Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 310124 geen ruimte voor shockschade nabestaanden slachtoffer tramaanslag ten laste van Qbuzz en/of Provincie

RBMNE 310124 geen ruimte voor shockschade nabestaanden slachtoffer tramaanslag ten laste van Qbuzz en/of Provincie

4De beoordeling

4.1.

Vooropgesteld moet worden dat het handelen van [B] huiveringwekkend was. Het is goed voorstelbaar dat [eisers c.s.] als gevolg van dit handelen met veel vragen zijn blijven zitten, waaronder de vraag of er fouten zijn gemaakt die de loop van de gebeurtenissen hebben beïnvloed, en meer in het bijzonder of het overlijden van hun zoon/broer voorkomen had kunnen worden als de passagiers eerder door de deuren naar buiten hadden kunnen vluchten. [eisers c.s.] stellen dat Qbuzz en de Provincie als ‘secundaire partij’ naast [B] aansprakelijk zijn omdat hen verweten kan worden dat zij het schadeveroorzakende gedrag van [B] niet hebben voorkomen of beperkt. Hierop baseren zij de tegen Qbuzz en de Provincie gerichte vorderingen. Zij vorderen vergoeding van shockschade. Qbuzz en de Provincie wijzen aansprakelijkheid van de hand. Zij zijn van mening dat er één relevante aanwijsbare oorzaak is voor de aanslag in de tram en de gevolgen daarvan: het handelen van [B]

4.2.

De rechtbank komt tot de conclusie dat er geen ruimte is voor toewijzing van de op shockschade gebaseerde vorderingen van [eisers c.s.] . Deze beslissing zal hierna worden toegelicht. Eerst wordt het toetsingskader van shockschade uiteen gezet. Daarna komen de verschillende aangevoerde grondslagen voor de op shockschade gebaseerde vordering, en de daartegen gerichte verweren, aan de orde.

Het toetsingskader voor shockschade

4.3.

Uitgangspunt voor shockschadevorderingen vormt de algemene regeling van de onrechtmatige daad zoals neergelegd in artikel 6:162 BW. Op grond van deze bepaling is hij, de primaire dader, die tegenover een ander, het primaire slachtoffer, een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, verplicht de schade, materieel en immaterieel, te vergoeden. Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht, en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.

4.4.

Voor shockschade geldt verder het volgende. Onder bepaalde omstandigheden kan de primaire dader niet alleen onrechtmatig handelen ten opzichte van het primaire slachtoffer maar ook ten opzichte van een derde, het secundaire slachtoffer. Shockschade is in dat geval de schade die het secundaire slachtoffer lijdt omdat hij of zij geconfronteerd is met een schokkende gebeurtenis waarvan een ander het primaire slachtoffer is en, bij hem of haar als gevolg van de hevige emotionele shock geestelijk letsel is ontstaan. Derden hebben in het geval van shockschade op grond van artikel 6:106 lid 1 aanhef en sub b BW, net als het primaire slachtoffer, jegens de primaire dader recht op vergoeding van alle schade, materieel en immaterieel, die volgt uit het geestelijke letsel. Shockschade zal zich met name kunnen voordoen bij iemand die in een nauwe affectieve relatie staat tot degene die bij het ongeval gewond raakt of overlijdt.

4.5.

De Hoge Raad heeft shockschade voor de eerste keer toegekend in het Taxibus-arrest (ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240). De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958, de eerdere rechtspraak over shockschade gepreciseerd. In die zaken gaat het telkens om vorderingen van derden jegens de primaire dader.

Secundaire aansprakelijkheid

4.6.

Buiten twijfel is dat het [B] de primaire dader is. In deze zaak gaat het echter niet om tegen [B] gerichte shockschadevorderingen. Die zijn in de strafrechtelijke procedure beoordeeld. In deze zaak hebben [eisers c.s.] Qbuzz en/of de Provincie (mede)aansprakelijk gesteld voor de geestelijke schade als gevolg van de shock die [B] met zijn handelen bij hen heeft veroorzaakt. Zij hebben die aansprakelijkheid -kort samengevat- gegrond op het verwijt dat Qbuzz en/of de Provincie ieder voor zich de aanslag niet hebben voorkomen of de gevolgen daarvan hebben beperkt.

De zorgplicht van Qbuzz en de Provincie

4.7.

