Rb Utrecht 130411 werken met heftruck met zware lading moet als riscovol worden aangemerkt
- Meer over dit onderwerp:
Rb Utrecht 130411 werken met heftruck met zware lading moet als riscovol worden aangemerkt
De verdere beoordeling van het geschil
1. Bij vonnis van 24 februari 2010 is aan WBN het bewijs opgedragen van feiten en omstandigheden die het oordeel wettigen dat zij in de omstandigheden van dit geval aan haar zorgplicht heeft voldaan. Daarbij is overwogen dat de veiligheidsmaatregelen die in redelijkheid van WBN verwacht mochten worden niet alleen betrekking hebben op de veiligheid in algemene zin maar ook op de veiligheid met betrekking tot deze specifieke situatie.
2. WBN heeft in het kader van de bewijsopdracht de volgende getuigen doen horen: [voorman], voorman, [vorkheftruckchauffeur], vorkheftruckchauffeur, [technisch manager], technisch manager en [supervisor], supervisor.
3. Uit deze getuigenverklaringen valt af te leiden dat WBN diverse veiligheidsmaatregelen heeft getroffen: er werden veiligheidsschoenen en veiligheidshandschoenen verstrekt en er werd op toegezien dat deze gedragen werden. Voorts blijkt uit deze verklaringen (met name uit de verklaring van [supervisor]) dat iedere medewerker kort na aanvang van zijn dienstverband een aantal veiligheidsinstructies krijgt. Hiervoor wordt de ‘Checklist nieuw personeel’ gebruikt die bij conclusie van antwoord is overgelegd. Na het ontvangen van de instructies parafeert de medewerker deze checklist per onderdeel. [eiser] heeft betwist dat hij instructies zou hebben ontvangen. Hij heeft in dat verband als partijgetuige verklaard: “Een paar weken later werd ik door dhr. [supervisor] geroepen, dat hij een formulier had. Dhr. [supervisor] zei tegen mij dat op dat formulier een paar dingen stonden, dat ik daarop moest kijken en dat ik daarna even moest tekenen. Hij zei: het zijn wat formaliteiten, teken maar dan kom het wel goed. Het betreft het formulier dat is gehecht als productie 1 aan de conclusie van antwoord. (…) U houdt mij voor dat ik zojuist heb gehoord de hele verklaring van dhr. [supervisor] en wat hij allemaal heeft gezegd over hoe hij de veiligheidsvoorschriften meedeelt en handhaaft. Zij verhaal klopt niet. Ik ben niet één keer getoetst. U toont mij nogmaals productie 1 bij de conclusie van antwoord. Ik heb dat formulier een keer of 4 geparafeerd. Dat is allemaal op één dag gebeurd. Ik vertel u nader dat één paraaf later is gezet. Ik ben daarvoor nog een keer apart op kantoor geroepen met de mededing ‘deze moet je nog even doen’. U vraagt mij welke veiligheidsregels mij door WBN voor het ongeval zijn bijgebracht. Ik antwoord daarop: niet. (…) Met mij is niet gesproken over de Afdeling-veiligheids/gedragsregels.”
[supervisor] heeft hierover daarentegen verklaard: “Het is juist dat alle onderdelen van die checklist waar door het blokje een kruisje staat door mij persoonlijk met dhr. [eiser] zijn doorgenomen en dat is gebeurd op de datum waarop dhr. [eiser] zijn paraaf bij heeft gezet. Binnen onze organisatie is het verplicht om al deze punten met de werknemers door te nemen. Dat gebeurt ook met een zekere plichtmatigheid, maar ik zeg erbij dat ik het ook altijd serieus doe. Aan het begin als iemand binnenkomt, kan ik niet precies beoordelen welk niveau die persoon heeft. Ik informeer de mensen over de gevaren en dan wordt de werknemer overgedragen aan een voorman die dan verder de praktische veiligheidszaken bij de mensen inprent. U vraagt mij aan wie ik dhr. [eiser] heb overgedragen. Volgens mij is dat aan dhr. [voorman] geweest. Ik denk dat de eerste introductie van een nieuwe werknemer ongeveer een halve dag duurt. Dan draag ik de desbetreffende persoon over aan zijn voorman. In mijn herinnering is het zo dat ik dhr. [eiser] in de opstartfase van de werkplek in Hilversum vrijwel dagelijks meermalen heb gesproken. Ik sprak in die tijd ook veel en dagelijks met zijn voorman dhr. [voorman]. Dat ging over meer dingen dan alleen veiligheid, maar dat kwam in die gesprekken ook met regelmaat aan de orde. Na een aantal weken heb ik zo een goed beeld van het kunnen en kennen van de desbetreffende werknemer. Ik dan ook goed zien hoe hij met de veiligheidsaspecten van zijn werk omgaat. Dan is het moment gekomen dat ik de werknemer op kantoor roep en ga aftekenen op de checklist zoals die ook is gevoegd als productie 1 bij de conclusie van antwoord. Zo is het ook bij dhr. [eiser] gegaan.”
