RBNHO 040625 Rb staat hoger beroep toe van RBNHO 140125; (A overhandigt B stuk vuurwerk, dit ontploft in hand B bij aansteken)
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 040625 Rb staat hoger beroep toe van RBNHO 140125; (A overhandigt B stuk vuurwerk, dit ontploft in hand B bij aansteken)
in vervolg op:
RBNHO 140125 A overhandigt B stuk vuurwerk, dit ontploft in hand B bij aansteken, A niet aansprakelijk
- verzocht en begroot, niet toegewezen, 5 uur x € 120,00, en 13 uur x € 255,00 + 21% = € 4737,15
2De beoordeling
2.1.
[eiser] heeft in een deelgeschilprocedure met zaaknummer/rekestnummer C/15/354555 / HA RK 24-94 de rechtbank, samengevat, verzocht te bepalen 1) dat [gedaagde sub 1] volledig aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden en nog lijdt als gevolg van het ongeval dat [eiser] op 9 november 2019 is overkomen en 2) dat Univé c.s. gehouden zijn de hierdoor geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade van [eiser] volledig te vergoeden. Univé c.s. hebben in de deelgeschilprocedure betwist dat de door [eiser] gestelde grondslagen leiden tot aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] en dat op [gedaagde sub 1] een schadevergoedingsplicht rust.
2.2.
Bij beschikking van 14 januari 2025 heeft de rechtbank de verzoeken van [eiser] afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde sub 1] niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de uit het ongeval voortvloeiende materiële en immateriële schade van [eiser] en dat Univé c.s. dan ook niet gehouden zijn deze schade te vergoeden.
2.3.
[eiser] kan zich niet met de inhoud van de beschikking verenigen. Om die reden is [eiser] een bodemprocedure gestart. In de dagvaarding in deze zaak vordert [eiser] , samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat [gedaagde sub 1] volledig aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval op 9 november 2019, nader op te maken bij staat, en dat Univé gehouden is de schade van [eiser] als gevolg van de aansprakelijkheid van haar verzekerde rechtstreeks aan [eiser] te vergoeden, met hoofdelijke veroordeling van Univé c.s. in de proceskosten.
2.4.
In de dagvaarding verzoekt [eiser] verlof te verlenen voor het instellen van tussentijds hoger beroep van de beschikking van 14 januari 2025 en deze zaak naar de parkeerrol te verwijzen in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep.
2.5.
In de akte van 14 mei 2025 hebben Univé c.s. aangevoerd dat zij geen bezwaar hebben tegen toewijzing van dit verzoek.
2.6.
In artikel 1019cc lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat dat voor zover in de deelgeschilbeschikking uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist op één of meer geschilpunten tussen partijen betreffende hun materiële rechtsverhouding, de rechter daaraan in de procedure ten principale op dezelfde wijze gebonden is als wanneer de beslissing zou zijn opgenomen in een tussenvonnis in die procedure. Daarmee is aangeknoopt bij de leer van de bindende eindbeslissing: de rechter in eerste aanleg kan daarvan in beginsel niet terugkomen, tenzij er inmiddels nadere gegevens voorhanden zijn waaruit blijkt dat de beslissing niet juist is geweest.
2.7.
In dit geval is in de beschikking in de deelgeschilprocedure geoordeeld dat [gedaagde sub 1] niet aansprakelijk is voor de schade van [eiser] , zodat Univé c.s. niet gehouden zijn deze schade te vergoeden. Dit betekent dat op een geschilpunt tussen partijen betreffende hun materiële rechtsverhouding is beslist, zoals bedoeld in artikel 1019cc lid 1 Rv.
2.8.
In artikel 1019cc lid 3 sub a Rv is bepaald dat voor zover de beschikking een dergelijke beslissing bevat zoals genoemd in 2.6, daarvan in de procedure ten principale hoger beroep kan worden ingesteld als van een tussenvonnis. Daarvoor geldt een termijn van ofwel drie maanden te rekenen vanaf de eerste roldatum, ofwel - indien de uitspraak om tussentijds appel open te stellen nadien is gedaan - binnen drie maanden te rekenen vanaf de dag van de uitspraak. Daarbij is van belang dat de appellant - binnen de grenzen van artikel 332 Rv - in het hoger beroep slechts ontvankelijk zal zijn, indien de rechter in eerste aanleg deze mogelijkheid heeft geopend op een daartoe binnen dezelfde termijn door één van partijen gedaan verzoek, waarover de wederpartij is gehoord.
2.9.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] het verzoek om hoger beroep te mogen instellen tijdig in voormelde zin heeft gedaan en dat Univé c.s. over het verzoek zijn gehoord als bedoeld in artikel 1019cc lid 3 Rv, in die zin dat zij zich over het verzoek hebben kunnen uitlaten.
2.10.
In de Memorie van Toelichting bij de Wet Deelgeschilprocedure is vermeld dat aan de mogelijkheid van hoger beroep tegen de deelgeschilbeschikking, voordat eindvonnis in de bodemprocedure is gewezen, behoefte kan bestaan als de beschikking een cruciale kwestie betreft die in feite bepalend is voor de afloop van de zaak. Net als wanneer een dergelijke kwestie in de bodemprocedure in een tussenvonnis zou zijn behandeld, kan het doelmatig zijn wanneer partijen over deze kwestie bij het gerechtshof (en eventueel bij de Hoge Raad) kunnen procederen, zonder dat zij gedwongen zijn om eerst de gehele bodemprocedure in eerste aanleg af te ronden (met alle kosten en vertraging door bijvoorbeeld nadere bewijslevering door getuigenverhoren of deskundigenberichten).
2.11.
Naar het oordeel van de rechtbank is in deze situatie aan het hiervoor in overweging 2.10 weergegeven criterium voldaan. De vraag of [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de schade van [eiser] is bepalend voor de afloop van de zaak. Omdat de rechtbank in de bodemprocedure in beginsel gebonden is aan de in het deelgeschil gegeven beslissing (zoals blijkt uit wat hiervoor in overwegingen 2.6 en 2.7 is overwogen), is het doelmatig dat over die beslissing
- waarmee [eiser] zich niet kan verenigen - eerst in hoger beroep een oordeel wordt gegeven, waartegen Univé c.s. zich ook niet hebben verzet.
2.12.
De conclusie is dat het verzoek van [eiser] wordt toegewezen.
2.13.
In verband met het te verlenen verlof voor het instellen van tussentijds hoger beroep zal de rechtbank de zaak naar de parkeerrol verwijzen in afwachting van de beslissing in hoger beroep.
2.14.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Rechtbank Noord-Holland 4 juni 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:8407