Het verwijt van [eisers c.s.] in de richting van Qbuzz en de Provincie is - zo begrijpt de rechtbank - dat zij hun zorgplicht hebben geschonden door een tram te laten rijden waarvan de monitor in de cabine van de bestuurster niet goed zou hebben gewerkt. Volgens [eisers c.s.] was de tram daarom gebrekkig. Als de monitor wel had gefunctioneerd, dan had de bestuurster van de tram kunnen zien wat er gebeurde in het tweede tramstel en had zij mogelijk de deuren geopend waarmee het overlijden van [A] voorkomen had kunnen worden, aldus [eisers c.s.] Volgens hen kan Qbuzz (als vervoerder en als werkgever) en de Provincie (als verhuurder/eigenaar van een gebrekkige zaak) verweten worden dat zij het schadeveroorzakende gedrag van [B] niet voorkomen hebben. Hoewel de stellingen van [eisers c.s.] op dit punt aan duidelijkheid te wensen overlaten, begrijpt de rechtbank dat volgens [eisers c.s.] sprake is van

i) gevaarzetting,
ii) schending van een (algemene) zorgplicht voor de veiligheid van de passagiers van Qbuzz als vervoerder/huurder van de tram en de Provincie als verhuurder/eigenaar en onderhoudsverantwoordelijke van de tram en/of
iii) kwalitatieve aansprakelijkheid van de Provincie als eigenaar van een gevaarlijke zaak.

Het verweer van Qbuzz en de Provincie

4.8.

Qbuzz en de Provincie hebben bestreden dat zij aansprakelijk zijn voor de door [eisers c.s.] gestelde shockschade. Qbuzz heeft als verweer gevoerd dat zij als vervoerder niet verder aansprakelijk is dan zij op grond van de vervoersovereenkomst zou zijn, ongeacht de grondslag van het gestelde onrechtmatig handelen, en dat dit betekent dat zij niet aansprakelijk is omdat aan de voorwaarden voor vervoerdersaansprakelijkheid niet is voldaan. Qbuzz heeft ook betoogd dat aan de door de Hoge Raad gestelde voorwaarden voor aansprakelijkheid voor shockschade niet is voldaan en dat, ook als dat wel het geval zou zijn, (i) zij als vervoerder niet voor shockschade aansprakelijk kan zijn en (ii) als dat wel het geval zou kunnen zijn, dan hooguit uitsluitend jegens reizigers.

De Provincie heeft aangevoerd dat (i) zij niet onrechtmatig heeft gehandeld, (ii) de eventueel geschonden norm in ieder geval niet strekt tot bescherming tegen schade die [eisers c.s.] hebben geleden, (iii) er geen oorzakelijk verband is tussen de gestelde fout(en) en schade, (iv) de gestelde schade niet kan worden toegerekend aan de Provincie en tenslotte dat (v) deze schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. De Provincie heeft zich er ook op beroepen dat aansprakelijkheid van een secundaire dader voor shockschade niet aan de orde kan zijn.

Geen relativiteit

4.9.

De rechtbank is van oordeel dat niet is aangetoond dat sprake is gevaarzetting, een gevaarlijke zaak en/of van schending van een zorgplicht door Qbuzz en de Provincie. Ook is onvoldoende gebleken dat sprake is van een oorzakelijk verband tussen de gestelde fouten en de schade van [eisers c.s.] Zelfs als veronderstellenderwijs aangenomen zou worden dat Qbuzz en de Provincie een veiligheidsnorm zouden hebben geschonden door een tram te laten rijden waarvan de monitor niet zou hebben gewerkt, dan zou het relativiteitsvereiste van artikel 6:163 BW er aan in de weg staan dat Qbuzz en de Provincie tegenover [eisers c.s.] aansprakelijk zijn. Op grond van artikel 6:163 BW bestaat geen verplichting tot vergoeding van schade wanneer de geschonden norm niet strekt ter bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden. Bij de beoordeling van de vraag of is voldaan aan dat vereiste moet volgens vaste rechtspraak (onder meer HR 7 mei 2004, NJ 2006/281, m.nt. Jac. Hijma (Duwbak Linda)) aan de hand van het doel en de strekking van de geschonden norm worden onderzocht over welke personen, welke schade en welke wijzen van ontstaan van schade, de door de norm beoogde bescherming zich uitstrekt. In deze zaak is niet bestreden dat de monitor is bedoeld om de veiligheid van de passagiers bij het in- en uitstappen te waarborgen. Die beoogde bescherming betreft dus de in- en uitstappende passagiers en het voorkomen van schade die bij die passagiers tijdens het in- en uitstappen zou kunnen ontstaan. De bescherming betreft niet de nabestaanden van passagiers (secundaire slachtoffers) en ook niet de schade die is ontstaan doordat een kwaadwillende derde willekeurig passagiers met een vuurwapen bedreigt en neerschiet. Aan het relativiteitsvereiste is dan ook niet voldaan. Hierop stranden de vorderingen van [eisers c.s.]

