GHSHE 050722 wn-er op reach-truck raakt met hoofd bekneld; blijvend hersenletsel; wg-er ook in hoger beroep aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
GHSHE 050722 wn-er op reach-truck raakt met hoofd bekneld; blijvend hersenletsel; wg-er ook in hoger beroep aansprakelijk, (tegen wn-er is verstek verleend)
in vervolg op:
RBOBR 110221 wn-er op reach-truck raakt met hoofd bekneld; blijvend hersenletsel; wg-er aansprakelijk
3De beoordeling
3.1
In dit geding gaat het kort gezegd om werkgeversaansprakelijkheid voor een ongeval met een reachtruck.
3.2
Als gesteld en niet (voldoende) betwist vormen de volgende feiten voor het hof het uitgangspunt.
a. De op [geboortedatum] 1975 geboren [geïntimeerde] is met ingang van 1 mei 2002 als uitzendkracht in de functie van magazijnmedewerker gaan werken bij de DHL-vestiging in [vestigingsplaats] . Op grond van arbeidsovereenkomst was [geïntimeerde] sinds 1 mei 2003 in vaste dienst van DHL als warehouse operator voor 40 uren per week. Tot zijn werkzaamheden behoorden onder meer het verplaatsen van goederen met een TSP-truck, heftruck of reachtruck, het sorteren van goederen en het daartoe verzamelen van orders die vanuit een ander deel van het bedrijf in kokers per buizenpost werden verzonden.
Op 4 december 2007 omstreeks 15.00 uur is [geïntimeerde] tijdens zijn werk een ongeval overkomen (hierna: het bedrijfsongeval) waarna [geïntimeerde] met ernstig hoofdletsel naar het ziekenhuis is vervoerd.
Inspecteur [persoon A] van de Arbeidsinspectie heeft na onderzoek een op 11 januari 2008 gedateerde ongevalsrapport opgemaakt dat vermeldt: “(…)
Bevindingen onderzoek
Op dinsdag 4 december 2007, omstreeks 15.00 uur, was het slachtoffer, [geïntimeerde] , met de reachtruck aan het werk (…). Wanneer er nieuwe orders zijn krijgt hij een telefoontje dat de order in het mandje van de buizenpost ligt(...). Er zijn geen getuigen van het ongeval (…) en het slachtoffer [hof: kan] zich van de gehele dag niets herinneren (…). Het slachtoffer heeft waarschijnlijk een telefoontje gekregen dat er een nieuwe order onderweg was. Hij is met zijn reachtruck naar de buizenpost gereden om deze orderkoker op te halen. Kennelijk wilde hij de koker uit de buizenpost opvangen waardoor hij met zijn hoofd naar voren uit de reach-truck hing.
Waarschijnlijk heeft hij toen per ongeluk het gaspedaal ingedrukt waardoor de reachtruck in beweging kwam en hij met zijn hoofd bekneld kwam te zitten tussen de buizenpost en de reachtruck. Kennelijk is dat nogal hard gedaan gezien de schade aan de buizenpost en het feit dat de gehele stuurkolom is afgebroken. De theorie dat het waarschijnlijk zo heeft plaatsgevonden is gebaseerd op de plek waar hij met zijn hoofd bekneld is aangetroffen (... ).
Gezien de schade en het feit dat enkele collega's een harde klap hebben gehoord doet vermoeden dat hij vol gas heeft gegeven. De reach-truck vertoonde geen mankementen en het slachtoffer was zeer ervaren. Hij werkt reeds zeven jaar bij dit bedrijf en rijdt op alle beschikbare arbeidsmiddelen. Hij is tevens in het bezit van een heftruck-certificaat en heeft nog diverse interne opleidingen gevolgd.
Tijdens mijn onderzoek heb ik geen verband kunnen vaststellen tussen een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en de oorzaak van het (…) meldingsplichtige arbeidsongeval (…). In verband hiermee heb ik volstaan met het opmaken van dit ongevalsrapport.