De kantonrechter stelt vast dat [supervisor] een uitgebreide uiteenzetting heeft gegeven van zijn werkwijze ten aanzien van de handhaving van veiligheidsmaatregelen en de checklist die hij in dit verband hanteert. Dat hij deze werkwijze hanteert wordt door [eiser] niet betwist. [eiser] erkent immers dat hij tweemaal op kantoor is geroepen in verband met de veiligheidsinstructies en dat [supervisor] de checklist met hem is doorgelopen. Ook erkent [eiser] dat hij de lijst in totaal vijfmaal geparafeerd heeft. De kantonrechter acht de verklaring van [eiser] dat hij desondanks geen veiligheidsinstructies heeft ontvangen terwijl hij daar wel voor heeft geparafeerd, mede in het licht van de uitgebreide verklaring van [supervisor] omtrent zijn werkwijze, op dit punt onvoldoende overtuigend. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat [eiser] op de door hem geparafeerde onderdelen veiligheidsinstructies heeft gekregen op 4 respectievelijk 22 juli 2003.
4. Naast veiligheidsinstructies met betrekking tot de algemene situatie op het werkterrein dient de werkgever ook veiligheidsinstructies met betrekking tot de specifieke werksituatie te geven. Ten aanzien van de concrete werkzaamheden waarbij tussen de verschillende werknemers moet worden samengewerkt is immers het van belang dat er duidelijke instructies zijn ten aanzien van vraag wie de leiding heeft bij de werkzaamheden en welke onderlinge signalen moeten worden gebruikt. Indien deze afspraken ontbreken bestaat het risico dat ongevallen ontstaan door onduidelijkheden in de onderlinge communicatie. Dit klemt temeer indien sprake is van werkzaamheden met een verhoogd risico op ongevallen, zoals in het onderhavige geval waarbij sprake is van het werken met een vorkheftruck en het stapelen van zeer zware materialen. Het ligt dan ook op de weg van de werkgever om hiervoor in voldoende mate zorg te dragen. Uit de getuigenverklaringen blijkt echter dat er niet of nauwelijks instructies bestonden met betrekking tot deze specifieke situatie en de daarbij te hanteren communicatie. Ten aanzien van het werken om- en nabij een vorkheftruck werd slechts als instructie gegeven dat de medewerker zich niet onder de vorkheftruck mag begeven wanneer deze geladen is. De kantonrechter stelt aldus echter vast dat er voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden geen duidelijke en ondubbelzinnige instructies werden gegeven met betrekking tot het stapelen van spoorstaven. [vorkheftruckchauffeur] verklaart hierover: “U vraagt mij nogmaals of er voorschriften zijn over hoe die werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. Ik haal mijn schouders op. Ik weet dat niet echt, het gaat gewoon zo. Er zal heus wel iets op papier staan, maar ik weet niet wat er op papier staat.” [voorman] is hierover niet expliciet in zijn verklaring. Hij verklaart: “U vraagt mij of ik [eiser] nog mondeling instructies heb gegeven over hoe hij zijn werkzaamheden moest verrichten. Ik antwoord u daarop dat gebeurt eigenlijk werkenderwijs. Ik zei die jongens dat ze ‘hierop en daarop’ moeten letten.” Voorts stelt de kantonrechter vast dat er geen duidelijke procedure was afgesproken voor de situatie waarin de vorkheftruck tussentijds gestopt moest worden. Er was niet afgesproken wanneer de vorkheftruckchauffeur de lepels kon laten zakken en er was geen stopteken afgesproken. [vorkheftruckchauffeur] verklaart hierover: “U vraagt mij of er tussen mij en [eiser] afspraken waren over hoe dat zou gaan als ik bezig was met de vorkheftruck en hij met het leggen van de ‘houtjes’. Ik antwoord daar op ‘pfff ik ben bezig met de vorkheftruck en hij is bezig met het leggen van de ‘houtjes’. U vraagt mij of [eiser] of ik de leiding hadden bij het verrichten van deze werkzaamheden. Je werkt samen. We zijn collega’s. Als de één zegt ‘laat maar zakken’ dan laat je zakken en als de één zegt ‘stop’ dan stop je. Ik krijg wel eens cursussen en daar staat in hoe je handgebaren moet geven. Als je je hand opsteekt met de palm naar voren naar de ander dan is dat een stopteken. Volgens mij is dat wettelijk vastgelegd. U vraagt mij of [eiser] en ik daar afspraken over hadden. Niet dan ik weet.” De kantonrechter constateert dat er evenmin afspraken waren over de afstand die in acht genomen moest worden ten aanzien van de heftruck. [vorkheftruckchauffeur] verklaart daarover: “Ik weet niet of er voorschriften zijn of mensen zich op een bepaalde afstand moeten houden van een vorkheftruck.” en [voorman] verklaart: “U vraagt mij of er tegen [eiser] gezegd is welke afstand hij in acht moest nemen ten aanzien van de vorkheftruck bij het laden en lossen. Ik weet dat niet, ik kan mij dat niet herinneren.”
