Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 050624 gemeente niet aansprakelijk voor brand na boom tegen woonwagen; onvoldoende bewijs

RBGEL 050624 gemeente niet aansprakelijk voor brand na boom tegen woonwagen; onvoldoende bewijs

2De feiten

2.1.

[eiser] woonde in een woonwagen op het kamp aan de [adres kamp] . De gemeente is eigenaar van het bosperceel aan de achterzijde van deze woonwagen.

2.2.

In de avond van 18 februari 2022 heeft [eiser] de brandweer gebeld en gemeld dat er een boom tegen zijn wagen aan stond en dat er stormschade is.

2.3.

In de avond van 20 februari 2022 is brand ontstaan in zijn woonwagen, waarvoor de brandweer is uitgerukt. [eiser] is toen vanwege ademhalingsproblemen met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd en daar vanwege inhalatie van rook opgenomen op de intensive care. Na overplaatsing naar de verpleegafdeling op 21 februari 2022 is [eiser] op 23 februari 2022 uit het ziekenhuis ontslagen. Hij is toen gaan wonen in een geleende caravan op het kamp.

2.4.

Op 25 februari 2022 is aan de gemeente gemeld dat er een boom scheef stond, bij of tegen de carport c.q. kapschuur van [eiser] aan. Die dag hebben medewerkers van de gemeente een boom verwijderd die scheef stond bij of tegen de dakrand van de woonwagen van [eiser] . Deze boom was gemarkeerd met een blauwe stip. De boom die scheef stond bij de carport c.q. kapschuur is op 14 maart 2022 verwijderd.

2.5.

Sinds de brand ervaart [eiser] benauwdheid en buiten adem raken bij inspanning. Zijn traject om na het volgen van cursussen weer te gaan werken, is toen stil gevallen.

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert - samengevat - dat de rechtbank,

- voor recht zal verklaren dat de gemeente aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade als gevolg van de brand op 20 februari 2022,

- de gemeente zal veroordelen om de uitgebrande woonwagen te verwijderen, althans de kosten van verwijdering aan [eiser] te vergoeden en voorts

- de gemeente zal veroordelen om aan [eiser] de kosten van een nieuwe woonwagen ad € 21.000,00 te vergoeden, alsmede zijn immateriële schade ad € 5.000,00,

met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en in de kosten van de tenuitvoerlegging van het te wijzen vonnis.

3.2.

[eiser] baseert aansprakelijkheid van de gemeente kort gezegd op het volgende. De gemeente heeft onvoldoende maatregelen, in de vorm van onderhoud en inspectie, getroffen om het omvallen van bomen op haar perceel te beperken. Een van deze bomen is tegen de rand van zijn woonwagen gevallen, is in de loop van twee dagen verschoven en heeft daarbij, althans takken van deze boom hebben daarbij de kachelpijp beschadigd en uiteindelijk van de woonwagen gestoten. Als gevolg daarvan is bij het stoken van de allesbrander brand ontstaan in de woonwagen, die heeft geleid tot de schade waarvan nu vergoeding word gevorderd, aldus [eiser] .

3.3.

De gemeente voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, inclusief rente en nakosten.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

De gemeente kan uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk zijn voor schade als gevolg van het omvallen van een van haar bomen. Daarvoor is in de eerste plaats vereist dat komt vast te staan dat zij zich onvoldoende heeft ingespannen om het risico op omvallen te beperken en aldus heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Dan moet echter bovendien vastgesteld kunnen worden dat de schade niet zou zijn ontstaan indien de gemeente deze zorgplicht wel zou zijn nagekomen. Dat betekent in deze zaak dat er dan geen boom tegen de woonwagen van [eiser] zou zijn aangevallen en ook dat de brand dan zou zijn uitgebleven, zoals [eiser] stelt en de gemeente betwist. Wat dit laatste betreft, dus ter zake van causaal verband tussen het omvallen van een boom en het ontstaan van de brand, is het volgende van belang.

4.2.