( ...)”
In een brief van 19 oktober 2012 heeft (de gemachtigde van) [geïntimeerde] DHL aansprakelijk gesteld voor de door [geïntimeerde] als gevolg van het bedrijfsongeval geleden en nog te lijden schade. DHL heeft deze brief doorgestuurd naar haar bedrijfsaansprakelijkheidsverzekeraar AIG die de aansprakelijkheid van DHL voor de gevolgen van het bedrijfsongeval steeds van de hand heeft gewezen.
Door het bedrijfsongeval heeft [geïntimeerde] blijvend hersenletsel opgelopen. Hij heeft klachten ontwikkeld die passen bij niet aangeboren hersenletsel en posttraumatische epilepsie. [geïntimeerde] is met ingang van maart 2013 voor 59,39% arbeidsongeschikt beoordeeld in de zin van de WIA.
3.3
In dit met de dagvaarding van 4 juni 2019 ingeleide geding heeft de kantonrechter in het beroepen vonnis op vordering van [geïntimeerde] kort gezegd:
I. verklaard voor recht dat DHL de verplichtingen van artikel 7:658 BW niet is nagekomen;
II. DHL c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de schade als gevolg van het bedrijfsongeval, nader op te maken bij wet, met wettelijke rente;
III. DHL c.s. veroordeeld in de proceskosten, met nakosten.
3.4
In beroep formuleren DHL c.s. twee grieven en concluderen DHL c.s. in de kern dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen en [geïntimeerde] zal veroordelen tot:
IV. terugbetaling van de proceskosten die AIG ter uitvoering van het beroepen vonnis heeft betaald, met wettelijke rente;
V. betaling van de proceskosten van de eerste aanleg en het beroep, met wettelijke rente en nakosten en eventuele verdere executiekosten.
3.5
Dit geschil heeft internationale aspecten omdat AIG gevestigd is in Luxemburg. De kantonrechter heeft klaarblijkelijk de Nederlandse rechter bevoegd geoordeeld. Dat bevoegdheidsoordeel is terecht en onbestreden, terwijl verder onbestreden is de kennelijke toepasselijkheid van Nederlands recht. Bij gebreke van partijdebat hierover behoeft dit verder geen bespreking.
3.6
Voor zover DHL c.s. menen dat de kantonrechter buiten de rechtsstrijd is getreden met verboden aanvullingen van de stellingen van [geïntimeerde] , kan het hof DHL c.s. niet volgen. DHL c.s. stellen terecht dat de rechter volgens artikel 24 Rv alleen mag onderzoeken en beslissen op (basis van) de feiten of rechten die partijen aanvoeren. Zoals uit artikel 149 Rv volgt, dient de rechterlijke beslissing echter vervolgens te worden gegrond op de feiten die in dit geding (als niet of onvoldoende betwist) komen vast te staan (lid 1) of op feiten van algemene bekendheid of algemene ervaringsregels, die geen bewijs behoeven (lid 2). Anders dan DHL c.s. menen is van een toegepaste ervaringsregel sprake in de gewraakte kantonrechteroverweging: “4.14 (…) Vooral wanneer een werknemer alleen werkt, en er geen toezicht is op de manier waarop hij zijn werkzaamheden uitvoert, ligt niet voor de hand dat een werknemer uit zichzelf de reachtruck eerst tot stilstand zal brengen, vervolgens het contact afsluit om daarna de reachtruck te verlaten om de buizenpost op te halen. Ook bij een ervaren werknemer als [geïntimeerde] moet er rekening mee worden gehouden dat de voorzichtigheid niet altijd optimaal in acht wordt genomen. Het had op de weg van DHL gelegen om op dit ervaringsfeit te anticiperen. (…)”
Verder is niet van een verboden aanvulling van een partijstandpunt sprake voor zover de kantonrechter overwegingen geeft over het ontbreken van een (werk)instructie voor het ophalen van orders uit de buizenpost of een gebrek aan toezicht op de werkvloer. Anders dan DHL c.s. menen, stelt [geïntimeerde] bijvoorbeeld in de inleidende dagvaarding wel degelijk dat:
“6. (…) nooit een specifieke waarschuwing/instructie onder het personeel werd verstrekt teneinde hen erop te wijzen, dat het pakken van de buizenpost zittende op de truck door DHL als onveilig c.q. onwenselijk werd gezien. Door leidinggevenden van DHL is er ook nimmer voor gewaarschuwd of geinstrueerd, dat de gebezigde handelwijze door de Reachtruckchauffeurs achterwege diende te blijven, noch is daarop feitelijk toegezien.”