5. Door niet als voorwaarde te stellen dat er duidelijke afspraken werden gemaakt omtrent de vraag wie de leiding had bij het stapelen van spoorstaven, wanneer de heftruckchauffeur de lepels van de heftruck kon laten zakken en welk gebaar als stopteken werd gehanteerd en door niet toe te zien op de naleving van dergelijke afspraken, heeft WBN het risico in het leven geroepen dat er onduidelijkheid in de communicatie tussen de werknemers zou ontstaan. Juist in een geval als het onderhavige waarbij gewerkt wordt met een vorkheftruck met zeer zware belading kan een dergelijk situatie tot ernstig letsel lijden. Hierdoor ontstaat immers het risico dat degene die stophouten moet plaatsen ten gevolge onduidelijkheid in de communicatie gewond raakt. Van WBN mocht redelijkerwijs worden verwacht dat zij dergelijke voorschriften omtrent de wijze van samenwerken zou geven. Daarbij moet bovendien worden opgemerkt dat WBN zich er als werkgever van bewust moet zijn dat werknemers in de dagelijkse omgang met machines, zoals een vorkheftruck, niet altijd alle voorzichtigheid in acht nemen die ter voorkoming van ongelukken geraden is (Hoge Raad 14 april 1978, NJ 1979,245). Voorts is van belang dat het draaien van de stophouten geen incidentele actie betrof maar een handeling die veelvuldig voorkwam. [vorkheftruckchauffeur] heeft daarover verklaard: “Het gebeurde vaker dat mensen tijdens het laden en lossen nog draaiden aan de stophouten die lagen tussen de spoorstaven. U vraagt mij of er ook gedraaid werd aan de stophouten op het moment dat met de lepels van de vorkheftruck al begonnen was met het laten dalen van de lading. Ook dan werd er nog wel gedraaid.” Temeer gelet op het feit dat de werknemers er kennelijk een gewoonte van maakten om nog tijdens het laten zakken van de lepels de stophouten te draaien, lag het op de weg van WBN om toe te zien op afspraken hierover en haar werknemers te wijzen op het gevaar van deze wijze van handelen. Gesteld noch gebleken is dat van dit laatste sprake is geweest. Dat, zoals WBN stelt, herhaaldelijk wordt vermeld dat men niet onder een vorkheftruck met lading mag lopen maakt dit niet anders. Daarvan was in het onderhavige geval immers geen sprake. Het betrof een handeling waarbij [eiser] zich noodgedwongen in de buurt van de vorkheftruck met daarop een zware lading bevond om zijn werkzaamheden te kunnen verrichten. De stelling van WBN dat van haar als werkgever niet kan worden verwacht dat zij waarschuwt tegen algemeen bekende gevaren gaat niet op. Anders dan in de jurisprudentie die WBN aanhaalt betreft het hier immers geen dagelijks voorkomende situatie maar een zeer specifiek soort werkzaamheden onder risicoverhogende omstandigheden.
6. De kantonrechter is op grond van het voorgaande van oordeel dat WBN niet is geslaagd in het bewijs van de stelling dat zij haar zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 BW is nagekomen. Dit betekent dat WBN aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval dat [eiser] op 24 september 2003 tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden ten behoeve van WBN is overkomen. De gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen. LJN BQ4773