4.10.

Vanwege het onderwerp en de inhoud van het debat van partijen zal de rechtbank ook de stellingen en verweren over gevaarzetting, de schending van de zorgplicht en de vervoersrechtelijke bepalingen van Boek 8 BW behandelen.

Geen schending van de zorgplicht wegens niet werkende monitor

4.11.

[eisers c.s.] stellen dat de monitor in de tram niet werkte waardoor de bestuurster geen zicht had op wat zich afspeelde in het achterste tramstel. Zij betogen dat dit een belangrijk veiligheidsgebrek is. Daarbij hebben zij er op gewezen dat door Qbuzz en de Provincie wordt uitgedragen dat veiligheid in het openbaar vervoer een grote prioriteit heeft. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het Reizigersprotocol U-OV van Qbuzz. Daarnaast is volgens hen van belang dat in verschillende overeenkomsten (zoals de Service Level Agreement tussen Qbuzz en het bestuur Regio Utrecht) tussen Qbuzz en de Provincie veel aandacht is besteed aan de onderwerpen ‘veiligheid’ en ‘risico en aansprakelijkheid’.

4.12.

De eerste vraag is of vast staat dat de monitor waarmee de bestuurster zicht had op wat zich in tramstel 2 afspeelde, inderdaad niet functioneerde. Qbuzz en de Provincie hebben aangevoerd dat niet objectief is vastgesteld dat de monitor niet werkte. In het forensisch voertuigonderzoek is de werking van de monitor niet onderzocht en niet gebleken is dat naar die werking een ander onderzoek is uitgevoerd. Het aanknopingspunt voor de stelling van [eisers c.s.] dat de monitor niet functioneerde is de verklaring van de bestuurster van de tram van 18 maart 2019 (zie 2.11) waarin zij verklaart dat de monitor niet werkte. Dat deze verklaring, zoals Qbuzz en de Provincie betogen, onvoldoende bewijs levert dat de monitor niet functioneerde, acht de rechtbank onjuist. Het had op de weg van Qbuzz en de Provincie gelegen om hun stelling dat de verklaring van de bestuurster op dit punt niet juist is nader te onderbouwen. Dat hebben zij niet voldoende gedaan. Als vaststaand wordt daarom aangenomen dat de monitor niet werkte op het moment dat de aanslag plaatsvond.

4.13.

Daarmee rijst de vraag of het rijden met een tram met een niet werkende monitor een gevaarlijke situatie oplevert. Voor het beantwoorden van die vraag is met name van belang dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat het systeem van de camera’s en de monitor een belangrijke veiligheidsfunctie heeft. In de onderlinge verhouding tussen Qbuzz en de Provincie is een ‘defecte monitor’ niet gekwalificeerd als veiligheidsstoring. In de door Qbuzz en de Provincie ingebrachte ‘Bedieningsinstructie SIG Tram’ is ‘defect camerasysteem’ opgenomen onder 10.15 ‘Overige storingen’: categorie C. In de instructie wordt toegelicht dat een C-storing betekent dat sprake is van een kleine technische schade of storing die geen direct gevaar of grote overlast oplevert en dat met de tram de dienst veilig gereden kan worden. Op de bestuurder rust enkel de verplichting om het gebrek te melden. Qbuzz en de Provincie hebben de werking van de monitor ter zitting nader uiteen gezet en toegelicht dat de monitor, in aanvulling op de zijspiegels die de bestuurder zicht geven op de gehele lengte van de tram, niet meer dan een hulpmiddel voor de bestuurder van de tram is om de passagiers te begeleiden bij het in- en uitstappen. Zij hebben erop gewezen dat de monitor zicht moet geven op het in- en uitstappen en daarom ook pas beelden geeft bij een snelheid van minder dan 5 km per uur en stilstand. De monitor heeft dus niet als functie de bestuurster zicht te geven op de gehele tram.