3.7
Met de in beroep geformuleerde vorderingen en grieven leggen DHL c.s. ter beslissing aan het hof voor de bij het beroepen vonnis aan [geïntimeerde] toegewezen vorderingen I, II en III en haar eigen vorderingen IV en V.
3.8
In dit geding staat centraal het bedrijfsongeval zoals dat [geïntimeerde] op 4 december 2007 omstreeks 15.00 uur is overkomen. Nu beide partijen uitgaan van de ongevalstoedracht zoals inspecteur [persoon A] die in het ongevalsrapport als de meest waarschijnlijke heeft beschreven, dient als feitelijke ongevalstoedracht ook voor het hof kort gezegd tot uitgangspunt dat [geïntimeerde] op dat moment ergens met een goed functionerende reachtruck aan het werk was, toen hij een telefoontje kreeg dat er een nieuwe order met de buizenpost onderweg was. [geïntimeerde] is vervolgens met zijn reachtruck naar de buizenpost gaan rijden en aldaar aangekomen, is hij met zijn hoofd naar voren uit de reachtruck gaan hangen om de koker uit de buizenpost op te vangen. Doordat hij toen per ongeluk ook het gaspedaal vol indrukte, is de reachtruck in beweging gekomen en is [geïntimeerde] met zijn hoofd bekneld geraakt tussen de buizenpost en de reachtruck.
3.9
Op grond van de devolutieve werking van het beroep moet het hof (binnen de omvang van de voorliggende vorderingen en het door de grieven ontsloten gebied) in beginsel ook de door [geïntimeerde] in eerste aanleg opgevoerde grondslagen of verweren van rechtswege onderzoeken. Dat geldt ook in dit geval waarin [geïntimeerde] in beroep niet is verschenen en verstek tegen hem is verleend.
3.10
Aan de toegewezen vorderingen I, II en III legt [geïntimeerde] in de kern ten grondslag dat DHL haar wettelijke althans ongeschreven zorgplicht (ex artikel 7:658 althans 6:162 BW) heeft geschonden door niet zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te geven als redelijkerwijs nodig om te voorkomen dat [geïntimeerde] schade zou lijden in de uitoefening van zijn werkzaamheden die niet geheel van gevaar ontbloot zijn. Volgens [geïntimeerde] heeft DHL in het bijzonder verzuimd om de reachtruckbestuurders te waarschuwen voor de potentieel gevaarlijke situatie bij het opvangen van de buizenpost en daarvoor instructies te geven, terwijl DHL wist althans behoorde te weten dat zij daarbij al zittend op de truck naar voren dienden te reiken om de containers met de orders aan de onderkant van de kast van de buizenpost op te vangen. Ook heeft DHL volgens [geïntimeerde] verzuimd om regelmatig toe te zien op de handelingen van de reachtruckbestuurders. [geïntimeerde] meent in hoofdlijn dat DHL een potentieel gevaarlijke situatie heeft gecreëerd waarbij die bestuurders onvoldoende tegen zichzelf werden beschermd doordat de handeling alleen veilig is uit te voeren als erop wordt toegezien dat de elektriciteit van de reachtruck eerst wordt uitgeschakeld alvorens de buizenpost mag worden opgevangen, maar het ontbrak aan zowel algemene als bijzondere maatregelen en instructies voor het ophalen van de buizenpost. [geïntimeerde] stelt dat hij door het hem overkomen bedrijfsongeval naast materiële schade (waaronder verlies aan verdienvermogen) immateriële schade lijdt, die in een schadestaatprocedure kan worden begroot.
