni 2017 op de manege was dat ik de familie [gedaagde] hielp […] Op 12 juni 2017 in de middag was ik in de bar. Daar ligt een lijst waarop is vermeld welke ruiter op welk paard zal rijden. De ruiters melden zich dan aan de bar en ik vertel ze op welk paard ze rijden. Die lijst wordt gemaakt door [gedaagde] . Als hij met vakantie ging, deed hij dat voor zijn vertrek. […] [eiseres] […] kwam naar de bar en zei tegen mij: ik rijd op dat nieuwe paard. Ik heb haar gezegd dat dat me niet verstandig leek. Het was ook tegen het protocol van [gedaagde] . [gedaagde] zou dit nooit goed vinden. Een paard moet eerst wennen aan de omgeving en aan de kudde en wordt niet meteen ingezet voor de les. [eiseres] wilde toch op het nieuwe paard. Ik heb haar nog gezegd: waarom luister je niet naar mij? […] Vervolgens zag ik vanuit het raam van de bar dat het nieuwe paard toch in de les kwam. [eiseres] voerde het paard aan de hand de bak in. Ik kon dat zien, omdat de afstand van waar ik stond tot [eiseres] ongeveer 5 meter was. Het paard was nerveus. […] Een paard dat nerveus is richt zich op. Ik heb dat daadwerkelijk gezien. Ik heb niet naar de les gekeken. […] De val heb ik niet gezien. […] U vraagt mij wat op 12 juni 2017 de functie was van [naam 3] . [naam 3] was stalmedewerkster. Zij had de leiding over de stal, het voerbeleid en alles met de paarden.”

4Het geschil

4.1.

[eiseres] vordert – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. voor recht te verklaren dat [gedaagde] aansprakelijk is op basis van artikel 6:179 BW jo. 6:181 BW voor de schade die zij heeft opgelopen vanwege het ongeval;

II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 25.000,-, bij wijze van voorschot op de nadere schadevaststelling, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

III. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.

4.2.

[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vorderingen van [eiseres] , dan wel tot afwijzing daarvan, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.

5De beoordeling

5.1.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank partijen uitdrukkelijk gevraagd of er in deze zaak nog meer waarheidsvinding dient plaats te vinden. Partijen hebben daar ieder ontkennend op geantwoord. Daarom beschouwt de rechtbank het bewijsaanbod dat partijen in hun eerdere processtukken hebben gedaan als niet gehandhaafd en zal zij zich bij de vaststelling van de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het ongeval baseren op het bewijsmateriaal dat zich in de processtukken bevindt (met name de processen-verbaal van de getuigenverhoren).

Aansprakelijkheid van [gedaagde]

5.2.

[eiseres] stelt dat [gedaagde] aansprakelijk is omdat hij op het moment van het ongeval de bezitter en/of de bedrijfsmatige gebruiker van het bewuste paard was. Het laatste baseert zij op de setting waarin het ongeval plaatsvond: in de manege van [gedaagde] en in een les/training die werd gegeven door een instructeur van [gedaagde] en waarin werd gereden op paarden van [gedaagde] .

5.3.

[gedaagde] spreekt dat tegen. Het bewuste paard was niet zijn eigendom en hij was daarvan ook niet de bezitter. Hij had het op zicht, de eigenaar had het voor een proefperiode ter beschikking gesteld van [gedaagde] waarna [gedaagde] zou besluiten of hij het bewuste paard zou kopen of niet. [gedaagde] was ook niet de bedrijfsmatige gebruiker van het bewuste paard, omdat het op 12 juni 2017 geen voor de lessen inzetbaar manegepaard was en hij/de manege met dat paard dus geen geld verdiende. Volgens het gebruikelijke protocol moest het bewuste paard eerst weidegang krijgen, worden geobserveerd en door instructeurs bereden worden. [eiseres] betaalde ook niet voor de les.

5.4.

De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] op het moment van het ongeval niet de bezitter maar wel de bedrijfsmatige gebruiker van het bewuste paard was en daarom aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] door het ongeval lijdt. De rechtbank licht dit toe als volgt.