Vaststaat dat de brand is ontstaan twee dagen nadat een boom tegen de dakrand van de woonwagen is gevallen. Volgens [eiser] is de door een medewerker van de gemeente gefotografeerde boom, die scheef stond bij of tegen de dakrand van de woonwagen, niet de boom die tegen de kachelpijp is aangeschoven (randnummer 9 van de dagvaarding). Welke boom dat wel is en waarom die boom op 25 februari 2022 door de medewerkers van de gemeente niet is gefotografeerd, heeft [eiser] in de dagvaarding niet meer concreet toegelicht. Dat had wel van hem mogen worden verwacht, zeker nu een medewerker van de gemeente op 19 september 2022 schriftelijk heeft verklaard dat hij op 25 februari 2022 geen tak heeft waargenomen die de schoorsteen raakte of had geraakt en ook geen gewag maakt van een tweede boom die in de nabijheid van de woonwagen was omgewaaid. Waarom deze verklaring vals zou zijn heeft [eiser] niet toegelicht en daar zijn ook geen aanknopingspunten voor gebleken. Deze ongerijmdheid doet afbreuk aan de door [eiser] gestelde toedracht.

4.3.

[eiser] heeft nog wel beeldmateriaal in het geding gebracht, dat ter zitting is bekeken. Als met de gemeente wordt aangenomen dat de scheef staande boom op de foto van de medewerker van de gemeente wel de op dat beeldmateriaal zichtbare boom is die volgens [eiser] tegen zijn kachelpijp is aangeschoven, zou de door [eiser] gestelde toedracht wellicht kunnen kloppen. Op de beelden van 18 februari 2022 lijkt namelijk te zien te zijn dat deze boom tegen de dakrand aan is gevallen en vervolgens een klein stukje is doorgegleden over de rand. Zie daarvoor bijvoorbeeld de beschadigingen op de boom op foto IMG_0389.JPG. Op de foto’s en video’s van 25 februari 2022 (IMG_0400.JPG, IMG_0405.MOV, IMG_0409.MOV en IMG_0410.MOV) lijkt te zien te zijn dat de boom een stuk verder over de dakrand is doorgegleden en dat daarbij een over het dak stekende zijtak van de boom langs de plaats kan zijn gestreken van de dakdoorvoer van de kachelpijp, waarvan nog een aluminiumkleurig restant zichtbaar lijkt. Ook is daarop te zien dat een kachelpijp achter de woonwagen ter hoogte van de omgevallen boom in de struiken hangt. De brandschade in de woonwagen lijkt op deze beelden geconcentreerd te zijn rond de bovenste helft van de afvoerpijp van een houtkachel.

4.4.

Dat het daadwerkelijk zo is gegaan kan echter, vanwege de ongerijmde stellingen van [eiser] over de boom in kwestie, op basis van de summiere informatie waarover de gemeente zich niet genoegzaam heeft kunnen uitlaten en zonder behoorlijke duiding (door een deskundige), niet worden vastgesteld. Dat het gestelde causaal verband zo’n logisch verhaal is dat het niet verder bewezen hoeft te worden, zoals [eiser] ter zitting heeft bepleit, wordt dus niet onderschreven.

4.5.

Hier komt bij dat ook niet kan worden vastgesteld dat de gemeente onzorgvuldig is geweest. Welke inspanningen van haar kunnen worden gevergd om het risico op omvallen te beperken hangt af van de precieze omstandigheden van het geval. Als uitgangspunt geldt echter wel dat van de gemeente niet kan worden verlangd dat zij dit risico bij al haar bomen uitsluit. De kosten daarvan zijn simpelweg niet op te brengen. Ook moet ervoor gewaakt worden aansprakelijkheid aan te nemen omdat het risico zich hier mogelijk heeft gerealiseerd. Het gaat erom welke inspanningen, gelet op de voorzienbaarheid, aard en ernst van de schade en de bezwaarlijkheid en gebruikelijkheid van het nemen van voorzorgsmaatregelen, in redelijkheid van de gemeente te vergen zijn. In dit verband is het volgende van belang.

4.6.