3.11
DHL c.s. ontkennen kort gezegd dat DHL haar zorgplicht heeft geschonden zodat [geïntimeerde] ook geen rechtstreekse actie heeft tegen haar verzekeraar AIG. Nu tussen partijen niet in geschil is dat [geïntimeerde] door het bedrijfsongeval schade heeft geleden, spitst dit geding zich toe op de kwestie of DHL haar zorgplicht is nagekomen.
3.12
Voor zover dat haar wettelijke werkgeversverplichting betreft, bepaalt artikel 7:658 BW: “1. De werkgever is verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of
waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
2. De werkgever is jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de
werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij
de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke
mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
(…)”
Nu opzet of bewuste roekeloosheid van [geïntimeerde] niet is gesteld en het ongeval [geïntimeerde] is overkomen in de uitoefening van zijn werkzaamheden, is DHL op grond van dit wetsartikel voor het bedrijfsongeval aansprakelijk, tenzij DHL aantoont dat zij haar zorgplicht als werkgever is nagekomen. De kantonrechter heeft kort gezegd geoordeeld dat dit niet is aangetoond en met grief 1 komen DHL c.s. tegen dit kantonrechtersoordeel op.
3.13
Voor zover DHL c.s. inroepen dat het bedrijfsongeval niet in verband staat met een overtreding van enige Arbovoorschrift of Arbonorm, overweegt het hof dat naleving van dergelijke regelingen niet steeds vrijwaart tegen iedere aansprakelijkheid. De wettelijke zorgplicht verplicht DHL als werkgever om het werk en de werkomgeving zo te (laten) organiseren en onderhouden als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat [geïntimeerde] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
3.14
DHL c.s. werpen terecht op dat met de wettelijke zorgplicht niet wordt beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen. Gelet op de ruime strekking ervan is echter wel sprake van een strenge zorgplicht die een hoog veiligheidsniveau van bijvoorbeeld de betrokken werkruimte en werktuigen vereist en van de organisatie van de werkzaamheden, terwijl de werkgever de geëigende veiligheidsmaatregelen dient te treffen en het benodigde toezicht dient te houden op een behoorlijke naleving van door hem gegeven instructies.
3.15
DHL c.s. betogen dat [geïntimeerde] een ervaren arbeidskracht is, is getraind en is gecertificeerd voor veiligheidsinstructies en dat [geïntimeerde] bekend is met de hem ook toegezonden veiligheidsregels, waaronder de door hem geschonden veiligheidsregel 7 dat alle lichaamsdelen binnen de truck moeten worden gehouden. Deze ingeroepen omstandigheden doen echter niet af aan de op DHL rustende werkgeversverplichting tot het nemen van preventieve maatregelen en om te waarschuwen en instrueren en om toezicht te houden op de naleving. Ook een ervaren en geïnstrueerde werknemer zal niet altijd de gewenste oplettendheid in acht nemen en als werkgever is DHL ook verantwoordelijk voor de veiligheid van ervaren en geïnstrueerde werknemers. Ook dient DHL rekening te houden met het ervaringsfeit dat zelfs een ervaren en geïnstrueerde werknemer wel eens nalaat om de voorzichtigheid in acht te nemen die ter voorkoming van ongelukken geraden is. Dit geldt nog temeer in situaties waarin een werknemer dagelijks meermalen pleegt te verkeren, zoals hier de situatie dat [geïntimeerde] dagelijks meermalen naar de buizenpost moet rijden om kokers met nieuwe opdrachten uit de buizenpost op te vangen. Algemene ervaringsregel is immers ook dat het dagelijks verkeren in een bepaalde werksituatie leidt tot een vermindering van de ter voorkoming van ongelukken raadzame voorzichtigheid.