5.5.

[eiseres] spreekt niet tegen dat [gedaagde] slechts voor een proefperiode over het bewuste paard beschikte. [gedaagde] kan daarom niet als bezitter van dat paard worden aangemerkt. Als iemand geen eigenaar van een dier is, kan hij als bezitter worden aangemerkt als hij dat dier voor zichzelf hield. Dat was hier niet het geval.

5.6.

Vast staat dat [eiseres] op het moment van het ongeval in de manege van [gedaagde] deelnam aan een les/training onder leiding van een instructeur van [gedaagde] en op een paard dat aan [gedaagde] ter beschikking was gesteld. Die les/training was een bedrijfsmatige activiteit van de manege van [gedaagde] , omdat de ruiters die daaraan deelnamen daarvoor in beginsel moesten betalen. Dat volgt uit de getuigenverklaring van [eiseres] dat zij wel voor haar dochter moest betalen en wordt bevestigd door de stelling van [gedaagde] dat [eiseres] slechts in verband met de vriendschappelijke relatie tussen partijen en haar persoonlijke omstandigheden niet hoefde te betalen.

5.7.

[eiseres] betaalde dus niet voor het paardrijden in de manege van [gedaagde] maar draaide wel mee in de bedrijfsmatige setting waarin de lessen/trainingen van de manege plaatsvonden.

5.8.

Verder blijkt uit de getuigenverklaringen dat [eiseres] er op 12 juni 2017 geen geheim van heeft gemaakt dat zij op het bewuste paard aan de les/training ging deelnemen. Zij heeft daarover overlegd met [naam 3] en instructeur [naam 1] en samen met [naam 3] een zadel voor het paard uitgezocht. Het aanwezige personeel van de manege heeft vervolgens niet verhinderd dat [eiseres] daadwerkelijk op het bewuste paard aan de les/training deelnam. De rechtbank kan niet vaststellen dat dit het gevolg was van bedrog van [eiseres] . De stelling van [gedaagde] dat zij heeft beweerd dat [gedaagde] zijn akkoord had gegeven vindt alleen steun in de verklaring van getuige [naam 1] . Dat is onvoldoende om bewijs van die door [eiseres] betwiste stelling op te leveren.

5.9.

Objectief beschouwd volgt uit dit alles dat het bewuste paard op het moment van het ongeval feitelijk als lespaard in de manege van [gedaagde] werd gebruikt. [gedaagde] moet daarom worden aangemerkt als de bedrijfsmatige gebruiker van het bewuste paard op dat moment. Daaraan doet niet af dat dit paard volgens het gebruikelijke protocol van de manege nog niet inzetbaar was voor de lessen in de manege. Het bewuste paard is immers, naar vast staat, toch in een les/training gebruikt en gelet op de omstandigheden ligt dat in de risicosfeer van [gedaagde] . Uit de getuigenverklaringen van [naam 2] en [eiseres] zelf blijkt immers dat [eiseres] met [naam 3] had besproken dat zij op het bewuste paard wilde rijden en dat [naam 3] samen met [eiseres] een zadel heeft uitgezocht. Deze verklaringen worden deels bevestigd door [naam 3] , die nog wel weet dat [eiseres] had aangegeven dat zij op het bewuste paard wilde rijden maar niet zeker meer te weten of zij bij het uitzoeken van het zadel en het hoofdstel was betrokken. De verklaring van [eiseres] als partijgetuige kan dienen als aanvullend bewijs op de verklaring van [naam 2] en [naam 3] , mede in aanmerking genomen dat tussen partijen vast staat dat [eiseres] op het bewuste paard dat gezadeld was met een zadel van de manege in de les is verschenen. Het is de verantwoordelijkheid van [gedaagde] om te voorkomen dat een niet inzetbaar paard bij zijn afwezigheid toch in een les/training in de manege wordt gebruikt en om zijn personeel duidelijke instructies te geven om dat te verhinderen.

5.10.