De gemeente heeft opgeworpen dat zij ter beperking van het risico in 2018 en 2020 boomveiligheidscontroles heeft laten uitvoeren in het betreffende bosperceel. Daarbij zijn te kappen bomen met een oranje stip gemarkeerd en bomen waaruit dor hout moest worden verwijderd met een blauwe stip, zoals de op 25 februari 2022 verwijderde boom. Het kappen en verwijderen is in maart 2020 voltooid. Een volgende inspectieronde is voorzien in 2024/2025. De gemeente heeft dit met stukken gestaafd. Uit deze stukken volgt bovendien dat op 17 februari 2020 bij de gemeente is gemeld dat er nog bomen gekapt moeten worden en dat dit moet gebeuren voor maart 2020, dat de gemeente heeft aangegeven dat de kap in de maand maart zal gaan gebeuren en dat de gemeente op 18 en 20 februari 2020 heeft gereageerd met berichten dat het kappen en snoeien veel werk is en daarom langer duurt, maar voor 15 maart 2020 zal worden afgerond. Dat dit onderhoud toen toch niet is uitgevoerd heeft [eiser] in het licht van de betwisting door de gemeente onvoldoende gemotiveerd gesteld. De advocaat van [eiser] heeft in tegendeel ter zitting verklaard dat de boom in kwestie was gesnoeid. Het is verder gebleven bij de enkele stelling dat er in februari 2021 groot onderhoud zou plaatsvinden en dat [eiser] zich begin maart 2021 bij de gemeente heeft beklaagd over het uitblijven daarvan. Een concrete onderbouwing van deze stelling ontbreekt. Ook de gestelde noodzaak van extra onderhoud vanwege de kap van een belendend bosperceel heeft [eiser] niet toegelicht. Hij heeft volstaan met een weergave van zijn eigen opvatting daarover. Bij deze stand van zaken moet het ervoor worden gehouden dat het nodige onderhoud door de gemeente ook daadwerkelijk is verricht.

4.7.

Op het beeldmateriaal is te zien dat de wortels van de op 25 februari 2022 gekapte boom zijn vermolmd. Daarover heeft de gemeente ter zitting verklaard dat dit bij de inspectie niet zichtbaar was en dat bij een dergelijke visual tree asessment de wortels van de bomen niet worden bekeken. [eiser] heeft niet meer gesteld dat de vermolming bij inspectie wel zichtbaar was of toegelicht dat de zorgplicht van de gemeente zo ver gaat dat ook de wortels hadden moeten worden geïnspecteerd. Dit laatste ligt vanwege de omvang van het werk dat met inspectie van de wortels van alle potentieel gevaarlijke bomen gepaard zou gaan, bepaald niet in de rede. [eiser] heeft verder ook meer in het algemeen niet duidelijk gemaakt waarom de door de gemeente getroffen inspectie- en onderhoudsmaatregelen ontoereikend waren, gelet op de voorzienbaarheid, aard en ernst van de schade en de bezwaarlijkheid en gebruikelijkheid van het nemen van voorzorgsmaatregelen. Zoals gezegd is de enkele (mogelijke) verwezenlijking van het risico op schade daarvoor niet voldoende.

4.8.

Nu aldus niet kan worden geconcludeerd dat de gemeente onzorgvuldig heeft gehandeld en ook niet duidelijk is gesteld waarom de schade zonder het beweerdelijk onzorgvuldig handelen van de gemeente niet zou zijn ontstaan, kan aansprakelijkheid van de gemeente niet worden vastgesteld. Alle vorderingen stuiten daarop af. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat met de vordering tot verwijdering van de woonwagen klaarblijkelijk is beoogd op de voet van art. 6:103 BW schadevergoeding in natura te vorderen, gebaseerd op aansprakelijkheid van de gemeente, die dus niet kan worden vastgesteld.

4.9.

[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de gemeente worden begroot op:

- griffierecht

2.837,00

 

- salaris advocaat

1.572,00

(2,00 punten × € 786,00)

- nakosten

178,00

(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal

4.587,00

 

4.10.

De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing. ECLI:NL:RBGEL:2024:3513