4.14.

Deze toelichting van Qbuzz en de Provincie vormt een voldoende verklaring voor de kwalificatie van ‘defecte monitor’ als een storing in categorie C. De stelling van [eisers c.s.] dat de monitorstoring niet in categorie C valt, maar onder ‘interieur, schade met hinder voor passagiers’ en ernstige hinder, met kwalificatie B, waarbij de tram niet meer ingezet mag worden, kan dan ook niet stand houden.

4.15.

Volgens [eisers c.s.] is de functie van de camera’s en de monitor belangrijker dan Qbuzz en de Provincie doen voorkomen. [eisers c.s.] menen dat de camera’s en monitor er ook zijn voor beveiliging en toezicht. Zij wijzen er op dat de camera’s de conducteurs vervangen hebben en dat Qbuzz/de Provincie dat ook zo aan het publiek hebben gecommuniceerd. Als productie 14 bij dagvaarding hebben [eisers c.s.] een (kennelijk op een niet nader genoemde website van de Provincie gepubliceerde) mededeling gevoegd met de titel ‘Utrechtse trams uitgerust met nieuwe camera’s’, waarin staat dat het gaat om beveiligingscamera’s die zijn bedoeld om de veiligheid van de reizigers en van de trambestuurder te bewaken. Deze mededeling is een zeer beknopt informatief stuk en kennelijk gericht tot een algemeen publiek. Als productie 15 heeft [eisers c.s.] een soortgelijke publicatie in het geding gebracht die op een website van het stadsnieuws is verschenen. Naar het oordeel van de rechtbank valt uit beide publicaties niet af te leiden dat camera’s in de tram in verband met de sociale veiligheid een meer dan een preventieve functie hebben, zoals [eisers c.s.] stellen. Dat de camera’s bedoeld zijn voor de bestuurder om zicht te hebben op wat zich in de tram afspeelt blijkt volgens [eisers c.s.] ook uit de ‘disclaimer privacy’ van Qbuzz (productie D). Daarin is onder het kopje ‘cameratoezicht’ toegelicht dat camerabewakingsbeelden worden verwerkt ‘op grond van het gerechtvaardigde belang om de rechten en veiligheid van de reizigers, medewerkers en onszelf, te beschermen.’ Dit staat ook in beide publicaties. Uit dit alles volgt niet dat een niet werkende monitor een veiligheidsgebrek zou zijn dat gevaar oplevert. Bovendien hebben [eisers c.s.] niet weersproken dat de beelden van de camera’s van het interieur van de tram voor de bestuurder niet zichtbaar zijn omdat die niet op de monitor worden getoond, maar dat de beelden worden bewaard opdat zij zo nodig later kunnen worden gebruikt als bewijs van een voorval in de tram. Voor dat doel zijn de camerabeelden ook in deze zaak aan de politie verstrekt.

4.16.

De verschillende stukken van [eisers c.s.] die zien op de onderlinge verhouding tussen Qbuzz en de Provincie leiden niet tot een ander oordeel. Op de Provincie als eigenaar en onderhoudsplichtige van de tram en op Qbuzz als gebruiker van de tram rusten onmiskenbaar verplichtingen in verband met veiligheid. Dat blijkt ook uit de verschillende overgelegde documenten. Als sprake zou zijn van niet nakoming van een of meer van die verplichtingen in hun contractuele verhouding, dan levert dat op zich zelf nog geen buitencontractuele aansprakelijkheid van (een van) hen op in de verhouding met [eisers c.s.] Daarbij komt dat niet is gebleken dat door Qbuzz en de Provincie hun onderlinge afspraken in verband met de defecte monitor niet zijn nagekomen en/of dat de tram niet deugdelijk is onderhouden. Uit de ‘Beschikbaarheidslijst Sneltram Nieuwegein’ van Stadler (het onderhoudsbedrijf dat door de Provincie was ingeschakeld) van 15 maart 2019/18 maart 2019 (productie 6 bij conclusie van antwoord van de Provincie) blijkt juist dat de tramstellen waarover deze zaak gaat, geschikt waren voor de dienst.

4.17.