Als bedrijfsmatige gebruiker draagt [gedaagde] risicoaansprakelijkheid voor het bewuste paard. De grondslag voor die risicoaansprakelijkheid is het gevaar dat in de eigen energie van een dier schuilt en het onberekenbare element dat daarin is gelegen.

5.11.

De wet biedt alleen een ontsnappingsmogelijkheid voor de risicoaansprakelijkheid wanneer het gebeurde niet onrechtmatig zou zijn als de bezitter/bedrijfsmatige gebruiker op het tijdstip van het ontstaan van de schade controle over het dier zou hebben gehad (de tenzij-clausule van artikel 6:179 BW).

5.12.

[gedaagde] doet een beroep op die tenzij-clausule van artikel 6:179 BW. Hij baseert dat op de stelling dat het ongeval een gevolg was van een reactie van het bewuste paard op een aansporing van [eiseres] . Hierdoor zou de energie van het bewuste paard door [eiseres] zijn uitgelokt. Met die reactie van het bewuste paard bedoelt [gedaagde] kennelijk dat het paard is gaan bokken en steigeren, zoals [naam 2] als getuige heeft verklaard en wordt bevestigd door de getuigenverklaring van [naam 1] “dat het paard compleet explodeerde”.

5.13.

Dat verweer van [gedaagde] faalt. Het op basis van de verklaringen bewezen feit dat bewuste paard na een aansporing van [eiseres] is gaan bokken en steigeren is daarvoor niet voldoende. Daarbij maakt het niet uit of [eiseres] het bewuste paard, zoals zij heeft verklaard, lichtelijk aandrukte met haar benen of dat haar aanwijzing wat intens was, zoals getuige [naam 1] heeft verklaard. Het gaat er immers om of het steigeren en afwerpen niet onrechtmatig jegens [eiseres] zou zijn geweest in de hypothetische situatie dat [gedaagde] het bewuste paard onder controle zou hebben gehad. Daarvan is geen sprake; van een rechtvaardigingsgrond of een andere grond die afbreuk zou doen aan de onrechtmatigheid in zo’n geval is niet gebleken en daarover is ook niets gesteld.

5.14.

Een contractuele uitsluiting of beperking van de aansprakelijkheid van [gedaagde] is niet aan de orde. Niet (voldoende duidelijk) gesteld of gebleken is dat partijen daartoe strekkende afspraken hebben gemaakt.

Eigen schuld van [eiseres] en billijkheidscorrectie

5.15.

[gedaagde] voert als verweer dat het ongeval volledig de eigen schuld is van [eiseres] en dat, ook na toepassing van de billijkheidscorrectie, de schade geheel voor haar rekening en risico dient te blijven. Hij stelt daartoe dat [eiseres] :

- de regels van de manege kende,

- een zeer ervaren ruiter was,

- eigenmachtig een paard meenam dat nog niet aan lessen zou deelnemen,

- vrijwillig met het bewuste paard aan de les/training deelnam,

- eigenmachtig het bewuste paard impulsen gaf.

Verder stelt [gedaagde] dat hem geen verwijt gemaakt kan worden en, in het kader van de aan zijn kant mee te wegen belangen, dat hij geen verzekering voor het bewuste paard had omdat het nog niet zijn eigendom was en dat toewijzing van de vordering zijn persoonlijk faillissement zou betekenen.

5.16.

[eiseres] spreekt tegen dat zij zelf schuld heeft aan het ongeval. Zij voert aan dat [naam 3] ermee bekend was dat [eiseres] ervoor koos om op het bewuste paard te gaan rijden en daarmee akkoord was. Ook heeft [naam 1] gezien dat [eiseres] op het bewuste paard in de les kwam en heeft hij dat geaccepteerd. [naam 1] heeft de verantwoordelijkheid die hij op dat moment als instructeur had niet genomen en haar niet belet om aan de les deel te nemen op het bewuste paard. [eiseres] heeft niet beweerd dat zij toestemming van [gedaagde] had om op het bewuste paard aan de les deel te nemen. Zij heeft het paard slechts de normale aanwijzingen gegeven en ook overigens niets gedaan wat ongebruikelijk was.