3.16
Bij al het voorgaande komt nog dat voor de kennelijk gebruikelijk situatie dat met trucks naar de buizenpost moet worden gereden om nieuwe orders op te halen, gesteld noch gebleken is van enige concrete (werk)instructie en/of van enig concreet toezicht op de naleving van de door DHL bedoelde veiligheidsinstructies en veiligheidsregels. Daarbij gaat het echter niet alleen om verschillende trucks als potentieel gevaarlijke machines, maar ook om potentieel gevaarlijke situaties die zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. De kantonrechter heeft dan ook al terecht geoordeeld: “4.13 (…)
Het punt waarop DHL is tekortgeschoten in haar zorgplicht is een combinatie van het ontbreken van een (werk)instructie voor het ophalen van orders uit de buizenpost en een gebrek aan toezicht op de naleving van de wel door haar gegeven instructies.”
DHL c.s. miskennen al het voorgaande voor zover zij tegen dat kantonrechtersoordeel opwerpen dat een concrete werkinstructie zoals de kantonrechter bedoelt, geen meerwaarde zou hebben boven de door DHL (in bijvoorbeeld de “Instructies voor veilig werken met intern Transport Materiaal”) gegeven algemene veiligheidsinstructies die waarschuwen voor beknellingsgevaar en dat ook een dergelijk toezicht het onderhavige bedrijfsongeval niet zou hebben kunnen voorkomen.
Waar DHL bovendien volledige zeggenschap en invloed heeft over het gebruik van de trucks, de buizenpost en de daarvoor relevante arbeidsomstandigheden, had in redelijkheid van DHL mogen worden verwacht en gevergd dat zij had gezorgd voor op deze potentieel gevaarlijke situaties toegesneden (werk)instructies, veiligheidsvoorschriften en voor concreet toezicht op de naleving op de werkvloer om de veiligheid van werknemers zoals [geïntimeerde] zoveel mogelijk te bevorderen. Dit geldt nog temeer nu het klaarblijkelijk mogelijk was om de buizenpost hangend uit een truck op te vangen. Van dergelijke instructies en maatregelen is echter niet gebleken. Voor zover DHL c.s. er op wijzen dat collega’s zijn geïnstrueerd om elkaar op onveilige situaties te wijzen, volstaat dat in dit verband niet.
3.17
In het licht van het voorgaande mist grief 1 van DHL c.s. doel en heeft de kantonrechter de vorderingen I en II terecht toegewezen. In het verlengde daarvan heeft de kantonrechter DHL c.s. ook terecht als de overwegend in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten van de eerste aanleg veroordeeld, zodat ook de tegen veroordeling III opgeworpen grief 2 van DHL c.s. wordt verworpen.
Hierop voortbouwend zijn de vorderingen IV en V van DHL c.s. niet toewijsbaar.
Het hof komt aan bewijslevering niet toe omdat wat DHL c.s. te bewijzen aanbiedt geen (voldoende) concrete feiten bevat die het hof anders kunnen doen oordelen.
3.18
Alles bij elkaar concludeert het hof dat de grieven doel missen en het beroepen vonnis moet worden bekrachtigd voor zover dat in hoger beroep voorligt. Het hof zal DHL c.s. als de in het ongelijk te stellen partij veroordelen in de proceskosten van het beroep. Wat DHL c.s. verder nog aanvoeren, bevat geen (voldoende) concrete argumenten om anders te oordelen. Het hof beslist als volgt.
4De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het beroepen vonnis voor zover dat aan het hof voorligt;
veroordeelt DHL c.s. in de proceskosten van het beroep aan de zijde van [geïntimeerde] en begroot die kosten tot op heden op € 0,--;
wijst het in beroep gevorderde af. ECLI:NL:GHSHE:2022:2200