Hieruit volgt dat van gevaarzetting, een gevaarlijke zaak en/of een schending van een zorgplicht door Qbuzz en de Provincie vanwege de defecte monitor geen sprake is. De monitor is er niet om een gevaar als een aanslag uit te sluiten. Voor zover [eisers c.s.] zich er op hebben beroepen dat de Provincie vanwege de defecte monitor (kwalitatief) aansprakelijk is op grond van artikel 6:173 BW gaat ook die stelling niet op. Op grond van deze bepaling is een bezitter van een roerende zaak, waarvan bekend is dat zij, als zij niet voldoet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden aan de zaak mag stellen, een bijzonder gevaar voor personen of zaken oplevert, aansprakelijk wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt. Aan de voorwaarde voor deze aansprakelijkheid is niet voldaan omdat de tram voldeed aan de daaraan te stellen eisen en de defecte monitor geen bijzonder gevaar opleverde.

Geen causaal verband

4.18.

Het is bovendien de vraag of een werkende monitor verschil zou hebben gemaakt en of de bestuurster van de tram op basis van de daarop getoonde beelden effectief had kunnen en moeten ingrijpen tijdens de aanslag. Op de monitor worden alleen beelden getoond van de camera’s gericht op de balkons zodra de tram langzamer rijdt dan 5 km/uur en (bijna) stil staat, ook bij een noodremming. Als de tram bijna stil staat zijn er op de monitor steeds gedurende 10 seconden vier relatief kleine beelden van de balkons in tramstel 1 te zien, vervolgens gedurende 10 seconden de vier beelden van de balkons van tramstel 2, enzovoort. Tijdens het harder rijden dan 5 km/uur kon de bestuurster op de monitor geen beelden zien en pas bij een snelheid van minder dan 5 km/uur had zij - bij een werkende monitor - dus alleen fragmentarisch, verspringende kleine beelden kunnen zien. Het is niet waarschijnlijk dat de bestuurder in die situatie over meer informatie had beschikt dan zij voorafgaand aan en tijdens de aanslag had. De bestuurster had in de korte tijd dat de aanslag plaatsvond van de passagiers in het eerste tramstel namelijk al gehoord dat er werd geschoten. Gegeven die wetenschap is het zeer onwaarschijnlijk dat het beeld van een werkende monitor er toe zou hebben geleid dat de bestuurster eerder en/of andere maatregelen genomen zou hebben, laat staan dat die ervoor hadden kunnen zorgen dat de gebeurtenissen anders zouden zijn verlopen in een voor de slachtoffers van [B] gunstiger zin.

Geen fout van de bestuurster van de tram

4.19.

[eisers c.s.] heeft verder aangevoerd dat de bestuurster nalatig heeft gehandeld en dat Qbuzz als werkgever daarvoor aansprakelijk is. Zij verwijten de bestuurster een fout te hebben gemaakt omdat zij bij de noodremming het ‘protocol noodremming’ gevolgd heeft waardoor de deuren gesloten bleven. Zij verwijten de bestuurster ook dat zij niet zelf de tram tot stilstand heeft gebracht en de passagiers niet heeft laten weten dat zij de deuren konden openen. Deze verwijten zijn door Qbuzz gemotiveerd en stellig weersproken. De rechtbank volgt [eisers c.s.] niet in dit betoog. Er was sprake van een extreme situatie. Er was grote paniek en er gebeurde in een zeer kort tijdsbestek veel. Het is volledig te begrijpen dat de bestuurster onder deze extreme omstandigheden het voorgeschreven en haar bekende protocol noodremming heeft gevolgd. Een ander protocol, in het bijzonder voor een terroristische aanslag als de onderhavige, heeft Qbuzz niet.

Uit het forensisch voertuigonderzoek is bovendien gebleken dat de deuren bij een noodremming weliswaar niet automatisch opengaan, maar dat deze wel geopend konden worden. De deuren aan de rechterkant van de tram waren te openen met de bij iedere deur aanwezige knop ‘deur openen’ en met de knop noodbediening. Verschillende passagiers, waaronder [A] , zijn gevlucht door het raam van een van de deuren aan de rechterkant dat eruit was getrapt. Maar met de bediening van de knop ‘deuren openen’ of de noodknop was het ook mogelijk geweest om de deuren te openen en daardoor de tram te verlaten. Het is begrijpelijk dat de passagiers in de ontstane paniek die mogelijkheid niet hebben onderkend, maar dat betekent niet dat dat de bestuurster de deuren gesloten hield. Ook het verwijt dat de bestuurster de tram niet zelf tot stilstand heeft gebracht faalt. Kennelijk verwijten [eisers c.s.] de bestuurster dat zij de tram eerder tot stilstand had moeten brengen dan het moment waarop aan de noodrem getrokken werd. Uit het tijdsverloop van de aanslag blijkt geen aanknopingspunt voor dit verwijt. Tenslotte het verwijt dat de bestuurster niet heeft omgeroepen dat de deuren geopend konden worden. Ook dit verwijt is niet terecht. Het protocol noodremming schrijft het doen van die mededeling niet voor. In de ook voor de bestuurster ontstane paniek is het begrijpelijk dat zij er niet aan heeft gedacht een dergelijke mededeling te doen. Van enige fout van de bestuurster is geen sprake geweest.