5.17.

De rechtbank oordeelt dat het ongeval mede het gevolg is van omstandigheden die aan [eiseres] moeten worden toegerekend en dat de aan haar toe te rekenen omstandigheden in overwegende mate (70%) tot het ongeval hebben bijgedragen. Verder oordeelt de rechtbank dat zij in dit stadium nog niet kan bepalen of de schade ook in die verhouding tussen partijen moet worden verdeeld omdat er nog geen duidelijkheid bestaat over, met name, de schade die [eiseres] door het ongeval lijdt. De rechtbank licht dit toe als volgt.

5.18.

Van eigen schuld is sprake in de situatie dat naast gebeurtenissen waarvoor [gedaagde] aansprakelijk is, ook omstandigheden die aan [eiseres] kunnen worden toegerekend tot (het ontstaan van) de schade hebben bijgedragen. In die situatie kan de schade over [gedaagde] en [eiseres] worden verdeeld. De hoofdregel is dat de schade dan in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen over partijen wordt verdeeld. Van die verdeling kan worden afgeweken indien de billijkheid door de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval dat eist (de billijkheidscorrectie). Die billijkheidscorrectie kan leiden tot een andere verdeling of het geheel vervallen of in stand laten van de vergoedingsplicht.

5.19.

[gedaagde] doet een beroep op de eigen schuld van [eiseres] . Hij moet daarom feiten stellen waaruit volgt dat omstandigheden die aan haar kunnen worden toegerekend hebben bijgedragen aan (het ontstaan van) de schade en die feiten bewijzen indien [eiseres] die met goede argumenten tegenspreekt (hoofdregel art. 150 Rv).

5.20.

Over de relevante omstandigheden die tot de schade hebben bijgedragen oordeelt de rechtbank als volgt.

5.21.

Niet duidelijk is waarom het bewuste paard is gaan steigeren, maar het meest waarschijnlijk is dat hij door de veranderingen in zijn omgeving al van streek was toen [eiseres] met hem de groepsles/-training inging en dat de aanzet tot draf die [eiseres] het bewuste paard gaf de figuurlijke druppel was die de emmer van het paard deed overlopen.

5.22.

Als onvoldoende betwist staat vast dat het bewuste paard niet onmiddellijk na aankomst had moeten deelnemen aan een groepsles, omdat paarden in die situatie eerst tot rust moeten komen. [gedaagde] had de inzet in de les kunnen voorkomen door zijn personeel beter te instrueren over de te volgen gedragslijn als het te verwachten paard zou aankomen. [gedaagde] heeft dus bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Daarnaast weegt, als hij die instructies wel heeft gegeven maar zijn personeel die niet heeft opgevolgd, dat in deze afweging toch aan de zijde van [gedaagde] mee.

5.23.

[eiseres] heeft aan het ontstaan van het ongeval echter in veel grotere mate bijgedragen. Zij was een ervaren ruiter en een vaste deelnemer aan de groepsles/-training die op het tijdstip van het ongeval in de manege werd gegeven. Gebruikelijk reed zij op een paard van de manege waarop zij voorafgaand aan de les was ingedeeld.

5.24.

Volgens de indeling van de manege zou [eiseres] op 12 juni 2017 niet op het bewuste paard aan de groepsles/-training deelnemen. Zij was op een ander paard ingedeeld, maar nam zelf het initiatief om op het bewuste paard te gaan rijden. Zij wist dat het bewuste paard pas die middag bij de manege was aangekomen. Verder wist zij niets over het bewuste paard.

5.25.

[eiseres] spreekt niet tegen dat een nieuw paard normaal gesproken eerst een weidegang krijgt. Als getuige heeft zij weliswaar verklaard dat het in de manege voorkwam dat een nieuw paard meteen werd ingezet voor een groepsles, maar dat standpunt heeft zij in deze procedure niet ingenomen.

5.26.

Er was geen noodzaak of goede reden om op 12 juni 2017 al in een groepsles/-training op het bewuste paard te gaan rijden. Dat een andere ruiter die dag al op het bewuste paard was ingedeeld kan de rechtbank niet op basis van alleen de verklaring van [eiseres] tot uitgangspunt nemen.

5.27.

Ondanks dat alles koos [eiseres] ervoor om op het bewuste paard aan de groepsles/-training deel te nemen. Zij drukte met een beroep op haar ervaring haar zin door en sloeg adviezen van anderen om dat niet te doen in de wind. Dat blijkt voldoende uit de getuigenverklaringen van [eiseres] zelf, [naam 2] , [naam 1] en [naam 5] .

5.28.

[eiseres] moest als ervaren ruiter onder de voormelde omstandigheden begrijpen dat het berijden van het bewuste paard in een groepsles/-training spannend voor het bewuste paard was en daarom een vergroot risico op onberekenbaar gedrag van het bewuste paard opleverde. Uit de wijze waarop [eiseres] volgens haar eigen verklaring met het bewuste paard de les inging, blijkt in ieder geval dat zij wist dat het geen standaard situatie was en dat ze voorzichtig met het bewuste paard moest omgaan en op zijn reacties moest letten.

5.29.

Tijdens de les/training heeft [eiseres] het bewuste paard aangezet tot draf. Niet bewezen is dat [eiseres] voor de aanzet tot draf een intense impuls heeft gegeven, zoals [gedaagde] stelt. Alleen getuige [naam 1] heeft verklaard dat de aanwijzing van [eiseres] “wat intens was”, dit zonder te beschrijven wat [eiseres] op dat moment deed. Dat is onvoldoende om bewijs van de stelling van [gedaagde] op te leveren, omdat die verklaring niet zwaarder weegt dan de verklaring van [eiseres] dat zij het bewuste paard “lichtelijk aandrukte met haar benen” in combinatie met de verklaring van [naam 2] dat [eiseres] het bewuste paard “voorzichtig aanspoorde”. Vast staat dus slechts dat zij het paard aanzette tot draf, maar wel moet meewegen haar wetenschap dat het paard net was aangekomen (zie ook 5.28). Daarbij komt dat, volgens [naam 5] , het bewuste paard nerveus was.

5.30.

Dit alles overziend is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] het ongeval in overwegende mate (voor 70%) heeft veroorzaakt.

5.31.

Voor de eventuele toepassing van een billijkheidscorrectie moet de rechtbank rekening houden met alle relevante omstandigheden, zowel aan de zijde van [gedaagde] als aan de zijde van [eiseres] . Hierbij kunnen onder meer de ernst en de mate van verwijtbaarheid van de gemaakte fouten, de aard (en omvang) van de schade van [eiseres] en de financiële gevolgen voor [gedaagde] een rol spelen.

5.32.

De rechtbank kan in dit stadium van de procedure geen goede afweging maken van die relevante factoren, omdat (de aard van) de schade die [eiseres] door het ongeval lijdt onduidelijk is. [eiseres] stelt dat zij door het ongeval blijvende klachten heeft bestaande uit het snel vermoeid raken en meer tijd nodig hebben om te herstellen dan gebruikelijk, concentratieproblemen, stemmingswisselingen en acceptatieproblematiek. Ook stelt [eiseres] dat zij daardoor blijvend arbeidsongeschikt is. Zoals [gedaagde] terecht heeft aangevoerd ontbreken voldoende medische stukken en onderbouwing van een onafhankelijke specialist waaruit dat blijkt. Ook roept de lange periode tussen het ongeval en de aanspraak richting [gedaagde] vragen op. Daarnaast heeft [gedaagde] ter zitting gemeld dat het betalen van schadevergoeding mogelijk zijn faillissement zal opleveren, maar dat is niet nader onderbouwd. Datzelfde geldt voor de verhaalsactie van UWV. Over de gevolgen aan beide zijden bestaat dus onvoldoende duidelijkheid.

5.33.