4.20.

Reeds omdat de bestuurster geen fout heeft gemaakt, slaagt de stelling van [eisers c.s.] , dat Qbuzz niet heeft voldaan aan haar verplichting om deskundig en goed opgeleid personeel aan te stellen, niet. [eisers c.s.] betwijfelen of de bestuurster wel in staat was om de tram te besturen omdat zij in haar verklaring van 25 april 2019 (zie 2.12) verklaart dat zij de deur via de gele knop in de cabine opent en daarbij verklaart: “Ik weet eigenlijk niet welke gele knop”. Bij de beoordeling van deze mededeling moet rekening worden gehouden met het feit dat de aanslag ook op de bestuurster van de tram een grote impact had en dat dat ten tijde van het afleggen van haar verklaring nog steeds het geval was. Uit de gedingstukken blijkt niet dat de bestuurster niet voldoende gekwalificeerd zou zijn. Evenmin is gebleken dat de opleiding tot trambestuurster niet deugdelijk zou zijn.

Geen aansprakelijkheid Qbuzz op grond van Boek 8 BW - Vervoersrecht

4.21.

[eisers c.s.] baseren hun vorderingen tegen Qbuzz mede op de contractuele verhouding tussen Qbuzz en [A] als passagier. Zij wijzen op artikel 7.9 van de Algemene Voorwaarden Openbaar stads- en streekvervoer die Qbuzz hanteert voor haar diensten en op artikel 8:105 BW. Uit deze bepalingen volgt dat de (nabestaanden van de) reiziger recht hebben op schadevergoeding als de reiziger tijdens het vervoer letsel oploopt of overlijdt en dit een gevolg is van een aan de reiziger overkomen ongeval dat voor rekening van de vervoerder komt of van een omstandigheid die de vervoerder als een zorgvuldig vervoerder heeft kunnen vermijden of verhinderen. Volgens [eisers c.s.] is ook artikel 8:82 sub 2 BW van belang. Dat artikel bepaalt dat de vervoerder zich niet van zijn aansprakelijkheid voor schade door dood of letsel van de reiziger kan ontheffen, door een beroep te doen op de gebrekkigheid of het slecht functioneren van het vervoermiddel of van het materiaal waarvan hij zich voor het vervoer bedient.

4.22.

Qbuzz heeft terecht aangevoerd dat de verwijten van [eisers c.s.] in het kader van het vervoersrecht niet kunnen leiden tot haar aansprakelijkheid. In de eerste plaats is de wettelijke regeling van belang. De aansprakelijkheid van Qbuzz als vervoerder wordt bepaald door de artikelen 8:99 - 116a BW (Boek 8, Titel 2, afdeling 5 BW). In artikel 8:116 BW is bepaald dat als een vervoerder, buiten de vervoersovereenkomst door een derde (zoals in dit geval door [eisers c.s.] ) wordt aangesproken, de artikelen 8:361 t/m 366 en 8:1081 BW van overeenkomstige toepassing zijn. Uit de toepasselijkheid van artikel 8:364 BW volgt dat als een derde in plaats van uit artikel 8:105 BW, ageert uit onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW), de vervoerder jegens de derde niet verder aansprakelijk is dan hij op grond van de vervoersovereenkomst met de reiziger zou zijn. Voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van Qbuzz als vervoerder, zijn de stellingen die [eisers c.s.] baseert op artikel 6:162 en 6:170 BW (aansprakelijkheid voor schade aan een derde toegebracht voor een fout van een ondergeschikte) dus niet relevant. Relevant is of de vorderingen van [eisers c.s.] voldoen aan de vereisten voor vervoerdersaansprakelijkheid zoals bepaald in artikel 8:105 BW. In lid 1 van dit artikel is bepaald dat de vervoerder aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door dood of letsel van de reiziger ten gevolge van een ongeval dat in verband met en tijdens het vervoer aan de reiziger is overkomen.