De rechtbank moet daarom meer informatie krijgen over (de aard van) de schade die [eiseres] door het ongeval lijdt en de financiële situatie van [gedaagde] voordat zij over de billijkheidscorrectie en de overige geschilpunten tussen partijen kan beslissen.

Het vervolg van de procedure

5.34.

De rechtbank geeft partijen uitdrukkelijk in overweging om te onderzoeken of zij op basis van de beslissingen van de rechtbank in dit vonnis alsnog tot een minnelijke regeling kunnen komen. Indien partijen daartoe niet bereid zijn of er niet in slagen om een minnelijke regeling te bereiken geldt het volgende.

5.35.

Wat betreft de informatie aan de zijde van [gedaagde] wenst de rechtbank in elk geval een door een accountant of boekhouder opgesteld/goedgekeurd overzicht van de financiën alsmede een recente aangifte en aanslag inkomstenbelasting.

5.36.

Wat betreft de schade die [eiseres] door het ongeval lijdt wenst de rechtbank in elk geval informatie over de (blijvende) gezondheidsklachten die [eiseres] door het ongeval heeft, de beperkingen die zij daardoor ondervindt en de financiële gevolgen daarvan.

5.37.

Om een duidelijk beeld krijgen over de gezondheidsklachten die [eiseres] door het ongeval heeft en de daaruit voortvloeiende beperkingen is het medisch dossier van [eiseres] vanaf juni 2012 (5 jaar voor het ongeval) nodig. [eiseres] heeft zich ter zitting bereid verklaard om dat medisch dossier over te leggen.

5.38.

De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen, zodat partijen de hiervoor genoemde stukken bij een akte kunnen overleggen.

5.39.

De rechtbank heeft in beginsel het voornemen om vervolgens een deskundigenonderzoek door een medische specialist (neuroloog) te bevelen en de te benoemen deskundige de standaard ‘IWMD vraagstelling causaal verband bij ongeval’ te laten beantwoorden. Deze vraagstelling is opgesteld door een interdisciplinaire werkgroep van medische deskundigen en is bedoeld om niet-medici (zoals juristen) die zich bezighouden met de afwikkeling van letselschade inzicht te geven in de medische uitgangspunten die van belang zijn bij het bepalen van de omvang van de schade die de onderzochte heeft geleden (en in de toekomst mogelijk zal lijden) als gevolg van een ongeval. Die vraagstelling behoort de advocaten van partijen bekend te zijn en wordt daarom hier niet weergegeven.

5.40.

Voordat een deskundigenonderzoek wordt bevolen, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over:

- de wenselijkheid van een deskundigenbericht;

- het specialisme van de te benoemen deskundige(n),

- de persoon van de te benoemen deskundige(n),

- de door de rechtbank voorgestelde vragen aan de deskundige(n) en de eventueel verder nog aan de deskundige(n) te stellen vragen.

5.41.

De rechtbank gaat ervan uit dat één deskundige zal volstaan en dat partijen in onderling overleg treden over de persoon die als deskundige gaat optreden. Met het oog op de regresvordering van het UWV waarmee [gedaagde] kennelijk is geconfronteerd heeft de rechtbank er geen bezwaar tegen als partijen in dat overleg ook het UWV betrekken.

5.42.

Voor zover partijen geen overeenstemming over de te benoemen persoon kunnen bereiken en om die reden iedere partij een deskundige voorstelt, moeten partijen gemotiveerd aangeven waarom zij de voorkeur geven aan de door henzelf voorgestelde deskundige en waarom de door de wederpartij voorgestelde deskundige niet voor benoeming in aanmerking mag komen. Daarbij valt te denken aan zwaarwegende redenen als gebrek aan deskundigheid of gerechtvaardigde twijfels met betrekking tot de onpartijdigheid van de deskundige. Die zwaarwegende redenen moeten worden onderbouwd. De rechtbank zal dan, na weging van de onderbouwing vóór en tegen de benoeming van een potentiële deskundige, een door partijen aangedragen deskundige of een eigen deskundige benoemen.

5.43.

Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. ECLI:NL:RBROT:2024:12924