4.23.

Daargelaten of een shockschadevordering onder het bereik van artikel 8:105 BW gebracht kan worden, is een terroristische aanslag als de onderhavige geen ongeval in de zin van artikel 8:105 lid 1 BW. Evenmin is voldaan aan het volgens dat artikel vereiste verband met het vervoer, indien de dood of letsel is veroorzaakt door een medereiziger. Dat laatste is in dit geval aan de orde. De handelingen van [B] staan los van de door Qbuzz B.V. uitgevoerde vervoersdiensten. Bovendien is een terroristische aanslag bij uitstek een omstandigheid die vervoerdersovermacht in de zin van artikel 8:105 lid 2 BW zou opleveren omdat Qbuzz B.V. als zorgvuldig handelend vervoerder de aanslag niet had kunnen vermijden, of de gevolgen daarvan kunnen verminderen. Het beroep van [eisers c.s.] op de algemene voorwaarden van Qbuzz faalt om dezelfde redenen. Het handelen van [B] komt niet voor rekening van Qbuzz en uit het voorgaande volgt dat er ook geen sprake is van een omstandigheid die Qbuzz had kunnen vermijden of de gevolgen daarvan verhinderen. Van contractuele aansprakelijkheid van Qbuzz B.V. uit hoofde van de vervoersovereenkomst is dan ook geen sprake.

4.24.

Er is dus geen sprake van een toerekenbare tekortkoming van Qbuzz B.V. tegenover [eisers c.s.] en er is ook geen sprake van onrechtmatig handelen of nalaten van Qbuzz B.V.

Het beroep op verjaring van Qbuzz

4.25.

Qbuzz heeft zich er nog op beroepen dat de vorderingen van eiser 3 en eiseressen 4 en 5 zijn verjaard. Omdat geoordeeld is dat Qbuzz niet aansprakelijk is voor de eventuele shockschade van [eisers c.s.] kan hier aan voorbij worden gegaan. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het beroep op verjaring in het geval van aansprakelijkheid wel op zou zijn gegaan. Qbuzz merkt terecht op dat op grond van artikel 8:1751 BW de verjarings-termijn van drie jaar is gaan lopen op 19 maart 2019 en dat die is verstreken op 18 maart 2022. De dagvaarding tegen Qbuzz (en de Provincie) is van 26 oktober 2022. De dagvaarding is dus uitgebracht na het verstrijken van de verjaringstermijn. Namens de ouders van [A] zijn stuitingshandelingen verricht, maar van het verrichten van stuitingshandelingen door of namens de broer en zussen van [A] is niet gebleken. Het overigens weinig duidelijke betoog van [eisers c.s.] dat erop neerkomt dat de verjaringstermijn verlengd zou moeten worden, worden volgt de rechtbank niet.

Slot

4.26.

De conclusie is dat Qbuzz en de Provincie niet aansprakelijk zijn voor de gevolgen voor [eisers c.s.] van de tramaanslag die op 18 maart 2019 plaatsvond. De vorderingen van [eisers c.s.] zullen worden afgewezen. Over de aard en de ernst van het geestelijk letsel van [eisers c.s.] hoeft de rechtbank niet te beslissen omdat Qbuzz en de Provincie niet aansprakelijk zijn. Het kan niet anders dan dat de aanslag op 18 maart 2019 een grote impact heeft op de levens van [eisers c.s.] En het is te begrijpen dat zij genoegdoening en erkenning zoeken voor wat hun is overkomen. Maar deze procedure kan daarin niet voorzien.

4.27.

Omdat [eisers c.s.] in het ongelijk zijn gesteld zullen zij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Qbuzz worden begroot op:

- griffierecht € 2.277,00

- salaris advocaat 3.549,00 (3punten × tarief € 1.183,00)

Totaal € 5.826,00

De kosten aan de zijde van de Provincie worden begroot op:

- griffierecht € 2.277,00

- salaris advocaat 2.366,00 (2 punten × tarief € 1.183,00)

Totaal € 4.643,00 ECLI:NL:RBMNE:2024:415